Archief online artikels

 

Onze online-artikels vervangen sinds mei 2012 de bijdragen in het Infoblad dat driemaandelijks verscheen. De AVBG wil zo sneller op de actualiteit inspelen en tegelijk een nog ruimer publiek bereiken. 

 

 


De Antwerpse Vereniging voor Bouwhistorie en Geschiedenis wenst zijn leden, sympathisanten en tegenstanders allen een even ‘Gelukkig Nieuwjaar’: het wordt vast weer spannend, zij het voorspelbaar. Want het is alweer zover: om de goede voornemens ten uitvoer te brengen zijn de hekken en containers alvast klaargezet voor het vervolg van de grote opruim van het historisch patrimonium van onze arme binnenstad. Nil novi sub sole...
 





2013 'Met de Kracht van Verandering’? Start met Sloop zet traditie van Antwerps onroerend erfgoedbeleid alvast voort.

 

Auteur: Petra Maclot
Publicatie: 16/02/2013

 

Het Kille Neerzijgen van het Zeemanshuis

De lange grote slag om het Zeemanshuis is verloren, en de ‘officiële sluiting’ op 18/11/2012, waarbij nog een ultieme rondleiding beloofd was, draaide op een sisser uit. De stad houdt haar beloften, kost wat kost en tegen het protest van haar burgers en de verontwaardiging van architectuurspecialisten  in. Zo maken de dranghekken, sloopmachines, uitgerukte bomen en volle containers de voorbijgangers en late bedevaarders duidelijk. Van geen gebouw zal de vernietiging zo goed fotografisch gedocumenteerd zijn. Een schrale troost.

Over wat er gebeurt met het monumentale natuurstenen reliëf met de voorstelling van de Zeevaart dat aan de Generaal Belliardstraat de kopgevel van de lage aanbouw vormt, gaan slechts vage geruchten rond. Schepen Ludo Van Campenhout zou verklaard hebben ervoor te zullen zorgen dat het op de ene of andere manier behouden blijft. En tot nog toe blijven de slopers er nog af. Vorige zomer nog, hadden de vereniging Beeld in de Stad en de weduwe en dochters van Van Esbroeck te kennen gegeven te willen zorgen voor een passende plek voor het reliëf in het museum Van Esbroeck in Zoersel. 
Zoals rechtsonder gesigneerd – L. Van Esbroeck -, is dit bijzonder grote laagreliëf namelijk ontworpen door de nog niet zolang geleden overleden beeldhouwer Leopold Pol Van Esbroeck (°Londerzeel 14.12.1911-†Zoersel 27.7.2010); destijds professor beeldhouwen aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen, en vooral bekend gebleven om zijn Lindenboom in Zoersel. Maar zoals dat ging, werd de uitvoering van dit in grote blauwe hardstenen blokken samengestelde sculptuur volgens de regels van de kunst verzorgd door een ander beeldhouwer, in dit geval door één van Pol Van Esbroeck’s oud studenten, de jonge, maar technisch zeer onderlegde Guy Maclot (Antwerpen °1.2.1929 - †27.10.2008) die enkele jaren nadien bekroond zou worden met de eerste Prijs van Rome (1959), en later aan datzelfde instituut eveneens professor beeldhouwen was. Samen met zijn echtgenote had hij in opdracht van de architecten Paul Smekens en Hendrik Wittocx van het Zeemanshuis een schaalmodel gemaakt, dat naar verluidt voldoende stevig moest zijn om ook te kunnen rondreizen en in het buitenland opgesteld te worden. Van deze maquette in opbouw zijn enkele fotootjes bewaard. Als deze nog bestaat dan is in elk geval niet bekend waar ze ooit verzeild is geraakt. In 1922 had Wittocx voor de ouders van Maclot een toen zeer moderne woning gebouwd aan de Louisalei in Hoboken, zeer gelijkend aan zijn architectenwoning in Brasschaat. Destijds waren contacten tussen de docenten en studenten Architectuur en die van Schone Kunsten ook veel vanzelfsprekender.

Dit herinnert eraan, dat de Academie dit jaar haar 350ste verjaardag viert, en dat er allerlei manifestaties aangekondigd zijn die de glorie van dit instituut en haar eens zo befaamde opleiding beeldhouwkunst in de schijnwerpers willen zetten. Wel cynisch te moeten vaststellen dat dit enkel binnen de museale tentoonstellingsruimten gebeurt en dat daarbuiten de werkelijkheid van materiële getuigen totaal aan deze herdenkingskoorts dreigt te ontsnappen.
 

Afbeelding 1: Het schaalmodel van het Zeemanshuis in opbouw (Foto Guy Maclot 1953, Collectie Petra Maclot)
Afbeeldingen 2a-c: Het monumentale reliëf aan de Generaal Belliardstraat en signatuur (Foto’s Petra Maclot 3.2.2013)

 

Het Stille Verdwijnen van de Grote Kauwenberg

In de Grote Kauwenbergstraat is zopas gestart met de sloop van een hele reeks panden met 16de-eeuwse kern. Hierdoor verdwijnt méér dan de helft van de oostkant van deze oude straat : de nrs. 25 en 27 zijn reeds met de grond gelijk gemaakt, nr. 29-31 zouden blijven staan, de nrs. 33, 35, 37, 39, 41, 43, 45, 47 zijn reeds leeggehaald, de nrs. 49, 51 en het hoekpand met de Pieter Van Hobokenstraat zijn afgelopen week afgebroken. Van de bebouwing van deze straatwand staat binnenkort enkel nog het nr. 23 overeind, waarnaast vrij recent nog drie huizen vervangen zijn door de uiterst banale en grootschalige constructie ‘Crauwenhof’ (nr.17), en waarachter nog vier huizen tot aan de ‘moderne hoek’ binnenkort de laatste getuigen zullen zijn van de ‘normale’ bebouwing. Maar voor hoelang nog?

Het doel van de huidige kaalslag is namelijk hier een massieve nieuwbouw neer te poten als uitbreiding van het ouderlingentehuis in de Pieter Van Hobokenstraat. Deze instelling heeft de afgelopen jaren al het grootste gedeelte van dit bouwblok systematisch heeft ingepalmd en vervangen door constructies buitenschalig voor deze buurt. Deze nietsontziende kaalslag en ongepaste schaalvergroting was reeds ingezet met de bouw van de Universitaire Faculteit Sint-Ignatius Antwerpen, nu UA, waarvoor de helft van bebouwing aan de overkant van de straat moest verdwijnen. De officiële inventaris van het bouwkundige patrimonium, uitgegeven in 1979, geeft nog een summiere opsomming van de panden die kort daarop gesloopt zijn:  toen al was de westzijde vooral getekend door kaalslag, als parking gebruikt door de universiteit, terwijl de reeks ‘overwegend XIX-lijstgevels’ telde zowaar slechts één huisje met ‘oudere kern’ (nr. 6) en ankers met het jaartal 1660, maar ook ‘enkele opvallende neogotische gebouwen’ (nrs. 18-20). Destijds was er geen bezwaar voor het opruimen van dat soort van bebouwing, en evenmin bestond er enige wetgeving binnen het Bijzonder Plan van Aanleg, dat verplichtte van rekening te houden met niet beschermde gebouwen. Enkel de stadsarcheologen hebben er destijds hun voordeel mee gedaan, aangezien dit bouwproject een interessant bodemarchief voor onderzoek ter beschikking stelde. 

Diezelfde inventaris typeert de bebouwing van de overzijde van de straat als rijhuizen met overwegend 19de-eeuwse lijstgevels, ‘afwisselend met moderne gevels’, en neemt de moeite niet eens om er ook maar één een afzonderlijk lemma te geven. Enkel van het nr. 47 wordt de ‘voormalige neoclassicistische houten winkelpui’ terloops met twee andere vermeld,  terwijl van dit pand naast de hoek van de Pieter Van Hobokenstraat, de oudere kern ook dertig jaar geleden al zelfs een blinde moet opgevallen zijn. Maar dat was toen.

Vandaag roept de procedure van de bouwhistorische evaluatie en de omgang met deze architectura minor bij elk monumentenbezorgd burger toch op zijn minstens enkele vragen op.
Hoe is een dergelijke ongebreidelde uitbreiding ten koste van de stedenbouwkundige kwaliteit zonder meer mogelijk? Hoe komt het dat voor deze panden niet eens een rapport is geëist, zoals dat sinds 1999 voorgeschreven is voor elk gebouw binnen het gebied met Culturele, Esthetische en Historische Waarde, en zeker voor de in de officiële inventaris opgenomen panden, waarvoor nota bene het principiële behoud vooropgesteld wordt? Waarom is overigens eigenaardig genoeg enkel de 19de-eeuwse erker van één van de huizen (nr. 29-31) deskundig gedocumenteerd en waarom blijft slechts dat ene gebouw overeind, terwijl de oude kern van meerdere van de pandjes vanop straat zichtbaar is (zoals bijvoorbeeld nr. 41)? Waarom is hier met andere woorden weerom het twee maten en twee gewichtenstelsel toegepast?

Dit geeft te denken over de mate van integriteit waarmee de wet lokaal wordt toegepast, en wakkert speculaties aan over cliëntelisme tussen bepaalde opdrachtgevers uit een politieke familie en politiek verantwoordelijken met dezelfde achtergrond. Tegelijk lijkt het erop dat de bevoegde schepen zijn eigen dienst voor Monumentenzorg niet eens ernstig neemt. Of mag zijn dienst Archeologie binnenkort het bodemonderzoek uitvoeren van dit bouwrijp gemaakte terrein als compensatie voor het verlies?
Voor stadskrantje en lokaal televisiestation zorgt archeologische activiteit altijd voor veel aantrekkelijker evenementen dan bouwhistorisch onderzoek. Trouwens, de stad bezit niet eens een gelijkaardige onderzoekscel voor het bovengrondse archeologische bestand. Maar is dat het excuus waarom deze panden niet op zijn minst onderzocht en gedocumenteerd worden? Dat is het minste wat de burger mag verwachten als tegenprestatie voor het verlies, in geval na rijp afwegen beslist zou worden tot afbraak. Een stad die zichzelf - en dus zijn patrimonium - respecteert zou hiervoor eisen dat dit wordt uitbesteed aan professionele bouwhistorici, net zoals dat gaat met projectarcheologie, op kosten de bouwheer, die zijn zin gekregen heeft. Het werd eens tijd dat het bovengronds en ondergronds onderzoek als evenwaardig beschouwd wordt.

In dit geval is bovendien een mooie kans gemist om de studenten van de afdeling Monumenten en Landschappen van de Artesis hogeschool - vanaf volgend academiejaar overigens onderdeel van het nieuwe Departemnt Ontwerpwetenschappen van de UA - een leerrijk oefenterrein te geven: een bouwhistorisch onderzoek vooraf en de proef op de som tijdens de afbraak, en dàt amper een straat verwijderd van het schoolgebouw. Maar hoewel er via docenten constant contacten bestaan tussen de stedelijke dienst Monumentenzorg en Artesis, is daaraan eigenaardig genoeg blijkbaar niet gedacht. Naar het goede voorbeeld van hun docenten blijken studenten – op die éne na, die niet toevallig ook actief lid is van de AVBG - niet echt begaan met wat er in de werkelijke wereld rondom hen gebeurt, zelfs niet binnen een straal van een halve kilometer van waar ze studeren of op café zitten. Dit geeft te denken over inzet en degelijkheid van deze opleiding. In dit geval was het bovendien interessant geweest deze pandenrij als praktijkoefening aan te pakken in samenwerking met het Centrum voor Stadsgeschiedenis van de Universiteit Antwerpen… Voorwaar een gemiste kans.

Blijkbaar voelt enkel de Antwerpse Vereniging voor Bouwhistorie en Geschiedenis zich aangesproken.

 

Afbeeldingen 3a-j: Ondanks hun soms recente gevels, hebben nagenoeg alle grote en kleine huizen een oude kern. Het voormalige woonhuis van schilder Willem Herreyns met laat-19de-eeuwse gedenkplaat en perfect bewaard, zeldzaam voorbeeld van een midden-19de-eeuwse winkelpui: tot de container gedoemd. (Foto’s Petra Maclot, 17.1.2013 & Frederik Janssens 31.1.2013)


En ook in deze casus roept een schampere bedenking op in verband met de viering van de Koninklijke Academie: verdwijnt ook de blauwe hardstenen herdenkingsplaat op het pand nr. 47-49, ooit genaamd Halve Maen, naast de hoek in stukken op de container? Ze herinnert er namelijk aan dat daar ooit kunstschilder Willem Herreyns woonde en werkte (°Antwerpen 1743-†1827), die bijdroeg aan de goede naam van deze school.

In de afgelopen jaren was de respectvolle behandeling van onze ‘kleine’ monumenten reeds zwaar gehypothekeerd door de onstuitbare want al te lucratieve huisvesting voor het groeiend aantal studenten. Rijkelijk laat, na de onomkeerbare verknoeiing van menig oud pand, heeft de stad die wildgroeipraktijk recent wel aan banden gelegd. Maar het valt nog te bekijken in hoeverre daarvoor al geen ‘alternatieve’ oplossingen ingang gevonden hebben, zodat de student de gewoner burger verder kan blijven verdringen. De afgelopen jaren bestond het cliënteel van bouwhistorici voor een groot percentage uit (Nederlandse) firma’s, opgestart speciaal voor de opkoop en reconversie van oude panden tot studentenhuisvesting in alle maten en prijzen, afhankelijk van het comfort ‘koten’, ‘flats’, of ‘huizen’ gedoopt. Maar ook welstellende particulieren van buiten Antwerpen investeren samen in studentenhuizen, eerst dienen ze als optrekje voor de eigen studerende kinderen, daarna als opbrengsthuis. Niet alleen heeft dit het huizenbestand letterlijk uitgehold en verschraald qua historische waarde. Door de opgefokte prijzen is gemengd wonen in de binnenstad onbetaalbaar geworden, vooral voor alleenstaanden, zelfstandig wonende ouderlingen en gehandicapten, families met kinderen.

Nu bedreigt ook de zienderogen toenemende vergrijzing het patrimonium en de leefbaarheid van dit deel van de binnenstad, tenminste, indien geen moeite gedaan wordt de aan de speciale vereisten aangepaste nieuwbouw op een doordachte manier in het bestaande weefsel in te werken. Een goed ontwerp, waarbij een aantal contactzones worden ingebouwd met de actieve omgeving zou bovendien de levenskwaliteit van de bejaarden aanzienlijk verhogen. Zoals het er nu uitziet, worden ze opgesloten in een praktisch ingericht, maar al bij al onpersoonlijk en banaal getto. Ook zij verdienen een aangenamere oude dag op een plek waar ze met de buitenwereld nog enige spontane voeling kunnen hebben.

Akkoord dat de goede dingen van een vorige beleid behouden moeten blijven. Maar misschien moest de aanpak van het zichtbaar manke monumentenbeleid van deze stad onderhand toch eens ernstig onder de loep genomen om met professionele kennis van zaken te worden hervormd. ‘Denken, durven, doen’ is de evidentie zelf. Maar best gaat daaraan ‘weten’ vooraf, na het willen luisteren naar mensen met terreinervaring en onderbouwde kennis.



De Nachtelijke Verlatenheid van de Meir

Een zopas door schepen Homans verkondigd initiatief lijkt dan weer wel een stap in de goede richting. Homans wil op de Meir de sociale controle verhogen; die is buiten de openingsuren van de winkels nagenoeg onbestaand geworden door de grote leegstand boven de winkelpanden. Daarom hoopt de schepen  de eigenaars en huurders van die vele panden bereid te vinden om de ruimten die zij niet gebruiken terug bewoonbaar te maken en te verhuren of te verkopen. Als dat mocht lukken, zou meteen het aanbod aan gunstig gelegen appartementen aanzienlijk vergroten, en zou dit een welkome herwaardering betekenen voor al die panden waarin oorspronkelijk inderdaad gewoond werd. Dit soort van leegstand is reeds eind de jaren 1970 opgetekend door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting, maar is met de jaren verergerd en het aantal gebouwen waarin nog permanent gewoond wordt is inderdaad bijzonder klein. Alles is opgeofferd aan het shoppingsgedrag van de massa en het winstbejag van de eigenaars, waarvan het merendeel niet eens in Antwerpen woont en voor wie de leefbaarheid van de stad na de sluituren echt geen zorg is.

Op de grootwarenhuizen, bankgebouwen en recente nieuwbouw na staan er langsheen de Meir – maar ook in de Huidevetterstraat en de Schoenmarkt - talrijke prachtige panden waarvan de ooit bewoonde gedeelten thans slechts dienstdoen als berg- of opslagruimte of gewoon leegstaan. Talloze platdaken die prachtige terrastuinen mogelijk maken dienen nu enkel om er tijdens de uren stiekem een sigaret te roken of even in de zon te staan. En dat alles omdat de huurceel iets méér opbrengt wanneer die enkele vierkante meters aan de straatzijde niet benut worden als toegang naar de privé appartementen op de bovenverdieping of in het achterhuis,. Een intelligent ontwerp kan dat nochtans best oplossen. Vooral bij de hoekpanden bestaat geen enkel excuus de bovenverdiepingen niet via de zijstraat bereikbaar te houden voor bewoning. Toch staan Meir 37-39 en de drie aanpalende panden in de Lange Klarenstraat boven helemaal leeg. In opvallend vele gevallen hypothekeert de winkelruimte de potentiële woonruimte op een nog absurdere manier. Want wat bewijst voor een kledingzaak de financiële meerwaarde van een dubbele hoogte, waarvoor de roostering van de eerste verdieping moet verwijderd worden, en zo kostbare woonruimte gevuld wordt met de warme lucht uit de zomer en winter openstaande deuren? Vooral historisch waardevolle panden zijn weerloos het slachtoffer geworden van dit bovendien ecologisch rampzalige ontwerpcliché: getuige de ruimte achter het charmante 18de-eeuwse geveltje van het 16de-eeuwse nr. 17, binnen de in basis even oude nrs. 37-39, de laat-18de-eeuwse residenties nr. 52, nr. 61-63, het 19de-eeuwse nr. 75.

Dergelijke vorm van ontwaarding kan makkelijk aan banden gelegd worden. Maar hoe dikwijls wordt bij een verbouwing van een commercieel pand van stadswege een onafhankelijk rapport geëist? Of is het volledig leeghalen van een aanzienlijk gedeelte van een gebouw met oude kern dan geen ingreep die ernstig overleg waard? De voorbeelden van rapportplichtige ingrepen zijn nochtans legio. En waarom mogen architecten zelf een rapport opmaken in functie van eigen ontwerp, en volgens eigen belang oordelen wat waardevol is en wat niet, zoals bij de argumentatie voor sloping van de vijf panden Meir / Lange Klarenstraat? Kwestie van de wolf als schapenhoeder te vertrouwen en meteen officieel te verklaren dat gelijk wie over voldoende kennis en integriteit beschikt om een objectief en deskundig bouwhistorisch rapport op te maken.
 





Afbeelding 4a-g: Leegstand van potentiële woonruimte op de bovenverdiepingen van Meir nrs. 37-39 / Lange Clarenstraat (Foto’s Petra Maclot en Elke Van Severen, 2012)


De stad moet het goede voorbeeld geven, onder meer door haar bouwreglement in die optiek aan te passen en door goede, en ecologisch vooruitziende reconversies door een betoelaging te belonen of aan te moedigen.

Afgelopen jaar liet AG Vespa een bouwhistorische studie maken van een gedeelte van de monumentale bebouwing aan de noordkant van de Leysstraat in functie van een reconversieproject voor de vele appartementen op de bovenverdiepingen, die nog steeds, zoals in het oorspronkelijke, laat-19de-eeuwse concept, bereikbaar zijn via een afzonderlijke toegang. Wonen in een degelijk gerenoveerd Belle-Epoque complex, met het uitzicht op de even fraaie eclectische gevels en bedaking aan de overkant, midden in de stad, vlak bij trein, bus, tram en stadsfietsjes, bioscopen, grootwarenhuizen en Vogelmarkt, is nu meer dan ooit het verlangen van jong en oud. Dit project kan rekenen op een verzekerd succes, en zal hopelijk bijdragen tot het versnellen van een streng sanerende aanpak van de leegstand van waardevolle woongelegenheid in winkelzones.



Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)




(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur - zie boven - is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

Publicaties > Archief online artikels

  Website beheerd door QuickerSite