Archief online artikels

 

Onze online-artikels vervangen sinds mei 2012 de bijdragen in het Infoblad dat driemaandelijks verscheen. De AVBG wil zo sneller op de actualiteit inspelen en tegelijk een nog ruimer publiek bereiken. 

 

 


De recente herplaatsing van de kaak van Wilrijk biedt een mooie gelegenheid om het volledige Antwerpse kakenbestand eens onder de loep te nemen. Deze typevoorbeelden van ZEN-monumentjes (monumenten Zonder Economisch Nut) bezitten een belangrijke cultuurhistorische betekenis, maar blijven voor het ruime publiek grotendeels onbekende en betekenisloze objecten. Hoog tijd dus om deze boodschappers uit het Ancien Régime eens wat hernieuwde aandacht te schenken.


Tot sieraad dezer heerlijkheden: de kaken in het Antwerpse herbekeken

 

Auteur: Jerry Driesen
Publicatie: 17/03/2013

 


De Wilrijkse kaak terug van weggeweest

In oktober 2012 is de Wilrijkse kaak herplaatst op de Bist. Gereinigd en wel vormt ze nu de kers op de taart van het volledig heraangelegde plein. [1] In een later stadium zal ook het pompmechanisme van de waterpomp opnieuw functioneel gemaakt worden.
Volgens de literatuur werd deze kaak opgericht in 1697. Dit is echter niet het eerste exemplaar in de voormalige heerlijkheid Wilrijk; in een processtuk uit 1664 was er al een verwijzing naar een voorloper van de huidige kaak. [2] Uit archiefstukken is achterhaald dat de huidige kaak (de schacht) in Antwerpen aangekocht is en dat ene Adriaan de Roy één gulden ontving om de kaak van Antwerpen naar Wilrijk te vervoeren. [3] Deze kaak is een permanente, vrijstaande zuilkaak. De witstenen schacht is gecanneleerd, geringd met vier banden en bekroond met een kapiteel met bovenop een bol. [4] Toen de kaak is opgericht was de heerlijkheid Wilrijk nog eigendom van de stad Antwerpen. [5] Pas in 1745 komt deze heerlijkheid weer in het bezit van een particulier, namelijk jonker Petrus Franciscus Gisbertus van Schorel. [6]
In 1871-1872 is de sinds de Franse tijd functieloze kaak omgebouwd tot een openbare waterpomp. De huidige sokkel in blauwe hardsteen, met twee halfronde waterbekkens en bronzen leeuwenkoppen als spuwers, vervangt sindsdien de originele sokkel en basis van deze kaak. Dit verklaart het ontbreken van (negatieve) sporen van smeedijzeren halsijzerhouders, hechtpunten voor een halsijzer die zich traditiegetrouw bevonden aan de basis van een kaak.
Samenvattend bezit het district Wilrijk dus een laat zeventiende-eeuwse kaakschacht, geplaatst bovenop een laat negentiende-eeuwse, als waterpomp functionerende sokkel. Zo wordt het tenminste algemeen aanvaard en in de literatuur beschreven. Nochtans is bij nader toezien de verweringsgraad van de witstenen schacht toch opmerkelijk gering voor een laat achttiende-eeuws object dat steeds in de buitenlucht stond opgesteld. De recente reiniging van het geheel toont echter ontegensprekelijk aan dat de kaakschacht gekapt is uit een Franse kalksteen; op basis van waarneming met het blote oog te herkennen als vermoedelijk een Savonnièressteen. [7] Deze steensoort kwam in onze streken pas in gebruik vanaf 1860. Bijgevolg is de Wilrijkse kaak helemaal geen authentiek zeventiende-eeuws relict en dateren zowel de pomp als de kaakschacht pas uit de late negentiende eeuw. Het is dan ook een open vraag in hoeverre het uitzicht van de huidige kaakschacht overeen stemt met die van de oorspronkelijke kaakschacht uit 1697?
 


Afbeelding 1: De Wilrijkse kaak. Na reiniging terug opgebouwd
op de heraangelegde Bist.
(Foto: Jerry Driesen, 2013)


De functies van een kaak

De restauratie en herplaatsing van de Wilrijkse kaak vormde de aanleiding om eens te kijken hoeveel kaken er destijds stonden opgesteld op het grondgebied van de huidige stad Antwerpen en wat daar vandaag nog van rest.
Allereerst is het nuttig om te duiden wat zo een kaak nu eigenlijk was. Wie zich wil verdiepen in de historiek van de feodale kaken kan niet om de basiswerken heen die Paul De Win over dit onderwerp schreef. [8] De algemene informatie aangaande het gebruik en voorkomende typologieën in dit artikel is dan ook geput uit deze werken.
De benamingen kaak, schandpaal, pilorijn en griet zijn synoniem voor hetzelfde strafinstrument dat van de twaalfde tot de negentiende eeuw in onze gewesten gebruikt werd. Uitdrukkingen als aan de kaak stellen en aan de schandpaal nagelen zijn ook in het hedendaagse Nederlands nog gemeen goed.
De straf bestond eruit dat de beschuldigde voor één of meerdere uren op een publieke plaats te pronk werd gezet. Het meest voorkomende type in onze streken waren zuilkaken, in de meeste gevallen gehouwen in blauwe hardsteen. Maar er bestonden evengoed eenvoudige houten exemplaren of monumentale torenkaken met bovenaan een kooi waarin de veroordeelde tentoongesteld werd. [9]
Een kaak was tijdens het Ancien Régime echter meer dan louter een strafinstrument; het functioneerde eveneens als monumentaal ‘visitekaartje’ van de lokale machthebber, de eigenaar van de heerlijkheid. Als jurisdictiesymbool verbeeldde het de (rechts)macht van de lokale feodale heer over het lijf en goed, het leven en de dood van zijn onderdanen. Naar het einde van de achttiende eeuw toe evolueerden de kaken echter hoe langer hoe meer naar pronkpalen, eerder dan strafinstrumenten.
De kaken werden vanzelfsprekend steeds opgericht op centrale plaatsen waar mensen samen kwamen, zoals pleinen waar de markt plaatsvond of in de nabijheid van de dorpskerk.
De connotatie met, of via wapenschilden soms figuratieve verwijzing naar, de feodale machthebbers zorgde ervoor dat tijdens de Franse overheersing op het einde van de achttiende eeuw veel kaken verdwenen. Als ostentatieve(machts)symbolen uit het Ancien Régime, met zijn ingewikkelde juridische en leenheerlijke situatie, sprongen zij vanzelfsprekend meteen in het oog van de Franse revolutionairen (nochtans bleef de kaakstraf in het strafrecht wel bestaan, zie verder). Dit gegeven is er de oorzaak van dat zoveel kaken verminkt of enkel als fragmentarische lapidaire relicten tot ons gekomen zijn. Zowat elke kaak werd door de republikeinen omvergeworpen, velen zullen ook verbrijzeld of minstens aangepast zijn aan een ander gebruik. In uitzonderlijke gevallen werden de brokstukken wel eens op een geheime bergplaats bewaard, maar doorgaans werden zij begraven in de buurt, nabij de kerk of pastorie, of gedumpt in een nabijgelegen vijver of gracht. [10] Wegens hun nut voor de gemeenschap maakten pompkaken de meeste kans om te overleven, natuurlijk nadat ook hier alle feodale symboliek eerst verwijderd was. [11]


De kaakstraffen

In het oude strafrecht was de tepronkstelling aan een kaak of op een gelegenheidsschavot zowat de meest voorkomende straf. De essentie van een kaakstraf was dat de veroordeelde gezien werd door de bevolking. Hij/zij werd publiek en expliciet te schande gemaakt, zijn/haar moreel en sociaal aanzien werd verminderd door het overleveren aan publieke bespotting, zonder evenwel het lichaam door een beulshand te laten schenden. [12] De uitvoering van de straf gebeurde dan ook meestal op marktdagen. Het publiek was maar al te graag aanwezig bij tepronkstellingen en participeerde graag door het werpen van rotte eieren, vruchten en modder. Bij een tepronkstelling hing aan de kaak steeds een bord met daarop de naam en het misdrijf van de veroordeelde, ten behoeve van de ongeletterden stond onderaan ook meestal een symbolische weergave van het misdrijf. [13]
Vaak was een kaakstraf een bijkomende straf (voorafgaand aan gevangenis- of doodstraf of verbanning) of ter vervanging van een geldboete wanneer men die niet kon of wilde betalen. Meestal was het echter de hoofdstraf bij kleinere vergrijpen. Voorbeelden van vergrijpen waarvoor men aan de schandpaal kon komen waren: het zingen van schunnige liederen, laster, vechten, landloperij, overspel, bigamie, prostitutie, godslastering, toverij en natuurlijk de diefstal van tuin- of veldgewassen, hout, winkel- of marktgoederen.
Kaakstraffen kenden hun bloeiperiode van de veertiende tot de zestiende eeuw. Opmerkelijk is dat ze als kenmerkende straf uit het Ancien Régime de Franse Revolutie wist te overleven en zelfs opgenomen werd in de Franse strafwetboeken die vanaf 1795 in onze gewesten golden. In 1810 werd de kaakstraf overgenomen in de Napoleontische Code Pénal en na 1830 ook in het Belgische strafrecht. Pas in 1867 werd de tepronkstelling geschrapt uit het strafwetboek. In de praktijk werd ze voor het laatst uitgevoerd in 1851.
In Antwerpen was de laatste persoon die aan de kaak gesteld werd de drieëntwintigjarige Otto Baum. Op 12 september 1850 stond hij van 11.00u tot 12.00u te pronk op de Grote Markt wegens diefstal met verzwarende omstandigheden. Ook hier was de tepronkstelling een bijkomende straf bij acht jaar dwangarbeid. [14]
Een iets vroegere tepronkstelling op de Antwerpse Grote Markt, in 1839, werd beschreven door Edward Poffé. [15] De 24-jarige metserdiender Petrus Dufrêne stond op een marktdag, 31 juli 1839, van 12.00u tot 13.00u te pronk wegens medeplichtigheid aan roofmoord gepleegd op 24 februari van dat jaar. Zijn mededader, de eigenlijke moordenaar, was vier dagen tevoren op diezelfde plaats onthoofd. Ook voor Petrus Dufrêne was de kaakstraf een bijstraf bovenop zijn veroordeling tot levenslange dwangarbeid.


Afbeelding 2: Artistieke interpretatie van de tepronkstelling van Petrus Dufrêne op
31 juli 1839 op de Antwerpse Grote Markt. Uit: Poffé (1913) p. 40

Het is merkwaardig te lezen hoe deze veroordeelde toch op mededogen van de bevolking kon rekenen; Poffé schrijft hierover: “Ook, toen vier dagen later de medeplichtige van den geschavotteerde aan den schandpaal, op een schabelleken, stond, zijnen hals in een ijzeren band vastgeklonken, lachte hij luidkeels bij het zien hoeveel geld er in zijn opengespreiden neusdoek door de marktvrouwen werd neergelegd.” Enerzijds werden veroordeelden dus bespot, maar anderzijds kon men bij een kaakstraf schijnbaar ook soms rekenen op de christelijke naastenliefde. Een zelfde beschrijving is te lezen bij Amand De Lattin: “Het volk had de gewoonte bij die gelegenheid naar den aan den paal vastgebonden veroordeelde aalmoezen te werpen. Het vooruitzicht wat spaargelden te verzamelen deed sommige misdadigers de strafpleging van de schandpaal zelfs als een soort gunst beschouwen. Er waren er onder hen die weigerden genade aan te vragen ten einde de opbrengst der kleine aalmoezen, die hen op het schavot werden toegeworpen terwijl zij aan de kaak stonden, niet te moeten missen. [16] Het is dan ook het verkrijgen van deze gunsten die de rechterlijke macht ertoe bewogen de kaakstraf uit het strafrecht te halen. Het was dus niet het mensonterende aspect, maar wel het feit dat de veroordeelde er teveel voordeel uit haalde dat ervoor zorgde dat de kaakstraffen uit strafrecht en dus ook het maatschappelijke leven verdwenen.
De schandpalen die op de Grote Markt, dus binnen de stedelijke vrijheid, werden opgericht waren houten gelegenheidskaken, attributen die een louter praktisch nut hadden voor de strafuitvoering en na afloop ook weer verdwenen. In die zin verschillen ze van de permanente kaken in de heerlijkheden, die naast een attribuut voor strafuitvoering ook een symbool van de heersende machthebber waren en de plaats waar officiële mededelingen aan de bevolking werden afgeroepen. Dit verklaart het gebruik van duurzame materialen (gewoonlijk blauwe hardsteen) en de soms rijkelijke architecturale en sculpturale vormgeving bij dergelijke kaken.


Andere kaken op het huidige grondgebied van de Stad Antwerpen

In totaal staan er momenteel nog één fragmentarische en drie intacte kaken op het publieke domein van de huidige stad Antwerpen. Daarnaast is er nog één kaak die momenteel in museale bewaring is. Van vier andere gekende kaken  is niets meer bewaard.
Naast het al beschreven Wilrijkse exemplaar zijn enkel de kaken van de voormalige heerlijkheden Merksem en Wilmarsdonk-Oorderen-Oosterweel nog in het straatbeeld te bewonderen.
De kaak van de heerlijkheid Merksem is, net als in Wilrijk, niet de eerste daar. Op een bedevaartvaantje uit 1679 staat al een vroeger exemplaar afgebeeld. [17]
De huidige kaak zou opgericht zijn in 1711, tijdens de periode dat de heerlijkheid Merksem en Dambrugge eigendom was van Ghisberto Hoybergen. [18] Een andere bron spreekt echter over het jaar 1720, wanneer ‘ten overstaan van de Heer Van Parijs, heer van Merksem is goed gevonden … tot sieraad dezer Heerlijkheid, zal in steen gesteld worden een kaak met twee pompen en het ijzerwerk daartoe nodig, het alles volgens de modellen opgesteld door N. Savori, steenhouwer.’ [19] In oorsprong werd deze vroeg achttiende-eeuwse kaak opgericht op de plaats van een oude bornput, de pompen onder deze kaak hadden dus ook een belangrijk aandeel in de plaatselijke brandbestrijding. In tegenstelling tot bij het Wilrijkse voorbeeld is hier dus wel met zekerheid sprake van een authentieke pompkaak.
De schacht van deze blauwe hardstenen kaak bestaat uit een balkvormige zuil met lijstwerk en waartegen zijdelings twee gebuikte Dorische halfzuilen zijn aangebracht. Het geheel is op twee plaatsen met banden omringd. De basis bestaat uit vier achthoekige treden. In de sokkel zijn twee pompen ingewerkt. Over de steenhouwer die deze kaak opstelde, N. Savori, zijn tot nu toe geen verdere gegevens of andere werken bekend.
Ook de oorspronkelijke bekroning van deze kaak is niet gekend. Het beeld van de patroonheilige van de naastgelegen parochiekerk Sint-Bartholomeus dat er thans opstaat, is pas geplaatst in 1840. In oorsprong bekroonde mogelijk het familiewapen van Ghisberto Hoyberghen de kaak, want “In 1711 deed heer Hoyberghen een nieuwe kaak of <<schandpaal>> stellen als teken van zijn volle justitierechten”. [20]


Afbeelding 3: De vroeg achttiende-eeuwse pompkaak van de heerlijkheid Merksem met als bekroning een Sint-Bartholomeusbeeld uit 1840.
(Foto : Jerry Driesen, 2012)

Momenteel zijn er geen sporen van één of meer smeedijzeren halsijzerhouders waarneembaar, mogelijk verdwenen deze tijdens de restauratie in de jaren ’50 van de twintigste eeuw. Deze restauratie was het gevolg van een V-bominslag in de naastgelegen Sint-Bartholomeuskerk op 30 december 1940, daarbij raakte ook de kaak zwaar beschadigd. Het zes meter hoge geheel werd na de restauratie in 1955 heropgericht. Tenslotte dient nog aangestipt te worden dat ook het gehucht Dambrugge een eigen kaak gehad heeft; deze werd er opgericht in 1708, enkele jaren vroeger dan Merksem maar ook tijdens de periode dat Ghisberto Hoyberghen bezitter was van de heerlijkheid van Merksem en Dambrugge. [21]
Een derde intact in het straatbeeld aanwezige kaak is deze van de vroegere heerlijkheid Wilmarsdonk-Oorderen-Oosterweel. Gezien deze drie polderdorpen verdwenen voor de uitbreiding van de haven is het vanzelfsprekend dat deze kaak niet meer op zijn originele plaats staat. We vinden hem, sinds 1970, ietwat  verloren geplaatst in een plantsoen aan het Burgemeester Verhulstplein in het district Berendrecht-Zandvliet-Lillo.
Deze kaak werd opgericht in 1767, de beslissing hiertoe werd genomen tijdens een vergadering van het polderbestuur van Oosterweel op 28 januari 1767. [22] Oorspronkelijk stond hij gedurende twee eeuwen aan de Boulevard in Wilmarsdonk. Daar fungeerde hij als kaak voor Wilmarsdonk zelf, maar eveneens voor Oorderen en Oosterweel die toen in één heerlijkheid verenigd waren. Aan drie zijden van de kaak zijn de namen van de onderhorige dorpen aangebracht, aan de zuidzijde staat Austruweel, aan de oostzijde Wilmarsdonk en aan de noordzijde Oorderen. Door de verregaande verwering van het steenoppervlak zijn deze inscripties vandaag nog amper leesbaar.
Het betreft een sobere balkvormige zuilkaak met afgeschuinde hoeken, ook volledig opgetrokken uit blauwe hardsteen. De sokkel eindigt op 120 cm boven de hoogste trede van de basis in een dwarse profiellijst, in deze profiellijst zijn de bovenvermelde dorpsnamen aangebracht. De basis wordt gevormd door twee ronde treden. Als bekroning draagt deze kaak een siervaas met deksel. De totale hoogte van de kaak bedraagt meer dan 5 meter. Aan drie zijden van de 45 cm brede schacht zijn hier nog wel restanten te zien van de in lood gevatte smeedijzeren halsijzerhouders. Dit de enige Antwerpse kaak op het openbare domein waarin nog dergelijke authentieke restanten van de metalen halsijzerhouders bewaard bleven.


Afbeelding 4: De uit 1767 daterende kaak van Wilmarsdonk, Oosterweel en Oorderen. In 1970 herplaatst op het Burgemeester Verhulstplein in Berendrecht, een verscholen plaats voor een vergeten monument.
(Foto: Jerry Driesen, 2009)


Afbeelding 5: Twee ronde treden vormen de basis van de kaak van Wilmarsdonk, Oosterweel en Oorderen.
(Foto: Jerry Driesen, 2009)


Afbeelding 6: Detail van één van de authentieke in lood gevatte smeedijzeren halsijzerhouders die bewaard bleven in de kaak van Wilmarsdonk, Oosterweel en Oorderen.
(Foto: Jerry Driesen, 2009)

Tijdens de afbraak van Wilmarsdonk (1963 - 1966)ontstond er heel wat beroering rond deze kaak. Het plan om hem naar het Openluchtmuseum Bokrijk te verplaatsen kreeg veel tegenwind in de polder, in het bijzonder van de Davidsfondsafdeling van Ekeren. Het Antwerpse stadsbestuur reageerde al op 5 september 1963 met de belofte dat de kaak op Antwerps grondgebied zou blijven, op een later te bepalen plaats. Als locatie stelde het stadsbestuur nadien de binnentuin van het Volkskundemuseum aan de Gildekamersstraat voor. Het Ekerse Davidsfonds wou de kaak liever naar Ekeren zien komen en de Vlaamse Toeristenbond (VTB) deed op zijn beurt tweemaal het voorstel aan het stadsbestuur om de kaak op haar kosten te doen plaatsen in Lillo-fort! Maar het mocht niet baten, van het najaar van 1966 tot in de zomer van 1970 stond de Wilmarsdonkse kaak in het Volkskundemuseum. Op zaterdag 17 oktober 1970 werd hij uiteindelijk op zijn huidige plek, terug in de polder, onthuld. [23] Sindsdien bleef deze kaak jammer genoeg van alle noodzakelijke onderhoud verstoken; de actuele staat van bewaring is bijgevolg niet echt ideaal te noemen.
Ook de laatste Antwerpse kaak die, weliswaar heel fragmentair, nog in het publieke domein aanwezig is vinden we eveneens in het district Berendrecht-Zandvliet-Lillo. Het betreft de Zandvlietse kaak waarvan de oorspronkelijke standplaats de Botermarkt was.  Na omverwerping door de Fransen in 1794 werd een resterend fragment, waarschijnlijk de sokkel die de aanzet vormde voor de schacht, geplaatst aan de noordwestelijke hoek (zijde van de Spaansemolenstraat) van het kerkhof rond de Sint-Gertrudiskerk. Het restant vervulde daar sindsdien de functie van roepsteen, een functie die kaken sowieso ook vervulden.


Afbeelding 7: Het restant van de Zandvlietse kaak, geplaatst op de hoek van het kerkhof aan de Spaansemolenstraat.
(
Foto: Jerry Driesen, 2009)

Op de Botermarkt is onder de gietijzeren neogotische zuil, die naar verluidt afkomstig is van de in 1858 afgebrande Antwerpse handelsbeurs, nog een getrapte basis aanwezig. Het is niet uit te sluiten dat dit nog de basis van diezelfde Zandvlietse kaak kan zijn. [24] Het restant bij het kerkhof, dat wel met zekerheid aan de kaak kan toegewezen worden, bestaat uit een achthoekig stuk blauwe hardsteen met centraal een uitsparing. Dergelijke uitsparingen werden voorzien voor de verankering van de schacht, als een stenen pen-en-gat verbinding. Het is niet te achterhalen of de schacht hier eveneens van blauwe hardsteen was of mogelijk van hout?


Een kaak in een depot.

Een laatste nog bestaande Antwerpse kaak is niet meer in het publiek domein terug te vinden, maar maakt als museaal object deel uit van de Collectie Antwerpen en leidt tot op heden een verborgen bestaan in een museumdepot. Het betreft de kaak van het grotendeels verdwenen polderdorp Lillo.
Oorspronkelijk stond deze kaak op een momenteel niet gekende plaats in Lillo - Kruisweg of Oud -Lillo. [25] Vermoedelijk moest ook deze kaak ten tijde van de Franse overheersing op het einde van de achttiende eeuw het veld ruimen. De ruwe schade, echte breukvlakken, die men aan de twee uiteinden van de schacht kan vaststellen doen een hardhandige destructie vermoeden. Anderzijds is het zo dat Lillo zowel tijdens de zeventiende, de achttiende als de negentiende eeuw regelmatig te midden van krijgsgewoel lag en is een verdwaalde kanonskogel of ander destructief militair geweld ook niet uit te sluiten. Feit is dat de kaak als bouwmateriaal herbruikt is geweest in een hoeve in Lillo -Kruisweg.  Eind jaren ’60, tijdens de afbraak van het overgrote deel van het dorp ten behoeve van de havenuitbreiding, werd de kaak tijdens sloopwerken herontdekt door een particulier. Deze persoon plaatste hem nadien tegen de gevel van zijn privéwoning te Stabroek. Na verkoop van deze woning werd de kaak in oktober 2007 terug uitgebroken en geschonken aan de Stad Antwerpen. Dit met het voornemen om de kaak in de loop van 2008 te herplaatsen in Lillo - Fort. [26]


Afbeelding 8: De bewaarde schacht van de kaak van Lillo, opgeborgen in een museumdepot. Het kleurverschil onderaan toont aan tot waar de schacht in beton stak tijdens het vier decennia durende verblijf in Stabroek.
(Foto: Jerry Driesen, 2008)

Deze oude kaak was in de tweede helft van de twintigste eeuw al volledig uit het collectieve geheugen van de (voormalige) Lillose bevolking verdwenen. In het tijdschrift Polderheem staat hierover in 1975 te lezen:
Kort voor de afbraak van Lillo vond de heer E. Van de Poel uit Stabroek, op een boerenerf, tussen allerlei rommel, deze beschadigde arduinen paal met het wapenschild van Lillo. Hij liet hem opkuisen en plaatste hem bij zijn woning te stabroek. Volgens de heer Van de Poel zou dit de schandpaal van Lillo zijn.
Toen wij met bevoegde personen over deze paal spraken en de afbeelding toonden, rezen er wel twijfels en vragen: Was dit wel de schandpaal van Lillo? Was er vroeger in Lillo en schandpaal? Waar, in Lillo, stond deze schandpaal oorspronkelijk? Is het niet een overblijfsel van het vroegere kasteel van Lillo? Of is het van jongere datum? Wie kan ons hierover meer vertellen? [27] In geen van de volgende nummers van Polderheem kwamen er antwoorden op deze vragen.
Dit alles staat in schril contrast met de polemiek rond de kaak van Wilmarsdonk, waarvoor een vijftal jaar voordien door verschillende verenigingen hemel en aarde werd bewogen om hem in de polder te houden. Natuurlijk was de Wilmarsdonkse kaak toen een bekend beeld met niet te onderschatten symboolwaarde in de verdwijnende polder en voelde de lokale bevolking zich er emotioneel mee verbonden. Een verbondenheid waarop de Lillose kaak achteraf blijkbaar minder kon rekenen na zijn lange verborgen bestaan?
Ook deze kaak is een balkvormige blauwe hardstenen zuilkaak, het courant voorkomende type in onze regio. Hij heeft verhoogde kwarthol afgeronde ribben en de schacht is aan drie zijden voorzien van in halfreliëf gesculpteerde leeuwenkopjes. In de muilen van deze leeuwenkopjes waren de halsijzerhouders verankerd. [28]


Afbeelding 9: Een van de leeuwenkopjes van de Lillose kaak, met in de muil een in lood gevat restant van een halsijzerhouder.
(foto: Jerry Driesen, 2008)

Bovenaan op de voorzijde van de schacht is het familiewapen van de bekende Antwerpse familie Van Dale, met bovenaan een helmstuk, aangebracht. Beide eveneens in halfreliëf gesculpteerd. Het wapenschild vertelt ons meer over de geschiedenis van dit object. Dikwijls gaat men er van uit dat dit wapenschild het gemeentewapen van Lillo is, maar dat is niet correct.
Het zegel (wapen) van het dorp Lillo werd op 12 juni 1709 bij schepenakte bepaald en het wordt heraldisch als volgt beschreven: 1ste gedeelte: van zilver een plompenblad van sinopel, hetgeen is Massieu. 2de gedeelte: doorsneden a) van goud een wildeman, in vleeskleur van voren gezien, gekroond met loof van sinopel, houdende in de rechterhand een knots van zilver rustend op zijn schouder, in de linkerhand een rondas van hetzelfde b) van sabel met drie sterren met zes stralen van zilver, hetgeen is van Dale.Het schild houdend, twee elkaar aanziende vogels in natuurlijke kleur en gesteld op een gelelied, van onderen toegespitst kruis. Dit alles geplaatst op een boom van sinopel. [29]
Het op de kaak aangebrachte wapenschild vertoont enkel het (heraldisch) linker gedeelte van het gemeentewapen, dat met de wildeman en de drie sterren. Dit is het familiewapen van de familie van Dale. [30] Het (heraldisch) rechtse deel van het gemeentewapen, dit met het plompenblad, is het wapen van de familie Massieu en komt dus niet voor op de kaak.
Een opmerkelijk detail is dat de wildeman op twee andere nog bestaande contemporaine voorbeelden van het familiewapen van de familie van Dale (de herdenkingsteen van godshuis van Dale in Antwerpen en een epitaaf in Leuven) zijn knots in de linkerhand draagt en zijn schild (rondas) in de rechterhand. Dat is ook zo het geval met de wildeman op de kaak. Wanneer dit familiewapen, samen met dat van Massieu, ingevoegd is in het gemeentewapen van Lillo is dit steeds andersom; de knots in de rechterhand en schild in de linkerhand. Deze laatste manier staat zoals boven aangegeven is, letterlijk voorgeschreven voor het Lillose gemeentewapen, dit dus in tegenstelling tot de drie contemporaine voorbeelden.


Afbeelding 10: Het wapen op de Lillose kaak, niet het gemeentewapen van Lillo, wel het familiewapen van de familie van Dale.
(Foto: Jerry Driesen, 2008)

Deze gegevens stellen ons wel in staat de kaak relatief te dateren, namelijk na het in de adelstand verheffen van de familie Pauwel van Dale en voor de intrede van de familie Massieu in de Lillose geschiedenis. De terminus post quem is het jaar 1554, in dat jaar verwierf Pauwel van Dale de heerlijkheid Lillo en werd hij eveneens in de adelstand verheven. [31] Als terminus ante quem moet het jaar 1709 genomen worden. In dat jaar werd het zegel van Lillo opgesteld en kreeg de familie Massieu de helft van het blazoen.
Het blijft echter gissen naar een meer exacte oprichtingsdatum van deze kaak, doch de vormelijke kenmerken van het object wijzen op een totstandkoming tijdens de tweede helft van de zeventiende eeuw. Dat maakt deze kaak dan meteen de oudste nog bestaande Antwerpse kaak.
Over de oorspronkelijke standplaats van de Lillose kaak blijft het eveneens gissen. Indien de eerste heer, Pauwel van Dale, de kaak liet oprichten zal hij hoogstwaarschijnlijk in Oud-Lillo gestaan hebben omdat dat deel van het dorp voor de inundatie van 1585 het voornaamste deel van de heerlijkheid was. Daar was de Heerlijkheidsplaats als marktplein de meest voor de hand liggende locatie. Indien één van zijn erfgenamen de kaak liet oprichten, wat naar stilistische kenmerken meer waarschijnlijk is, zal de kaak eerder in Lillo-Kruisweg gestaan hebben. Dat werd na 1585 de hoofdkern van de heerlijkheid en daar stond ook de aan Sint-Benedictus gewijde dorpskerk. Een dorpskerk was traditiegetrouw de locatie in wiens nabijheid kaken werden opgericht. Aangezien de kaak tijdens de afbraak van Lillo ook bij een hoeve in Lillo-Kruisweg werd teruggevonden, lijkt Lillo-Kruisweg de meest voor de hand liggende oorspronkelijke locatie. Maar zekerheid is er vanzelfsprekend niet.
Al bij al is van de kaak van Lillo slechts een gedeelte bewaard, namelijk de schacht. De basis met de traptreden en de sokkel waarop de schacht geplaatst was gingen verloren. Bovenaan mist de schacht ook zijn beëindiging en eventuele bekroning. Deze laatste was vermoedelijk een bolornament, aangezien het wapen van de heer al deel uitmaakt van de schacht.
De Lillose kaak vertoonde vermoedelijk gelijkenissen met de volledig verdwenen Berchemse kaak, een kaak waarvan dan weer wel iconografische en archivalische bronnen bestaan.


De verdwenen kaken

Van deze al lang verdwenen kaak bleek echter ook weinig geweten, maar het uitzicht ervan is wel bekend dankzij een bewaarde afbeelding. De kaak is volgens Prims omstreeks 1750 te dateren, de periode waarin de heerlijkheid van Berchem in handen was van de familie de Fourneau. [32] Het zal vermoedelijk hun familiewapen geweest zijn dat de bekronende schildhoudende leeuw vasthield.
Het betrof eveneens een blauwe hardstenen balkvormige zuilkaak, opgesteld op een ronde basis met drie treden en geprofileerde sokkel. [33] Halverwege de schacht was ook hier een als leeuwenkop gesculpteerde halsijzerhouder aangebracht. Of de andere zijde identiek was is niet af te leiden uit de tekening. Archiefstukken uit het fonds van de Insolvente Boedelkamer in het Antwerpse stadsarchief vertellen meer over deze kaak en wie ze leverde en plaatste en voor welke prijs. [34] In 1978 publiceerde Robert Adriaenssens deze gegevens al in een bulletin van de AVBG. [35] Adriaenssens bleek niet op de hoogte te zijn van de afbeelding bij Prims, Prims was schijnbaar op zijn beurt dan weer niet op de hoogte van het in het stadsarchief bewaarde archiefstuk? Of is de tekening bij Prims gemaakt naar de beschrijving in ditzelfde archiefstuk?


Afbeelding 11: De verloren kaak van Berchem. Afbeelding uit: Floris Prims, Geschiedenis van Berchem tot bij de aanvang der XXste eeuw, 1949, p. 291.

Het was steenhouwer en –handelaar François Follie die de Berchemse kaak op 3 augustus 1711 leverde en plaatste, dus circa vier decennia vroeger dan Prims aangaf. Naast de kostprijs leert dit document, opgesteld op 3 augustus 1711, ons veel over de verschillende onderdelen en afmetingen van deze kaak. De beschrijving is als volgt:

Een blauw steene caeck die gestelt is tot Berghem nevens et Kerckhof
- 98 ¼ voet blauw steene trappen, 1 voet 5 duim breed en 7 duim dik (127 gulden-14 ½ stuivers)
- een blauw steene zerk, 5 voet lang, 4 voet breed en 8 duim dik (16 gulden)
- een blauw steene pileir, 9 ½ voet hoog, 1 voet 10 duim cruys achterkant gewerkt (40 gulden)
- een blauw steene kapiteel ‘ionica’, 2 voet 5 duim vierkant, 1 voet 5 duim dik (28 gulden)
- een blauw steene plint, 1 voet 10 duim vierkant, 6 duim dik (6 gulden)
- een steen voor den Leeuw, 3 voet 4 duim hoog, 1 voet 9 duim cruys (15 gulden)
Gewerkt aan et crammen en vuegen en stellen vande voorgeschrevene caeck
- Francois Folie  7 ½ dagen (9 gulden)
- Hieron Folie  7 ½ dagen (9 gulden)
- Niclaes de Fer 7 ½ dagen (9 gulden)
- Gabriel Poulet  7 ½ dagen (9 gulden)


Uit deze beschrijving is af te leiden dat de eigenlijke kaak boven de getrapte basis uit drie delen bestond, onderaan de vierkante plint (sokkel), daarboven de pileir (schacht) en dan het kapiteel ionica. Tenslotte kwam daarboven nog een steen voor den Leeuw. Deze steen voor de bekronende leeuwsculptuur was dus niet in blauwe hardsteen, maar waarschijnlijk in de voor sculpturaal werk vaak aangewende witte Avendersteen. Het beeldhouwen van deze sculptuur was conform de gildevoorschriften dan ook niet voor rekening van de steenhouwer.
In de wetenschap dat 1 Antwerpse voet  gelijk is aan 28, 68 cm en een duim 1/11de daarvan, dus 2,6cm ,weten we dat de plint ongeveer 55 cm hoog is, de schacht 272, 5 cm hoog en het kapiteel 41,68cm. Dat geeft voor de eigenlijke kaak een totale hoogte van ca. 370 cm, met een bekronend beeldhouwwerk van ca. 86 cm  en drie traptreden van elk ruim 40 cm was dit monumentale object in totaal bijgevolg meer dan 5.70 meter hoog.
De blauw steene zerk diende mogelijk als een grondplaat die gelijk met het maaiveld op de fundering geplaatst was om daar het geheel op te bouwen.
Wanneer deze kaak verdween is niet geweten, vermoedelijk was dit ook hier tijdens de Franse periode. De Berchemse kaak is min of meer gelijktijdig opgericht als die van Merksem.
Als algemene conclusie kunnen we stellen dat de vier nog resterende kaken op het grondgebied van de huidige stad Antwerpen een grote vormdiversiteit vertonen, ondanks hun toch vrij aansluitende oprichtingsdata.
Ook Deurne-Borgerhout en Ekeren bezaten vroeger een kaak, maar  van deze exemplaren bestaan voor zover bekend is geen iconografische bronnen. De kaak van Deurne-Borgerhout dateerde van 1691. Hij werd in 1794 omvergeworpen door de Franse revolutionairen. Het blauwe hardstenen voetstuk bleef, naast de Sint-Fredeganduskerk, wel nog tot in 1896 bewaard. Het is er net als in Zandvliet in gebruik gebleven als roepsteen. [36] Over het verdere lot van deze steen na 1896 is niets teruggevonden.
De Ekerse kaak was een zuilkaak met houten schacht, ook hiervan is geen spoor meer te vinden. [37]
Voor de voormalige heerlijkheden Hoboken en Kiel werd binnen dit onderzoek geen verwijzing naar verdwenen kaken gevonden. Dit sluit natuurlijk absoluut niet uit dat ze er wel kaken gestaan zullen hebben. Idem voor Berendrecht.


Een oneigenlijke kaak.

Berendrecht bezit wel de zogenaamde Berenpaal. Deze blauwe hardstenen paal op de Solftplaats vertoont bijna alle kenmerken van een kaak, maar toch is hij er geen. Deze paal met een schildhoudende beer als bekroning was een geschenk van koning Willem I aan de vroegere gemeente Berendrecht. Dit naar aanleiding van het verkrijgen van een gemeentelijk wapenschild. Hoewel dit geen kaak is in de exacte  betekenis van het woord, sluit dit herdenkingsteken op het vlak van vormgeving en typologie wel heel nauw aan bij de traditie van de met symboliek beladen kaken. Een traditie die in de vroege negentiende eeuw, net als de kaakstraf zelf, blijkbaar nog zeer levendig was.


Afbeelding 12: De vroeg negentiende-eeuwse Berenpaal. Geen kaak, wel een duidelijke reminiscentie aan de eeuwenoude feodale traditie van kaken.
(Foto: Jerry Driesen, 2009)

Tot slot

Van de drie kaken op het Antwerpse grondgebied die nog in het pulbieke domein staan, staat er niet één nog op zijn oorspronkelijke plaats. Alle drie werden ze in de vorige eeuw verplaatst om (verkeers)praktische redenen. Hun relocatie variërend van enkele meters tot enkele kilometers. Hierdoor ging ook hun beeldbepalende karakter voor de lokale gemeenschap grotendeels verloren. Dat beeldbepalende karakter is bij de Wilrijkse kaak door de huidige opstelling op de nieuwe wel enigszins hersteld. Maar waarom werd de kaak bij de recente revalorisatie van deze openbare ruimte niet op de noordoostelijke hoek van de Bist geplaatst, zijn oorspronkelijke plaats? Een gemiste kans! Het terugplaatsen op de oorspronkelijke standplaats verhoogt zonder meer de cultuurhistorische waarde van een bouwkundig relict. Hoe dan ook, deze laat negentiende-eeuwse opvolger van de originele Wilrijkse kaak kreeg tenminste de aandacht en noodzakelijk zorg waarvan de andere kaken in het Antwerpse publieke domein voorlopig enkel maar kunnen dromen.


Noten:
[1] http://www.dna.be/artikel/kaeck-terug-op-bist
[2] ROBERT VAN PASSEN, Geschiedenis van Wilrijk, Antwerpen-Wilrijk 1982, p. 232.
[3] VAN PASSEN, 1982, p. 265.
[4] Dergelijke bollen refereerden aan de rijksappel en symboliseerden de wereldlijke macht.
[5] In 1745 verkoopt de stad Antwerpen de vier heerlijkheden die ze op dat moment bezit, met name Wilrijk, Deurne-Borgerhout, Berchem en Oorderen-Oosterweel-Wilmarsdonk.
[6] J. GOOLENAERTS, Over de Heraldiek van de Gemeente Wilrijk, Antwerpen-Wilrijk, 1965, p. 24.
[7] Of Brauvilliers, wat in feite dezelfde steen is.
[8] PAUL DE WIN, De kaakstraf in België van de Franse tijd tot 1867, Brussel, 1992 en PAUL DE WIN, Inventaris van de feodale schandpalen op Belgisch grondgebied deel I Provincies Antwerpen, Brabant en Limburg, Brussel, 1996.
[9] Een minder bekende variant van de kaakstraf zijn de schandstenen. Het doel en het resultaat waren hetzelfde, enkel de manier van strafuitvoering verschilde. De veroordeelde kreeg een ketting rond de nek waaraan twee zware stenen hingen, elk ongeveer 15kg zwaar en vaak beschilderd in de kleuren van de stad. Op een drukke marktdag of feestdag moest de veroordeelde, met de rechter en trommelslager voorop, een parcours doorheen de stad afleggen met de stenen om de nek. Deze variant werd, afgaande op de bewaarde exemplaren, vaak toegepast in Zeeland. Zo hangen er aan de gevel van het stadhuis van Veere nog dergelijke schandstenen. Andere Zeeuwse plaatsen waar zich nog schandstenen bevinden, doch niet op het publieke terrein, zijn Baarland, Brouwershaven, Oud-Vossemeer en Zierikzee. Bron: JAN J.B. KUIPERS, PETER SIJNKE, Van schandsteen tot straatkapel Kleine monumenten en ornamenten in Zeeland, Zierikzee, 2000, p. 14-15-16.
[10] DE WIN, 1992, p. 34.
[11] Zo kan het de Merksemse kaak vergaan zijn; blijven staan als pomp na verwijdering van de feodale symboliek en in 1840 van een nieuwe bekroning voorzien. Ditmaal met een religieus beeld.
[12] DE WIN, 1996, p. 16.
[13] MARK LAENEN, Provinciaal Openluchtmuseum Bokrijk Gids, Brussel, 1989, p. 51.
[14] DE WIN, 1992, p. 108.
[15] EDWARD POFFE, Plezante mannen in een plezante stad (Antwerpen tusschen 1830 & ’80), Antwerpen, 1913, p. 41.
[16] AMAND DE LATTIN, De politie waakt Uit het Antwerpsch Politie-archief 1790-1880, Antwerpen, 1946, p. 104-105.
[17] Het betrof een cilindrische zuilkaak met als bekroning een bol. Het materiaal van de kaak is uit de afbeelding niet af te leiden. Bron: FLORIS PRIMS, Geschiedenis van Merksem, Antwerpen, 1951, Afbeelding 12 tussen p. 96-97.
[18] Ghisberto Hoyberghen kocht de heerlijkheid op 31 augustus 1700 voor 45.600 gulden. Hij stierf kinderloos in 1728. Bron: Prims, 1951, p. 224-225
[19] Leo J. MICHIELSEN, LOUIS VAN SOOM, Zo was Merksem, Puurs, 1983, p. 141.
[20] PRIMS, 1951, p. 225.
[21] ANDRE MEULEMANS, De geschiedenis van Dambrugge, Antwerpen, 1983, p. 1.12.
[22] MARCEL BOLLEN, Wilmarsdonk Herinneringen aan een verdwenen dorp, Antwerpen-Zandvliet, 1993, p. 139.
[23] BOLLEN, 1993, p. 139-140.
[24] Het materiaal van deze zuil wijst er op dat dit bouwonderdeel dan deel uitmaakte van de metalen overkoepeling, de eerste in zijn soort in Antwerpen, die naar ontwerp van Charles Henry Marcellis (°1798 – †1864) in 1853 boven de open binnenplaats van de handelsbeurs was gebouwd. Deze uit koepel werd samen met  het overgrote deel van de oude handelsbeurs verwoest tijdens de brand van 2 augustus 1858. Een ontegensprekelijke bron aangaande de herkomst van deze zuil werd tot dusver door de auteur niet gevonden. Een andere herkomst van dit bouwelement valt dus niet uit te sluiten.
[25] In het nog bestaande Lillo-fort zal de kaak zeker niet gestaan hebben. Deze omstreeks 1575 gebouwde versterking was gedurende de hele periode waarbinnen de  kaak potentieel kan opgericht zijn, Staats en militair gebied.
[26] Bron: krantenartikel van ERIK VANDEWALLE in Gazet van Antwerpen van 5 oktober 2007.
De kaak van Lillo heeft in opdracht van de Stad Antwerpen in 2010-2011 een conservatie en restauratiebehandeling gekregen in de studio Steen van de opleiding Conservatie / Restauratie aan de Artesis Hogeschool Antwerpen.
[27] Polderheem, 10de jaargang, nr. 3 september 1975, p. 20.
[28] Leeuwenkoppen op een kaakschacht hebben meestal een geopende muil en fungeren zo als halsijzerhouders. Deze geopende muil komt uit een antieke en vroeg christelijke traditie waarbij de leeuw als symbool van het Kwade letterlijk aan de kolom van het Goede wordt gebonden en overwonnen. Leeuwenkoppen op een kaakschacht zijn dus geen machtsymbool, zoals bekronende schildhoudende leeuwen dat wel zijn, maar symboliseren de hellemond. Door de ketting van het halsijzer in de muil vast te maken werd al het ware een letterlijke verbinding gemaakt tussen de veroordeelde en het Kwade dat door het Goede (de gerechtigheid) overwonnen wordt. Bron: DE WIN, 1992.
[29] FRANS REYNAERTS, Lillo’s lief en leed, Ekeren, 1971, p. 15.
[30] Eenzelfde wapenschild van de familie (Peeter) van Dale was tot bij de sloop in 1960 te zien op de gevelsteen van het Godshuis van Dale aan de Korte Sint-Annastraat. Deze gevelsteen, eigenlijk een herdenkingsplaat, geeft een goed beeld van de details van de wildeman en de drie sterren. Deze herdenkingsplaat (H 117cm x B 72cm) uit 1580 bevat twee inscripties die herinnerden aan de data van stichting en vernieuwing van dit godshuis, 1498 en 1580. De tekst op de gevelsteen luidt: GYNICAEON FVNDATVM / A PETRO VAN DALE ANNO / 1498 AVCTVM ET INSTAVRATVM / A D PETRO VAN DALE SVO / NEPOTE ANNO 1580. De steen bleef bewaard en maakt thans deel uit van de collectie van het museum Maagdenhuis, het museum van het kunstpatrimonium van het Antwerpse OCMW.
[31] Pauwel van Dale was groothandelaar in granen. In 1554 koopt hij de heerlijkheid Lillo uit het curateel van zijn failliete schoonvader en eigent zich zo de tittel van heer van Lillo toe. In datzelfde jaar 1554 werd hij in de ridderstand verheven. Ridder, heer van Lillo en daarbij nog schepen van de stad plaatsen hem in een hoog sociaal aanzien. Daarbij passend koopt hij op 3 oktober 1561, voor het toen aanzienlijk bedrag van 20.000 gulden, de patriciërswoning Den Grooten Sot aan de Sint-Jacobsmarkt. Twee jaar later koopt hij ook het belendende pand Het Brandijser aan en voegt deze beiden panden samen tot één vorstelijke woning. Bron: AMAND DE LATTIN, Evoluties van het Antwerpsche stadsbeeld Geschiedkundige Kronijken 2de deel, Antwerpen, 1941, p. 83. Samen met zijn schoonzoon, Melchior Groenenberghe, werd hij ook eigenaar van de Suikereilanden, de huidige Canarische eilanden, waar zich sinds 1515 al verschillende Antwerpenaars gevestigd hadden en er suikerplantages aanlegden. Bron: FRANS M. OLBRECHTS, Vlaanderen zendt zijn zonen uit!, Leuven, 1942, p. 242. Pauwel van Dale had acht kinderen, waarvan er drie zich voorgoed op de Canarische eilanden vestigden. Eén ervan was de koopman en bankier Pieter (Pedro) van Dale die de titel van heer van Lillo erfde en daarnaast ook eigenaar van de Suikereilanden werd. Pieter van Dale en zijn echtgenote Margaretha van de Werve stierven op La Palma in 1607. Verschillende leden van dit geslacht vestigden zich in overzeese gebieden en brachten nieuwe koloniale rijkdom in de familie. De naam van Dale stierf uit op de Canarische eilanden, maar een zijtak, de naam Massieu, bestaat er nog steeds (anno 1941). Bron: DE LATTIN, 1941, p. 83.
[32] JAN-BAPTIST STOCKMANS, Geschiedenis der gemeente Berchem, Antwerpen, 1886 (Anastatische herdruk Brussel, 1975), p. 135.
[33] Ondanks het Ionische kapiteel is het geen zuivere Ionische zuilkaak te noemen, ondermeer omdat de schacht niet gecanneleerd is.
[34] SAA. I.B.#2818
[35] ROBERT ADRIAENSSENS, 'François Follie, steenhouwer te Antwerpen' in: Antwerpse vereniging voor Bodem- en grotonderzoek werkgroep Stadsarcheologie, bulletin nr. 6 , Antwerpen, 1978, p. 3.3
[36] JAN - BAPTIST STOCKMANS, Deurne en Borgerhout sedert de vroegste tijden tot heden Deel II, Brecht, 1899.
[37] FRANS BRESSELEERS, HENDRIK KANORA, Op de drempel van de polder Ekeren ontstaan en groei, Antwerpen-Ekeren, 1963, p. 87.



Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)




(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur - zie boven - is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

Publicaties > Archief online artikels

  Website beheerd door QuickerSite