Archief online artikels - AVBG http://www.avbg.be nl 22/03/2015: nr. 16 / Een caducken ende ruynieusen huyse in de Reyndersstraat Mon, 23 Mar 2015 20:11:15 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis) In 1580 deden M[ichiel] Fabri, Jacques van Bouthem, Dierik Maesijken, Arnt van Nymeghen, Henrik Moens, Andries du Camp, Gijsbrecht Eijskens en François Schott hun beklag over het belemmeren van de vrije doorgang in de Reyndersstraat en verzochten het stadsbestuur daartegen de nodige maatregelen te nemen. De overheid ging hier op in en verbood nog enige wagens te stallen voor de huizen van de kooplui en andere bewoners in genoemde straat en ze vrij te houden van alle mogelijke afval en 'vuylicheyt'. 


Een caducken ende ruynieusen huyse in de Reyndersstraat


Auteur: Gil Degueldre
Publicatie: 22/03/2015

 

In 1580 deden M[ichiel] Fabri, Jacques van Bouthem, Dierik Maesijken, Arnt van Nymeghen, Henrik Moens, Andries du Camp, Gijsbrecht Eijskens en François Schott hun beklag over het belemmeren van de vrije doorgang in de Reyndersstraat [1] en verzochten het stadsbestuur daartegen de nodige maatregelen te nemen. De overheid ging hier op in en verbood nog enige wagens te stallen voor de huizen van de kooplui en andere bewoners in genoemde straat en ze vrij te houden van alle mogelijke afval en vuylicheyt. [2]

Van vijf van de acht ondertekenaars van die ‘supplicatie’ weten we waar ze precies woonden, [3] namelijk op de zuidzijde van de Reyndersstraat. Michiel Fabri, procureur, verbleef in 1584 als eigenaar in het huis (VI-546.a) tegenover ‘Het  Wapen van Leyen’ (VI-544 [4]). De lakenkoopman Andries du Camp was eigenaar van het huis ‘De Olifant’ (III-178). In 1584 echter bleek de eigenaar reeds de stad uit en was het huis onbewoond. Arnt (Aart) van Nymeghen huurde het huis (III-180) naast ‘De Stad Weert’ (III-179). Henrick Moens, lakenkoper, was inwonend eigenaar van het huis ‘In de Bot’ (III-182) op de zuidhoek van de Reyndersstraat en de Hoogstraat. Ten slotte, de koopman François de Schott was eigenaar van de ‘Witte Arend’ (III-174-175), [5] waarvan hij ook een gedeelte bewoonde.

In 1596 waren er opnieuw moeilijkheden voor de buurtbewoners van de Reyndersstraat en omgeving. Matthijs van Aken, bewoner van het huis op de westhoek de straat die liep naar de Vrijdagmarkt – de latere Leeuwenstraat – verklaarde op 17 juli van dat jaar ten overstaan van notaris Jan van Sonne dat ‘zeker huijs gestaen opden hoeck vande straeten loopen[de] vuijte Reijnderstraete naede vrijdaechs merckt waerts tegens over zijns comparants huijs gestaen opden andere hoeck van[de] zelver straete, is geheel ruineus en[de] de mueren daeraff staen[de] vuijten loode, alsoe dattet tegenwoirdel[yck] met schoren geleght aen zijns comparants hoeckhuijs wordt onderstuent en[de] over sommige jaeren onderstuent is geweest, en[de] gemerckt dat allen tzelve tendeert tot grooter schade van hem comparant en[de] nijet en is zonder groot perijckel van zyn[en] huijse en[de] vande goede lieden die aldaer passeren.’ [6] De eigenaar van dit bouwvallig huis was een zekere Engel Bontens alias ‘Engel de buijldrager’ die op de Dries woonde. De waard van de herberg ‘Sint-Digne’ in het Kipdorp [7] werd op 24 juli als renteheffer mede aansprakelijk gesteld. Geen van beiden was blijkbaar geneigd enige verantwoordelijkheid te dragen of was solvabel genoeg om de nodige herstellingen te doen. De waard van ‘Sint-Digne’ was van oordeel dat ook alle andere ‘rentieren’ moesten bijdragen in de geleden schade en kosten.

Het stadsbestuur besloot dan maar zelf in te staan voor de afbraak van het bouwvallig huis en meteen de smalle doorgang naar de Leeuwenstraat en Vrijdagmarkt te verbreden. De kosten hiervan zouden verhaald worden op de eigenaars van de nabije omgeving. Maar eerst moest daartoe toestemming verkregen worden van de kanselier van Brabant. [8]

Op die toestemming werd niet gewacht, want Jacques vanden Schrieck en Mattheus van Heerle, gezworen (beëdigde) erfscheiders van de stad Antwerpen, waren door Schepen Jan de Pape en pensionaris Joos de Weerdt reeds eerder belast met het opmeten van de gevels van de huizen aan beide zijden van de straat ‘loopende vande Reijnderstrate naer de Vrijdachs mert.’[9]


SAA, PK 2228, los stuk, 2 augustus 1596: fragment uit de akte van notaris Jan van Sonne


SAA, PK 2228, los stuk, 4 september 1596: fragment uit het rapport van de erfscheiders

Het verslag daarvan werd door beide erfscheiders ondertekend op 4 september 1546. Twee summiere schetsen van de plattegrond met daarop de vergoeding of beter de te leveren bijdrage in de onkosten voor afbraak en verbreding van de straat, staan erop vermeld. De erfscheiders ontvingen 6 gulden als ereloon.


PK 2228 – los stuk: schets van de Leeuwenstraat met per blok de aanvankelijke taxatie per voet

Het huizenblok Gierstraat alias Valkstraat – Bergstraat was in totaal 77 voeten breed. Per voet moest hiervoor 10 stuivers bijgedragen worden. Het blok Bergstraat – Reyndersstraat mat 105 voeten. Elke voet werd op 2 gulden getaxeerd of viermaal meer dan het vorige bouwblok. De hoek op de westkant, die in feite als ondersteuning diende, met het huis ‘De Fortuin’ werd eveneens op 2 gulden getaxeerd. De overige huizen richting Vrijdagmarkt op 1 gulden. Vanaf het ‘Wapen van Antwerpen’ tot en met de hoek van de Vrijdagmarkt gold een bijdrage van 10 stuivers per voet.

0p 13 september kregen schepen Jan de Pape en pensionaris Joos de Weert opdracht de naaste geburen van de hoek van de Reyndersstraat / Leeuwenstraat bijeen te roepen en hen in kennis te stellen van de te verwachten belasting. [10]
Tegen de taxatie rees heel wat protest. Met uitzondering van welgeteld één eigenaar – Fernijn Bertry, eigenaar van de ‘Rode Leeuw’ – ging niemand akkoord met de vooropgestelde bedragen, [11] laat staan dat ze op vrijwillige basis zouden bijdragen. Nochtans waren die reeds gevoelig verminderd: van 15 stuivers naar 10 en van 3 gulden naar 2. Enkel ‘De Appelhage’ alias ‘Bont Paard’ (VI-538) en ‘Het Hert’ (VI-539) op de noordzijde van de Reyndersstraat, dus aan de overkant van het bouwvallig huis, bleven getaxeerd op een bijdrage van 2 gulden per voet.


PK 2228 – los stuk – schets van de Leeuwenstraat met per blok de gereduceerde taxatie per voet

Maar nog bleek de goegemeente niet geneigd te betalen en het regende bezwaarschriften. [12] Ten einde raad besloot het stadsbestuur zich te wenden tot de kanselier van de Raad van Brabant met het verzoek de vervallen woning te mogen afbreken ‘dwelck door outheijt onderseth [is] tegens het valle[n], waer doore de helft van de strate soe becom[m]ert is, dat [...] by nae egheene passagie en is.’ [13]


SAA, PK 2228, nr. 15: fragment uit de bezwaarschriften van getaxeerde inwoners, 17 september 1596

Op 9 oktober werd meester Joos de Weert, pensionaris van Antwerpen, afgevaardigd naar de Raad van Brabant in Brussel om aldaar, naast andere te behartigen stadszaken, een octrooi te bekomen om de onkosten voor de afbraak van het bouwvallig huis - het ‘caduycken ende ruynieusen huyse opden hoeck van[de] Reijnderstraete loopende nae de vrydaegs merckt’ - en de verbreding van de steeg en de onkosten daaruit voortvloeiend te mogen verhalen op de eigenaars uit de omgeving. [14] Als argument werd gesteld dat de respectieve bewoners zouden genieten van een brede straat, in casu de verbreding van een doorgang naar de Leeuwenstraat.

Of onderhandelaar Joris de Weert in zijn opdracht slaagde valt niet onmiddellijk te achterhalen. Zijn opdracht ontving hij op 9 oktober 1596, maar reeds op 14 oktober 1596 riep de magistraat hem terug met de opdracht naar Mechelen te reizen, vermoedelijk om in de Grote Raad het proces rond Peter Deriche te volgen. In elk geval werd hij vergoed en ontving 36 gulden 7 stuivers voor gedane prestaties en onkosten. [15]

In afwachting van de beslissing van de Raad van Brabant was de stad Antwerpen wel eigenaar geworden van het pand in kwestie. Engel ‘de buyldrager’, die voluit Engel Bontens heette, en zijn vrouw Marie Rombouts, hadden namelijk op 24 oktober 1596 om begrijpelijke redenen hun eigendom aan het stadsbestuur overgedragen. [16] Vrij vlug deed de Stad dit eigendom van de hand, want op 21 januari 1597 werd de verkoop gesloten van ‘een erve gelegen in de Reyndersstraat op den hoek van de Leeuwenstraat.’ [17] Koper was niemand minder dan de reeds genoemde erfscheider Jacques van de Schriecke. Hij betaalde 1.000 carolusgulden voor ‘een zekere erve …, groot omtrent een roede ho[n]dert en[de] vyventachtich voeten o[n]begrepen der juster maten metten edificien en[de] materiale [daer]op staen[de] met alnoch de materiale zo va[n] steen, yse[r] en[de] houtwerck eensdeels liggen[de] affgebroken en[de] eensdeels alnoch staen[de] opde vrs. erve als oock op de erve [daer] voe[re] geleen, diemen sal applicere[n] tot het vuytslaen en[de] breeden van[de] straete ald[aer]...’



SAA, T 1715, nr. 2623/2: de koper moet op zijn kosten het huis afbreken, alle materiaal opruimen,
de kelder onder de straat overwelven en de straat kasseien, 21 jan. 1597 (fragment)

Naast de koopsom werd een aantal strenge bepalingen in de akte opgenomen. De koper moest de (bouwvallige) gebouwen op het erf op zijn kosten afbreken en al het materiaal en afval – ‘gruys’ – opruimen, zodat de straat verbreed kon worden. De kelder hieronder moest hij overwelven en kasseien, zodat men met een gerust hart met karren, paarden, geladen of ongeladen wagens, hierover kon rijden. Bovendien moest hij ten ‘eeuwighen daghen’ de kelder onderhouden, zonder enige financiële tussenkomst van het stadsbestuur. In ruil mocht hij de kelder gebruiken en werd hij vrijgesteld van de rechtmatige keldercijns.

Amper drie weken later werd op de Vrijdagmarkt ‘De Fortuyne’ geveild, toen ‘een nieuw steenen huys met eenen achterhuyse.’ [18] Koper was Jacques van den Scriecke de jonge, ten voordele van zijn vader. De ‘Fortuyne was’ gesitueerd in de Reynderstraat tussen ‘sekere nieuwe begonste huysinge toebehoirende den voorscreven Jacques van[den] Scriecke […] ende de huysinge ende erve van tVercken […]’. Achteraan grensde het aan het erf van de in de Leeuwenstraat gelegen ‘Rooden Leeuw.’

Jacques van de Schriecke kwam zijn verplichtingen na. Reeds op 6 november 1597 kon hij twee huizen verkopen: het ene genoemd ‘De Gulden Fonteyne’ en het andere ‘Het Gulden Cruys.’ Het eerste lag op de hoek Reyndersstraat/Leeuwenstraat en het tweede daar naast maar in de Leeuwenstraat. [19] De nieuwe eigenaars waren kousmaker Sedrach Willemss. en zijn vrouw Sara Janss., weduwe van Jan Save.

Bij de verkoop van de ‘Gulden Fonteyne’ en het ‘Gulden Cruys’ werd bepaald dat de ‘weerdribbe’ zowel ten dienste stond van de genoemde twee huizen als van het huis ‘De Fortuyne’. De ruiming ervan moest beurtelings geschieden of langs ‘De Fortuyne’ of langs het ‘Gulden Cruys’. De kosten voor onderhoud en ruiming vielen ten laste van de drie woningen à rato van 1/3 per eigenaar. Zowel het ‘Gulden Cruys’ als de ‘Gulden Fonteyne’ mochten ten eeuwige dage water trecken uit de bornput van ‘De Fortuyne’ [20] met twee pompen en ‘eender buyse’.

De aankoop van ‘De Fortuyne’ moet voor Jacques van de Schriecke erg belangrijk zijn geweest. De ‘Gulden Fonteyne’ werd namelijk gedeeltelijk gebouwd op het erf van ‘De Fortuyne:het deel van[de] erve van tvoirn. huys genaempt de Fortuyne [daer]oppe tvoirn. huys genaempt de Gulden Fonteyne als vore eensdeels gebouwt en[de] geerigeert is.’ [21] Op 6 augustus 1604 werd ‘De Fortuyne’ met achterhuis opnieuw verkocht: [22] ‘een nyeuw steenen huys met eenen achterhuyse […] de Fortuyne, […] gelegen inde Reynderstr[ate] alhier, tussen sekere nyeuwe huyss[e], geheeten nu ter tyt de Fonteyne’.

Ook voor ‘De Fortuyne’ golden bijzondere bepalingen: ‘aengaende den trap den welcken hy comparant (Jacques van de Schriecke) ge[steld] en[de] doen stellen heeft achter opde plaetse van desen huyse de Fortuyne, dat den vrs. trap aldaer sal blyven staen […] inder vuegen en[de] formen gelyck dien nu ter tyt aldaer staen[de] is, zonder dat de proprietarisen van desen huyse den vrs. trap selen mogen [ver]setten oft hooger maken daer dien tegenwoordel[yck] en is op dat het licht van[de] stal (dat eertyts eene coeckene is geweest) van[de] huyse den Paternoster, oock inde Reynderstr[ate] gest[aen], nyet vermindert oft verduystert en worde […] Evenveel aandacht krijgen de gelasen vensteren staende inden muer vanden voorn. stalle oft coeckene en de dackvenstere van[de] voors. huyse den Paternoster en[de] de cruysvenstere van[de] camere boven den vrs. stal oft coeckene […].’

Nawoord : het trieste lot van het hoekhuis Reyndersstraat / Leeuwenstraat

 
© Vlaamse Gemeenschap, 1 januari 1976

Toestand 11 juli 2011 (foto auteur)

De verkoop van de nieuwe huizen loopt tot 1622 gelijkmatig op: Sara Janss[ens], voor de tweede keer weduwe, verkocht de huizen op 17 november 1622. Op één en dezelfde dag kwam het ‘Gulden Cruys’ in handen van Hans Save en zijn vrouw Petronella Fermans en ‘de Fonteyne’ in die van Jacques Willemss., beiden zonen van Sara Janss. Van elk verkocht huis krijgen we meteen een sumiere beschrijving: ‘een huys met winckel, ceuckene, twee oppercamers boven den anderen, solder en[de] scheersolder, keldere, soo onder de huyse als onder de strate, plaetse, regenbacke […] gronde en[de] allen den anderen toebehoirten, genaempt tgulden Cruys, gestaen en[de] gelegen in[de] Leeuwestrate alhier loopen[de] naer de Vrydaechs merct, tusschen tvoors. huys gen[aamd] de Gulde Fonteyne opden hoeck van[de] voors. Leeuwestrate gest[aen] aen deen syde en[de] thuys gen[aamd] den Rooden Leeuw aen dander zyde, comen[de] achter aen[de] voors. huyse de Fortuyne in[de] Reynderstrate gest[aen].’ [23]

De beschrijving van de ‘Gulden Fonteyne’ verschilt nauwelijks van die van ‘tgulden Cruys: een huys met winckel, ceucken, twee oppercamers boven den anderen, soldere en[de] scheersoldere, keldere, soo onder den huyse als onder de strate, regenback, pompe getrocken worden[de] met eender buyse wtten regenback van[de] huyse het Gulden Cruys, hier neffens gestaen.’ [24]
Drie jaar later op 19 juni 1625, wisselde het ‘Gulden Cruys’ opnieuw van eigenaar en kwam het in het bezit van oudkleerkoper Henric Verhoeven en Marie van[de] Steenencruyce. [25] Nog diezelfde dag verkocht Verhoeven aan munter Hans de Wilde en zijn vrouw Suzanna de Vos een erfrente van 60 gulden, bepand op het ‘Gulden Cruys’.[26]

Nà 1625 tot het laatste kwart van de 19de eeuw kennen we zonder verder onderzoek de geschiedenis van het ‘Gulden Cruys’ en de ‘Gulden Fonteyne’ niet. In 1878 zijn de huizen volledig verbouwd en in 1895 is de fraaie winkelpui toegevoegd. [27] In juli 2011 bleek alles verdwenen. Wat restte was een diepe put … 

GILBERTE DEGUELDRE
juli 2011
 


BIJLAGEN

Bijlage 1: SAA, PK 2228, los stuk, 2 augustus 1596 –akte van notaris Jan van Sonne met de klacht van Mathijs van Aken over het bouwvallig huis op de hoek van de Reyndersstraat en de Leeuwenstraat

Bij desen jegenwoirdigen openbaeren instrumente zij condt ende kennelijck eenen ijgelijcken dat voor mij Jan van Sonne, openbaer notaris inden Rade ons genadichs heeren des Conincx geordonneert in Brabant tot het exercitie van[de] notarisschappe geadmitteert zijn[de] Tantwerpen resideren[de], en[de] inde tegenwoirdicheijt van die naebescreven getuijgen, is gecompareert Matthijs van Aken, poorter en[de] innegesetene deser stadt, bekende ende verclaerde alsoe zeker huijs gestaen opden hoeck vande straete loopen[de] vuijte Reijnderstraete naede vrijdaechs merckt waerts tegens over zijns comparants huijs gestaen opden andere hoeck van[de] zelver straete, is geheel ruineus en[de] de mueren daeraff staen[de] vuijten loode, alsoe dattet tegenwoirdel[yck] met schoren geleght aen zijns comparants hoeckhuijs wordt onderstuent en[de] over sommige jaeren onderstuent is geweest, en[de] gemerckt dat allen tzelve tendeert tot grooter schade van hem comparant en[de] nijet en is zonder groot perijckel van zyn[en] huijse en[de] vande goede lieden die aldaer passeren, dat oijck hij naer deser stadt recht niet en is gehouden die voors. schoren in zijn[e] huijse langer te houden dan hem en belieft, Soe eest dat hij comparant aen mij notaris heeft versoght mij te willen transporteren neffens den persoon van Engel de buijldrager, woonende opden Driesch, proprietaris van[dr] voors. ondersetten huijse en[de] aenden persoon van[de] weert in Sint Dingen int Kipdorp alhier, als rentier rente heffen[de] opden zelven huijse en[de] oversulcx hem p[ar]tye gemaeckt hebben[de] en[de] alnoch maecken[de] tegens het affworpen van[de] voorscreven caducquen huijse, dwelck dese stadt om alle periculen en[de] inconvenienten te schouwen, pretendeert te doen, ten eijnde zijlieden ende elck van hun voor zoe vele als hem raecken mach, schuldich sullen zijn de voors. schoren in zijnen huijse geleght van stonden aen te amoveren en[de] aff te doen, ende voorts te stellen ontsterffelijcken borghe dat door den voors. ruineusen huijse hij comparant ende zijn familie, noch oijck zijn huijs en[de] goeden nijet en sullen wordden beschadicht en[de] ingevalle van weijgeringe oft vertreck, in sulcken gevalle te p[ro]testeren van alle costen, schaden en[de] interesten die hy daer deure alreede heeft geleden en[de] noch zal commen te lijdene, om alle die zelve op hunlieden en[de] elcken van hun te verhalen, daer ende alsoe hij te Raide zal vinden te behooren.

Aldus gedaen Tantwerpen den zeventhiensten dach Julij int jaer ons heeren alsmen screeff duijsent vijffhondert ende sessentnegentich, daermede bij en[de] over waeren Jacques van Sonne ende Andries Curty, getuygen hiertoe geroepen en[de] gebeden.

Welcken achtervolgen[de] zoe hebbe ick notaris voorn. mij getransporteert neffens den persoon van[de] weert in St. Digne int Kipdorp alhier woonachtich ende naerdijen hem lecture van tgene voors. is, was gedaen en[de] hij mij voor antwoorde gegeven hadde dat ick mij zoude addresseren aen alle dander rentieren, Soe hebbe ick naer [ver]mogen als voeren tegens hem geprotesteert van alle costen, schaden en[de] interesten alreede gedaen gehadt en[de] geleden, alnoch te doene te hebbene ende te lijden[e],

Aldus gedaen opden vierenentwintichsten dach van Julio XV C jaer ende sessentnegentich, [daer]mede bij en[de] over waeren Jacques van Sonne ende Andries Curtij, getuijgen hiertoe geroepen en[de] gebeden, ten zelffven daghe en[de] ter presentie als voere my noch gevonden ten huijse van Engel de buyldrager opden Driesch woonachtich en[de] hem nijet thuijs vindende hebbe de lecture en[de] protest als voere gedaen aen zijn[e] huijsvrouwe, die verclaerde dat zijt haeren man zal laeten weten mij daerbij zijn[de]/

In oirconde der waerheyt hebbe ick notaris voorgen[oemd] dese ondert[eeckent]
J. van Sonne, 2-8-1596


Bijlage 2: SAA, PK 562, f° 140 v°-141, Collegiaal actenboeck, 13 september 1596

Gecomitteert Mr Jan de Pape, schepene ende Mr. Joos de Weert, pensionaris deser stadt, omme voor hun te roepen de gebueren vanden ruijneusen huyse gestaen op den hoeck vande Reynderstraete ende deselve te induceren tot redelycke [con]tributie omme te [ver]vallen doncosten soo van het affbreken vanden [vrs.] huyse ende het breyden vander straeten omme tselve gedaen ende trapport der voors. comissaris[en] gehoort geordonneert te worden nae behooren. Actum XIIIa septembris 1596.


Bijlage 3: bezwaarschriften tegen de geplande contributie, 17 septembris 1596

Leeuwenstraat, oostzijde

Fonteyne, oosthoek Reyndersstr (KL VI-550.a en III-452); af te breken: Z.N. (KL VI-550.b)

Den Rooden Leeuw (zie KL III-453)
28 voet breed
E: Fernijn Bertry
à 3 gl./voet= 84 gl.
wil dit bedrag betalen mits hem wat tijd wordt gegund; verminderd tot 2 gl.= 56 gl.
tekent met een stervormig merk

Den Gouden Leeuw alias Gaanden Roeden Leeu (zie KL III-454 en 455) 
16 voet breed
E: Peeter Fabre (Fabri)
à 3 gl./voet= 48 gl.;
eigenaar is bereid 2 gl. /voet te geven= 32 gl.

Den Witten Leeuw alias Wit Leeuken (zie KL III-456)    
15 voet breed
E: Hans Imhoff (Jan inden Hoff)
à 3 gl./voet= 45 gl.
E verklaart dat hij arm is en niet gaat werken en maar 12 gl. kan geven;
verminderd tot 2 gl/voet= 30 gl.

De Vier Hems Kinderen (zie KL III-457)
15 voet breed
E: Hynderyk Tessers (Hendrick Tessier)
à 3 gl./voet= 45 gl., E wil slechts 1 gl./voet geven
verminderd tot 2 gl./voet= 30 gl.

Den Slapenden Leeuw 
15 voet breed
E: Jan (Hans) Roeckaert
à 3 gl./voet = 45 gl.;
eigenaar kan niet meer geven dan 20 gl.;
tekent met initialen
verminderd tot 2 gl./voet

Climmende Rooijen (zie KL III-459), hoek v/h Bergstraatje   
16 voet breed
E : Michiel van Beleyn
à 3 gulden/voet (sic)= 48 gl.;
eignaar bidt om gratie om dat hy is het vuyterste huys; verminderd tot 24 gulden

Den Gulden Draeck (zie KL III-460)
16 voet breed
E: de kinderen van Peeter Beckmans (voogd: Willem Greys)

Den Goutberch (zie KL III-461)
15 voet breed
E: Floris Willemss.;
à 15 st./voet= 11 gl. 5 st.; eigenaar wil dit niet betalen, zoals zijn andere buren;
verminderd tot 10 st./voet= 7 gl. 10 st.

Schilt van Vranckrijck (zie KL III-462)
14 voet breed
E: Cornelis Mugghen;
à 15 st./voet = 10 gl. 10 st.; eigenaar leed geen schade door het blijven staan van het caducq huijs;
verminderd tot 10 st./voet= 7 gl.

Den Gulden Engel (zie KL III-463)
15 voet breed
E: Cornelis Cockx; à 15 st/voet = 11 gl. 5 st.; vrouw van eigenaar wil niet betalen;
verminderd tot 10 st/voet= 7 gl. 10 st.

Bloeyenden Wyngaert, den hoeck vande Valckstraet (nu Gierstraat) (zie KL 464.a+b,)
17 voet breed
E : Geerart Vrints; à 15 st/voet= 12 gl. 15 st.;
eigenaar wil niet meer geven dan 6 gulden;
verminderd tot 10 st./voet= 8 gl. 10 st.

Leeuwenstraat, westzijde

Hoekhuis [28] tegenover de smisse met De Fortuin (zie KL III-449, 450 en 451)
38,5 voet breed

E: Matthijs van Aken [29]
à 3 gl./voet= 115 gl. 10 st.
ook eigenaar v/h Schild van Frankrijk (III-462?),
12,5 voet breed à 30 st./voet= 18 gl. 15 st.;
samen: 134 gl. 5 st.
E wil niet meer betalen dan 50 gl.
verminderd tot 2 gl./voet = 38 voet à 2 gl. = 77 gl.
& 1 gl./voet= 12 gl. 10 st.; samen: 89 gl. 10 st.
procureur Fabri tekent voor E met een merk

Den Swerten Leeuw (zie KL III-448.a+b)
21 voet breed
E: Jan Peeters (Pieters) in naam van Magdalena de Robiano, rentierster
à 30 st./voet= 31 gl. 10 st.; weigert dit bedrag te betalen

Het Gulden Hooft (zie KL III-444)
26 voet breed
E: Hendrick Janssens
à 30 st./voet= 39 gl.
E verklaart geen middel te hebben dit bedrag te betalen
vermindert tot 1 gl./voet= 26 gl.

Den Lauwerier Boom met de Witte Swane (zie KL III-443.a+b)   
31 voet breed
E: Derick van Riswyck (Dierck van Rijnsbeeck)
à 30 st/voet= 46 gl. 10 st.
wil niet meer geven dan 18 gl.
verminderd tot 1 gl./voet= 31 gl.

Wapen van Antwerpen met de poort en andere huizen (zie KL III-438, 439, 440 en 441)   
69 voet breed
E: Adriaan Tacket (Staket); procureur : Michiel Fabri (VI-546)
à 30 st./voet voor 14,5 voet= 21 gl. 15 st.
à 15 st/voet voor 54,5 voet= 39 gl. 7 st.= fout = 40 gl. 17,5 st.
samen: 61 gl. 2 st.= fout = 62 gl. 12 st.
Tacket verklaarde voor Mr Jan de Pape niet te moeten bijdragen “midts desen syne huysen die inde straet syn gelegen inde by d’amolitie vande selve huysingen op hen profyt en… gemeten, maer wel schade ende achterdeel vuyt desen dat de smidt die int voors. caducq huijs is woenende gehuert heeft het huys gestaen naest den huyse des voirs. Tackets inde Reyderstrate, door het gernijs vanden welcken syne dacken grootelicx wordden verargert”

Z.N., 2 huisingen nabij de hoek v/d Vrijdagmarkt (zie KL III-436 en 437)  
34 voet breed
E: Clara van Landonck, weduwe van Hencxhoven
à 15 st./voet= 25 gl. 15 st.= fout, moet zijn 25 gl. 10 st.

Z.N., hoek aan de Vrijdagmarkt (zie KL III-435)
22 voet breed
E: Willem Goedevaerts
à 15 st./voet= 16 gl. 10 st.
eigenaar weigert te betalen omdat daardoor "syne pant dairby soudde syn verargert"; bovendien is hij reeds zwaar belast met renten;
verminderd tot 10 st./voet= 11 gl.


Bijlage 4: SAA, PK 562, f° 144, Collegiaal actenboeck, 9 oktober 1596 [30]

Gecomitteert Mr. Joos de Weert, pensionaris des[er] stadt, omme te reys[en] nae Brussele ende aldaer inden Rade van Brabant te [ver]suecken ende [ver]volgen octroy omme de proprietarisen vanden huysen staende neffens den caducquen ende ruyneus[en] huyse opden hoeck vande Reynderstraete loopende nae de Vrydaegs merckt te mogen doen contribueren ende stellen op redelycken tax omme te [ver]halen doncosten tot het affbreken ende hermaeken vanden selven ruyneusen huyse nae het benefitie dat sy respective [daer]dore ende omme de straete te wyden sullen comen te gemeten en[de] vant samentlycken oijck omme te [ver]volgen brieven van cassatie tegens de brieven van evocatie by Peeter Deriche inden voors. rade subrechcelycken geimpetreert van sekere saecke ende proces hangende voor comis[sarissen] vuyte weth daer]toe gecomitteert ende voorts in alle andere deser stadts aldaer voorvallende saecken te doen ende te besoigneren nae behooren. Actum IXa octobris 1596.


Bijlage 5: SAA, Tresorij 1715, akte 2605 : Engel Bontens, buildrager, en zijn vrouw Marie Rombouts dragen hun eigendom over aan de stad Antwerpen, 24 oktober 1596

in marge : J. de Pape / Mechelen

Engel Bontens, buyldrager, en[de] Marie Ro[m]bouts euis ux[ore], bekenden en[de] verlyden, dat zy mits de renten (in marge : metten achterstellen [daer]aff [ver]schenen tot desen daghe toe) vuyten naer bescr[even] huyse ghaen[de], die (geschrapt: Thomaes Aenraet) de Tresoriers en[de] Rentm[eesteren] dese[r] Stadt, vuytten naeme der [vrs.] tot henne coste zyn nemen[de] over gegeven, gece[deert] en[de] getra[n]sporteert hebben, ghaven over sine revocatione den voers. (geschrapt : Thomas A]n]raet den vrs.) Tresoriers en[de] Rentm[eesteren] tot behoeff van desen vrs. stadt, een huys metter plaetsen fundo et p[ertinentiis], gest[aen] en[de] gelegen inde Reynerstr[aete] alh[ier], tussche[n] de poorten van[de] huys[ingh] geh[eten] den Rooden Leeu ex u[n]a en[de] Denys de wagemakers huys en[de] erve ex alt[er]a, comen[de] achter aen derve van[de] voors. Rooden Leeu (geschrapt: Gel[yck] en[de] in alle), welck vrs. huys cu[m] fundo et perti[nentiis] Elisabeth van Diependale, wed[uw]e ierst werff Jans Waes des hoefsmits (die haer by zyn[en] testame[n]te gepass[eert] metter vrs. Elisabeth voer heer Jan Bloemaert, prochiaen va[n] St. Joris, als ope[n]baer no[ta]ris in p[rese]ntie va[n] getuyghe[n] opten XXVIIen dach va[n] meye a[nn]o XVC XII, alle zyn[en] haeffel[ycken] en[de] erffel[ycken], rueren[de] en[de] onroeren[de] goeden quecumque et ubicumque, ge[ge]ven en[de] gelaten heeft om[m]e die te moghen vercoopen, verthueren, [ver]theeren om (in marge:Ita en[de] welcke Ja[n] Waeys de helft en[de] de vive zestedeelen van[de] vrs. huyse [daer]aff het resteren[de] zestendeel hem van te voren toebehoorde opten XXIIII dach Jan[ua]ry a[nn]o XVC XLVI gecocht heeft va[n] Margr[et]e Scon[i]ncx, wed[uw]e lestwerff Henr[ic] Waes cum tut[ore] cum [suis] est) en[de] lestwerff Ja[n]s Mathyss. Thys Stouten sone al[ia]s van Sittaert, die insgelycx alle zyn[en] overschieten[de] goeden haeffel[ycke] en[de] erffl[ycken] by zyn[en] testame[n]te gepass[eert] voer La[m]bert va[n] Ghestel, ope[n]baer no[ta]ris, in p[rese[n]tie va[n] getuyghen opten VIIIen dach Augusty a[nn]o XVC LXXVI, gev[ende] de [vrs.] Elisabeth ove[r] haeren vryen wille [daer]mede te doene de vrs. te versetten, te [ver]coopen, alsoe haer dat gelieven soude en[de] oock gemaeckt en[de] gelaten heeft) he[n] co[m]para[n]ten o[n]der andere[n] goeden by haren testame[n]te en[de] vuytersten wille gepass[eert] voer Jan[n]e Dries, ope[n]baer no[ta]ris, in p[rese]ntie va[n] getuyghen opten XXen dach Octob[ris] a[nn]o XVC en[de] LXXXIII, gegeven, gelaten en[de] gemaect heeft, al naer luyt van[de] brieve en[de] bescheede [daer]aff zyn[de].

Droeghen oppe te waerne op XVIII st. IIII d. XV […] br[abants] erfl[yck] den erffgen[aemen] Aerts van Corct oft actie hebben[de]. Item VI lb. br[abants] erfl[yck] den erffgen[aemen] wylen Claes van[den] Wiele oft actie hebben[de] en[de] vyftich k[arolus] gl. erfl[yck] Willem Waeys He[n]ricxsse. wylen cum suis oft actie [daer]af hebben[de] [daer] jaerl[yckx] vuytghaen[de] prout l[ite]rae en[de] anders nyet.

XXIIIIa Octob[ris] 1596


Bijlage 6: SAA, Tresorij 1715, akte 2623, 21 januari 1597 : Jacques van de Schriecke wordt onder bepaalde voorwaarden eigenaar van de af te breken huizen

in marge : F. De Santacruz / L. Tseraerts

Jo[n]cker Niclaes Rockocx en[de] Jacques de Schot als Tresoriers en[de] Joris Vekema[n]s als Re[n]tm[eeste]r deser stadt en[de] vuyten naeme der vrs. stadt en[de] als by myn[en] heeren Burgerm[eeste]ren en[de] Schepe[nen] der vrs. stadt geauthoriseert wege[nen], blyck[ende] by der acten [daer]aff zyn[de] van[de] daten den XXIXen dach nove[m]bris lestleden get. by den greffier A. Dyck qua[m] vidimus en[de] [daer]aff den innehouden int eynde van desen geinsereert is, bekenden en[de] verlyden dicta dat zy mits der so[mm]e van (in marge : sessehondert ende sesthien carolus) (geschrapt : drye ho[n]dert acht) gul[den] eens, die Jacques va[nde] Schriecke, gesworen erffscheyde[r] des[er] stadt hen gereet opgelecht en[de] betaelt heeft en[de] de rente vuyte naerbescreven erven ghaen[de], vercocht hebben wel en[de] wettel[yck] den voers. Jacques van Scriecke zekere erve cum fundo et pertinentiis, groot omtrent een roede ho[n]dert en[de] vyventachtich voeten o[n]begrepen der juster maten, metten edificien en[de] materialen [daer]op staen[de] met alnoch de materialen zo va[n] steen, yse[r] en[de] houtwerck, eensdeels liggen[de] affgebroken en[de] eensdeels alnoch staen[de] opde vrs. erve, als oock op de erve [daer] voe[re] gelegen, diemen sal applicere[n] tot het vuytslaen en[de] breeden van[de] straete ald[aer] (in marge : bonum de welcke breet sal moeten zyn en[de] blyven XXI ½ voeten approbo), gestaen en[de] gelegen inde Reynerstraete alh[ier] opten hoeck van[de] Leeustrate lopen[de] naer de Vrydaechs merct toe. Gel[yck] en[de] in alle de manieren Engel Bontens, buyldrage[r], en[de] Marie Ro[m]bouts eius ux[ore] opten XXIIIIen octob[ris] lestleden he[n] co[m]para[n]ten tot behoeff van desen vrs. stadt overgegeven, gecedeert en[de] getra[n]porteert hebben p[rout] l[ite]ra qua[m] tradideru[n]t ende om[m]e welcke voers. erve metten edificien en[de] materialen ghel[yck] vrs. is, ten hoochsten en[de] meesten proffyte te bre[n]ghen[en] zy co[m]para[n]ten die tot diverss[en] vrydaghen hebben doen vuytroepen en[de] veylen, te coope een[en] yegelicken enen naer ter vryer vrydaechs merct deser stadt by Guill[amm]e de Scryvere, gesworen oudecleercoope[re] der vrs. stadt, waer aff naer vele roepens ten slot en[de] ey[n]de, namel[yck] des vrydaechs den XXIXen nove[m]bris lestleden den palmslach van[de] coope als leste v[er]hooghe[r] en[de] meest [daer]vore bieden[de] o[n]tfa[n]ghen heeft de voers. Jacques van Scriecke voer de som[m]e va[n] thie[n]ho[n]d[ert] k[arolus] g[ulden] ee[n]s naer luyt van[de] coopcedulle [daer]aff zyn[de], onderteele[n]t J. Cornely, not[ari]s p[ubli]cus.

Droeghen oppe te waerne op XXIII k[arolus] gul[den] erfl[yck] […] (n.i.) [daer] jaerl[yckx] vuytgaen[de] p[ro]ut l[ite]ra en[de] anders nyet. Ende de vrs. XXIII k[arolus] gul[den] erfl[yck] heeft de vrs. Jacques va[n] Scriecke qui etia[m] co[m]paruit geloeft en[de] geloefde mits desen p[ro] se et suis van[de] voers. XXIXen nove[m]btis lestleden voordane eeuwel[yck] dueren[de] jaerl[ycx] te gelden[en] en[de] te betalen[en] sonder deser stadt cost, last oft schaede. De v[oo]rsc[reven] erve cu[m] fundo et p[ertinentiis] et ulterius se et sua [daer]voe[re] verbinden[de] en[de] te pa[n]de[n] setten[de].

Condi[tie] dat de voers. Jacques va[n] Scriecke gehouden en[de] schuldich sal wesen de vrs. edificien tzyn[en] coste aff te breken en[de] de materialen en[de] gruys te ruymen, soe datmen de straete ald[aer] in heure geconcipierde breyde gevuechgel[yck] sal moghen gebruycken en[de] dat hy oock de voute oft kelde[r] liggen[de] voer de gebreede straete tzyn[en] coste sal moeten overwelven en[de] daer boven cassyen soe datme[n] met wagen[en], kerren en[de] peerden, geladen en[de] ongeladen sal moghen daer over ryden en[de] passeren en[de] alsoe ten eeuwighen daghen moeten onderhouden sonder deser stadt cost, last oft schaede, dies soe sal de vrs. van Scriecke de voorn. voute oft keldere o[n]der de vrs. gebreede straete liggen[de], moghen gebruycken sonder eenighen chyns oft recognitie [daer]voere te derven betaelen.

Die vigesimo primo Jan[ua]ry 1597
Tpontgelt van wegen deser stadt geremitteert.


Bijlage 7: SAA, SR 427, f° 208-209, 6 november 1597 –erfgeving door erfscheider Jacques vanden Schriecke van 2 nieuwe huizen aan kousmaker Sedrach Willemss[en]

in marge: H. E. Vander Dilft / G. De Rieva

Jacques vanden Schriecke, gesworen erffscheider deser Stadt, gaf terve en[de] in erfflycken rechte Sedrach Willemss., cousmaker en[de] Sara Janss., weduwe was wylen Jans Save euis uxore, twee huysen (geschrapt : metten gronde en[de] toebehoirten daer af deen genaempt is de Gulden Fonteyne en[de] dander tgulden Cruys) gestaen en[de] gelegen te weten deen genaempt de Gulden Fonteyne inde Reynerstrate alsnu opten hoeck vande Leeuwestrate loopende naerde vrydaeghs merckt en[de] dander genaempt tGulden Cruys daer neffens en[de] achter inde selve Leeuwestr[ate], beyde metten gronde en[de] allen den toebehoorten, en[de] met eender gemeynder weerdribben totte selve twee huysen en[de] den nabescreven huyse genaempt de Fortuyne dienende (in marge: die by elck der selver huysen voor een derdendeel geruympt, gerepareert en[de] onderhouden sal moeten wordden, dan sal de ruyminge moeten geschieden lancx tvoirn. huys gen[aamd] de Fortuyne en[de] tGulden Cruys over de hant) en[de] metten gerechticheyt van ten eeuwighen daghen water te mogen trecken vuyten borneputte van[den] selven huyse genaempt de Fortuyne, gelyck jegenwoordel[yck] met twee pompen en[de] eender buysen gedaen wordt, behoudel[yck] dat de voirn. erffnemeren oft henne nacomelingen by tyden proprietarisen van dese voirn. twee huysen thennen coste selen moeten doen d’oncosten en[de] reparatien die by tyden daerom[m]e gedaen selen moeten wordden, met oick tgebruyck van[de] vouten oft kelde[rs] liggende onder de voirs. Leeuwestrate sonder deser Stadt eenigen chys oft recognitie daer voe[r] te derven betalen, Behoudel[yck] oic dat de selve erffnemeren oft henne nacomel[inghen] de selve voute ten eeuwighen daghen selen moeten onderhouden soo datmen met waghene, kerren en[de] peerden geladen en[de] ongeladen sal mogen daer over rijden en[de] passeren sonder der selver Stadt cost, last oft schade

Gelyck en[de] in alle der manieren hy erffgev[er] de voirn. twee huysen heeft doen bouwen en[de] erigeren op seke[r] erve die Tresoriers en[de] Rentm[eeste]r[en] des[er] stadt vuyten name der selver Stadt opten eenentwintichsten January lestleden hem erffgeve[r] getransporteert hebben en[de] oick eensdeels tvoorn. huys genaempt de Gulden Fonteyne op een deel van[de] erven van tvoorgeruert huys genaempt de Fortuyne daer neffens inde voorn. Reynderstrate gestaen en[de] gelegen, dwelck Maria Velle met heure consoirten hem opten thiensten february [daer]naer oick getransporteert heeft, tsiaers erfflyck (boven – geschrapt : de eenhondert sessentsestich k[arolus] gul[den] erffl[yck]; in marge: bonum eene som[m]e ghelts approbo) die de voirn. erffnemere aen[de] voorn. erffgevere gereet (geschrapt: tegens den penn[ing] sesthiene) afgelost en[de] afgequeten hebben, soo de selve erffgeve[r] bekende warachtich te syne om[m]e noch vyftich k[arolus] gul[den] [...] goet van goude en[de] swaer van gewichte ofte de weerde daer voe[re] in anderen goeden ganckbaren en[de] gepermitteerden gelde gelyck telcken daghe van betalinghe alhier t’Antwerpen gemeynlyck cours en[de] ganck hebben, sal jaerlycker en[de] erfflycke[r] renten te geldenen en[de] te betalene van[den] voirn. erffnemere en[de] van henne nacomel[ingen] den voirn. erffgeve[r] en[de] Elisabetthe Braems zyne wettighe huysvr[ouwe] en[de] henne nacomel[ingen] erffl[yck] en[de] eeuwel[yck] dueren[de], Alle jare te Bamisse ------- waer af dierste jaer renten vallen en[de] verschynen sal te Bamisse naestcomende.

Voordane geloeffde de voirn. erffgeve[r] de voirn. twee huysen metten gronde en[de] toebehoirten voirn. den voirn. erffnemere en[de] henne nacomelingen te waerne en[de] te claerne tallen dagen los, vry en[de] quyte van alle ande[re] voorcom[m]eren en[de] calaengien, vuytgenomen vierentwintich k[arolus] gul[den] erffl[yck] [...] ende viertich k[arolus] gul[den] erffl[yck] der voirn. erffnemersse welcke viertich k[arolus] gul[den] erffl[yck] (geschrapt: de selve erffgeve) derffnemeren aen hen selven vindende zyn en[de] oversulcx hier mede zyn smilten

Ende de voirn. vierentwintich k[arolus] gul[den] erffl[yck] hebben de voirn. erffnemeren geloeft en[de] geloeffden midts desen van Bamisse lestleden (in marge: bonum want zij de voirn. twee huysen alsdoen aenveerden approbo) voordane erfflyck en[de] eeuwel[yck] dueren[de] jaerl[ycx] te geldene en[de] te betalene, sonder mindernissen oft afcortten van des voirn. erffgevers en[de] synen voirn. huysvrouwe, vyftich k[arolus] gul[den] erffl[yck] voirn[oem]t en[de] oick sonder desselfs erffgevers synre goeden en[de] nacomel[ingen] cost, last oft schade de voirn. twee huysen metten gronde en[de] toebehoirten voirs. en[de] voordane hen selven en[de] alle hennen ander[en] goeden rueren[de] en[de] onrueren[de], jegenwoirdige en[de] toecomende, [daer]voe[ren] [ver]binden[de] en[de] te pande settende.

Ende dat het deel van[de] erve van tvoirn. huys genaempt de Fortuyne [daer]oppe tvoirn. huys genaempt de Gulden Fonteyne als vore eensdeels gebouwt en[de] geerigeert is medepant is en[de] blyft over thien k[arolus] gul[den] erffl[yck] der kinderen Henricx Fleys
   Item seven k[arolus] gul[den] erffl[yck] Adrianen [Ver]meeren
   Item ses k[arolus] gul[den] erffl[yck] Henricken Doby
   Item drye kar[olus] guld[en] erffl[yck] Catlynen vander Steghen
  Item tweelff k[arolus] gul[den] erffl[yck] Gheerde Speelmans en[de] over tweelff k[arolus] gul[den] erffl[yck] Janne de Bodt en[de] consoirten, welcken com[m]er en[de] last van medepantschappe de voirn. erffgeve[r] gehouden sal wesen en[de] geloeft midts desen voor hem en[de] syne nacomel[ingen] jaerl[ycx] te geldene en[de] te betalene vuyt zyne voirn. restere[nde] huysinge en[de] erve genaempt de Fortuyne, sonder tvoirn. deel daer af gespleten zyn[de] en[de] [daer]oppe tvoirn. huys genaempt de Gulde Fonteyne als voe[re] eensdeels gebouwt staet en[de] oick sonder der voirn. erfnemeren heuder goeden oft nacomelingen cost, last oft schade, verbindende [daer]voe[r] deselve zyn resteren[de] erve en[de] huys ge[noemd] de Fortuyne

Ende daerenboven zyn[en] p[er]soon en[de] alle zyne ande[re] goeden, rueren[de] en[de] onrueren[de], jegenwoirdighe en[de] toecomen[de] En[de] om[m]e dat de voirn. erffgeve[r] en[de] syne huys[vrouw] en[de] henne nacomel[ingen] van henne erffrente voirn. te badt gehouden en[de] [ver]sekert soude syn en[de] blyven tallen daghen soo hebben de voirn. erffnemeren om[m]e der meerde[re] sekerheyt totte twee huysen metten gronde en[de] toebehoirten by hen als boven t’erve genomen, mede [ver]bonden en[de] t’onderpande geseth hen selven en[de] alle henne ande[re] goeden, rueren[de] en[de] onrueren[de], jegenwoirdighe en[de] toecomen[de], Behoudel[yck] dat de selve erffnemeren oft henne nacomel[ingen] de selve erffrente af selen mogen lossen en[de] quyten theuder goeder moeyten teenemale elcken penninck met sesthiene penningen der voirn. munten en[de] met verschenender renten Ende selen de huerlinghen van[de] voirn. terve gegeven huysen behouden henne huer[en] tot Sint Jansmisse inden jare XVI C en[de] een.

Sonder argelist.
Die VIe Novemb[ris] 1597.
den coope is R 80 gl. erf.   tpontgelt achtentwintich gul[den]  Solutum …..

in marge: facta est & Die 6. Novemb. 1597


Bijlage 8: SAA, SR 455, f° 63 v°-64 v° - 6 aug. 1604, Jacques van den Schriecke verkoopt de Fortuyne

in marge: Ja[n] de Pape / Ja[n] va[n] Stebor

Jacques vanden Schriecke, gesworen erfscheyder deser stadt, vercocht omme eene somme gelts etc. Janne Barbier, oudecleercoopere, Balthasarssone, een nyeuwt (sic) steenen huys met eenen achterhuyse f[und]o et p[ertinentiis] gen[aamd] de Fortuyne, gest[aan] en[de] gelegen inde Reynderstr[ate] alhier, tussen sekere nyeuwe huyss[e], geheeten nu ter tyt de Fonteyne ex una en[de] de huyss[e] en[de] erve van tVercken ex alt[er]a, comen[de] achter aen derve van[de] huyse geh[eeten] den Rooden Leeuw, daer inne hy comparant den Xe feb[rua]ri a[nn]o XVCXCVIItich by Maeyken van Belle Anthonisd[ochte]r met heuren manne en[de] momboire en[de] heuren consorten, gegoeyt en[de] geerft is prout l[ite]ra quam tradidit, droech oppe etc. te waerne op acht st[uivers] chyns deser stadt over den hondersten chynspen[ning] vanden casteele.
   Item X gul[den] erffel[yck] den kinderen Henricx Fleys
   Item seven gul[den] erffel[yck] Adriane [Ver]meeren
   Item sesse gul[den] erffel[yck] Hubrechte Deby
   Item acht gul[den] erffel[yck] Jorise Vekemans
  Item acht gul[den] erffel[yck] Jacquese de Bot en[de] vier gul[den] erffel[yck] Janne Mys, daer jaerl[ycx] vuytgaen[de] prout l[ite]ra en[de] anders nyet, welcken commer en[de] chys de voorn[oemde] Jan Barbier (qui et[iam] comparuit) geloeft heeft en[de] geloefde mits desen van bamisse naestcomen[de] aff (wanneer hy tvrs. huys ierst aenveerden sal) voordane eeuwel[yc] durende jaerl[ycx] te geldene en[de] te betaelene. Sonder etc.

Tvoors. huys metten achterhuyse f[und]o et p[ertinentiis] [cum] dictus et ult[erius] se et sua [daer] vore [ver]bindende en[de] te pande settende, wel verstaende aengaende den trap den welcken hy comparant ge[steld] en[de] doen stellen heeft achter opde plaetse van desen huyse de Fortuyne, dat den vrs. trap aldaer sal blyven staen[en inder vuegen en[de] formen gelyck dien nu ter tyt aldaer staen[de] is, zonder dat de proprietarisen van desen huyse den vrs. trap selen mogen [ver]setten oft hooger maken daer dien tegenwoordel[yck] en is op dat het licht van[de] stal (dat eertyts eene coeckene is geweest) van[de] huyse den Paternoster, oock inde Reynderstr[ate] gest[aen], nyet vermindert oft verduystert en worde, gelyck zy dat nemmermeer noch tot egeenen daghe en selen mogen benemen, verduysteren of verminderen in eeniger manieren.

Item aengaen[de] de gelasen vensteren staende inden muer vanden voorn. stalle oft coeckene, dat de vrs. gelasen vensteren aldaer selen blyven staen ten eeuwigen dagen soo in hoochde als wyde gel[yck] die tegenwoordel[yck] aldaer staende zyn, Behoudel[yck] dat de voors. vensteren selen moeten blyven staen[en] zonder opengaen met ysere geerden [daer]inne dan met een vensterken van twee voeten en[de] eenen halven int viercante aen het bovenste van[de] zelve venstere zoo dat nu tegenwoordelycken staet, wel verstaende dat het selve vensterken nyet en sal mogen geopent worden zoo lange de vrs. coeckene sal worden gebruyct voor eenen stal, maer wel voor en[de] naer.

Ende aengaende de dackvenstere van[de] voors. huyse den Paternoster en[de] de cruysvenstere van[de] camere boven den vrs. stal oft coeckene, die selen ten eewigen dagen aldaer blyven staende gel[yck] die tegenwoordel[yck] aldaer staende zyn, te wetene de cruysvenstere met ysere geerden, alles conform den accorde [daer]aff tusschen Jaspar Mandeken en[de] zynen consorten met hem comparant den XIXen Aug[us]ti XVIC voor Schepenen alhier gepasseert.

Item sal de gemeyne weerdribbe van desen huyse en[de] huysen het Cruys en[de] Fonteyne ten eewigen daghen gemeyn blyven en[de] tot gel[ycke] coste geruympt en[de] onderhouden moeten worden, deene reyse over des eens en[de] dandere reysen over eens anders erven waer aff deerste ruyminge sal moeten geschieden over dese erve.

Item selen de voors. huysen het Cruys en[de] de Fonteyne het water mogen trecken vuytten borneput van desen huyse met eene looden buyse en[de] pompe, zoo tegenwoordel[yck] tselve gedaen wort zonder dees huys cost oft last.

Item selen de proprietarisen van desen huyse ten eewighen dage leyden allen alsulcken water alsse tegenwoordel[yck] leydende zyn, Sonder argelist.

Die sexta Augusti 1604
pontgelt (onleesbaar) 6 gl. 18 st.  den coop is 65 gl.

in marge: die 6. Augusti 1604


Bijlage 9: SAA, SR 553, f° 118 v°-119 v°, 17 november 1622 - Sara Janssens, wwe Sedrach Willemssen, verkoopt het Gulden Cruys

in marge: Rase / Bejar

Sara Janssens, weduwe en[de] geïnstitueerde erfgename van wylen Sedrach Willemssen, naer luyt hennen rechiprocken testamente opden XXVIen augusti van[de] jare XVIC en[de] eenentwintich voor Bartholomeeus van[de] Berghe, [31] als Notaris in p[rese]ntie van sekere getuygen gepasseert, cum tutore, vercocht Hans Save, haren sone, en[de] Petronella Fermans, zyne wettige huysvrouwe, een huys met winckel, ceuckene, twee oppercamers boven den anderen, solder en[de] scheersolder, keldere, soo onder de huyse als onder de strate, plaetse, regenbacke (daerwt tnabescreven huys, gen[aemd] de Gulde Fonteyne (in marge: Rta vol 14, f° 299), met eender buyse water is trecken[de]), pompe, getrocken wordende wtten borneput van[de] oock naerbescreven huyse de Fortuyne, gelyck dat tegenwoirdel[yck] met twee pompen een voor desen ende een voor den voors. huyse de Fonteyne door eender buyse gedaen wordt, gemeynder weerdribben voor desen en[de] de voorn. twee huysen (daer aff de ruijminge voordane sal moeten geschieden ten eeuwigen dagen lancx tvoorn. huys de Fortuyne, dies en sal den proprietaris van[de] selven Fortuyne totten cost der selver ruyminge nyet geven oft ijet betalen, dan sal altselve gedragen en[de] betaelt moeten worden byde proprietarisen van desen huyse en[de] de huyse de Fonteyne elck voor deen helft), gronde en[de] allen den anderen toebehoirten, genaempt tgulden Cruys, gestaen en[de] gelegen in[de] Leeuwestrate alhier loopen[de] naer de Vrydaechs merct, tusschen tvoors. huys gen[aamd] de Gulde Fonteyne opden hoeck van[de] voors. Leeuwestrate gest[aen] aen deen syde en[de] thuys gen[aamd] den Rooden Leeuw aen dander zyde, comen[de] achter aen[de] voors. huyse de Fortuyne in[de] Reynderstrate gest[aen] en[de] voorts gelyck op en[de] met alsulcke andere comoditeyten, servituten en[de] gerechticheden als tselve huys eenichssints subiect en[de] competeren[de] is en[de] gel[yck] sy comparante en[de] den vrs. Sedrach Willemssen, haren manne was, tvoorn. huys metten [vrs.] huyse de Gulde Fonteyne opden sesten Novembris in[de] jare XVC en[de] sevenentnegentich tegens Jacques van[de] Schriecke, gesworen erffscheyder deser stadt, gecregen ende terve genomen hebben, prout l[itte]ris daer aff zy den [vrs.] cooperen den vidimus hier mede overgaff, droech oppe etc.

Te waerne tsestich gul[den] erffel[yck] ten pen[ning] twintich den kinde[ren] Victor de Hooghe, [daer] jaerl[ycx] wtgaen[de] p[ro]ut l[itte]ris en[de] anders nyet, welcken commer en[de] last de [vrgn.] cooperen die oick mede compareerde, geloeft hebben en[de] geloefden mits desen pro se et suis voirdane eeuwel[yck] dueren[de] jaerl[ycx] te gelden en[de] te betalene. Sonder etc. tvoors. huys et ulterius se et sua [daer]voore [ver]binden[de] en[de] te pande setten[de] Behoudel[yck] den huerlinck syne huere tot halffmeerte naestcomen[de]. Sonder argelist.

Decima septima Novemb[ris] 1622   Solut[um] 2 gul[den]  R. 3 st.

in marge: tpontgelt beloopen[de] twaelf gul[den] thien st. recepit D. Fabry, 23 Novembris 1622


Bijlage 10: SAA, SR 553, f° 120-121, 17 november 1622 - Sara Janssens, wwe Sedrach Willemssen geeft haar zoon Jacques Willemss., fs. Sedracht, 23 jaar oud, de Gulden Fonteyne in erfelijke rechte

in marge: idem [Rase / Bejar]

Sara Janssens, weduwe en[de] geïnstitueerde erfgename van wylen Sedrach Willemssen, naer luyt henne rechiprocken testamente opden XXVIen augusti van[de] jare XVIC en[de] eenentwintich voor Bartholomeeus van[de] Berghe, als not[ari]s in p[rese]ntie van sekere getuygen gepasseert, cum tut[ore], in deen partye en[de] Jacques Willemssen, heuren en[de] desselfs wylen heurs mans wettich sone, oudt dryentwintich jaren (soo hy [ver]claerde) en[de] midts zyne minderjaricheyt hier toe gebruycken[de] de brieven van veniam etatis by hem te hove [ver]worven van date den vyffden deser, ondert. Steenhuyse, ons originelyck[en] gethoont, in dandere partye, bekenden en[de] [ver]lyden onderlinghe in beyden partyen dat de voorn. Sara Janssen cum tut[ore] predicti gegeven heeft en[de] gaff terve en[de] in erffelycken rechte den voors. Jacques Willemssen en[de] syn[en] nacomelingen tehoudene eeuwel[yck] en[de] erffel[yck] te besittene en[de] te gebruyckene, een huys met winckel, ceucken, twee oppercamers boven den anderen, soldere en[de] scheersoldere, keldere, soo onder den huyse als onder de strate, regenback, pompe getrocken worden[de] met eender buyse wtten regenback van[de] huyse het Gulden Cruys, hier neffens gestaen, borneput, pompe oick getrocken worden[de] met eender buyse voor desen en[de] den voors. huyse tgulde Cruys wtten borneput van[de] huyse de Fortuyne daer by en[de] ane gestaen, gemeynder weerdribben voor desen en[de] de [voor]gen[oemde] twee huysen de Fortuyne ende tgulde Cruys, daer aff de ruyminge voordane sal moeten geschieden ten eeuwigen dagen lancx tvoorn. huys de Fortuyne, dies en sal den proprietaris van[de] selven huyse de Fortuyne nu syn[de] en[de] by tyden wesende totten coste der selver ruyminge nyet geven oft yet betalen dan sal altgene gedragen en[de] betaelt moeten worden byde proprietarisen van desen en[de] den voirs. huyse tgulde Cruys, elck voor deen helft, gronde en[de] allen den andere toebehoirten, genaempt de Gulde Fonteyne (in marge: Rta vol 14 fol 229), gestaen en[de] gelegen in[de] Reynderstrate alhier opden hoeck van[de] Leeuwstrate loopende na de Vrydaechs merct, tusschen [tvrs.] huys gen[aamd] het Gulde Cruys aen deen zyde ter Vrydaechs merct waerts en[de] thuys gen[aamd] als voore de Fortuyne, daer neffens ter Reynderstrate waerts en[de] voorts met en[de] op alsulcke andere comoditeyten, servituten en[de] gerechticheden als tselve huys de Gulde Fonteyne subiect en[de] competeren[de] is en[de] gel[yck] en[de] in alder manieren den [vrs.] Sedrach Willemss. en[de] zy comparant tselve huys metten vrs. huyse geh[eeten] tGulde Cruys opden sesten novembris in[de] jare XVC en[de] sevenentnegentich tegens Jacqu[e]s van[de] Schriecke, gesworen erffscheyder deser stadt gecregen en[de] terve genomen hebben prout l[itte]ris, die zy de [voor]gen[oemde] erffnemer mede overgaff / Tsiaers erffelyck boven de somme van twee duysent car[olus] guldens eens die den voors. erffnemer hebben moeste voor zyne voirs. vaderl[ycke] goederen soo comen[de] tot state als naer heur erffgeversse afflijvicheyt en[de] die zy alsnu aen[de] pryse deser erffgevinge laet valideren en[de] cortten en[de] alsoo [daer]van theuren behoeve op heden met en[de] andere brieve oick vore ons gepasseert quitancie verleden hebben[de] omme noch een hondert car[olus] gul[den] tot twintich stuyvers tstuck goet etc. Gel[ovende] etc.

Dandum alle jare te kersse [daer]aff dierste jaerrenten vallen en[de] [ver]schynen sal te kersse (geschrapt : novembris) van[de] jare XVIC en[de] dryentwintich

Te waerne op nyet [daer] jaerl[ycx] vooren wtgaen[de]. Salvo quod ipsi aut suis quitabunt ad placitum teenemale elcken penn[inck] [daer] aff altyt met sesthiene penningen der munten voors. en[de] met [ver]scheender renten met conditie dat de [vrs.] erffnemer voor twee naestcomn[de] jaren en[de] langer nyet, sal gestaen der [vrs.] erffgeverse erfrente te betalen ten advenante vanden penninck twintich te weten in plaetse van[de] voors. hondert gul[den] met tachtentich gul[den] elck van[de] [vrs.] twee jaren. Pro certitudine ob[ligav]it se et sua. Sonder argelist.

Eodem die [17 november 1622]  Solut[um] duplex vier guld[en] 8 st. R. 6 st.

in marge: tpontgelt beloopen[de] tweentwintich guld[en] thien st. recepit D. Fabri ut supra



NOTEN

[1] SAA, PK 2228, los stuk, 1580 (in potlood). Voor een gedeeltelijke transcriptie, zie I. Derycke en M. Hendrickx, ‘Een vader met vele kinderen: historische gegevens over de “Hage” (Oude Koornmarkt 68-70) en zijn afsplitsingen in de Reyndersstraat tijdens het “ancien régime” ’, ‘Bulletin van de Antwerpse Vereniging voor Bouwhistorie en Geschiedenis’ (2007) 1, 68-69.
[2] SAA, PK 2228, los stuk. Het is een ontwerp van reglement of een afschrift ervan. Het is ondertekend noch gedateerd en niet terug te vinden in de Gebodboeken in 1580 noch in 1581.
[3] Zie G. Degueldre, ‘Kadastrale Ligger van Antwerpen; 1584-1585; proeve van reconstructie op de vooravond van de scheiding der Nederlanden, derde en zesde wijk’ (Antwerpen: 2011).
[4] ‘Het Wapen van Leiden,’ noordzijde Reyndersstraat, bevond zich op de oosthoek van de Pelgrimstraat, volgens het wijkboek Ketgen, deel 17, PK 2272, f° 89, cf. Degueldre, ‘Kadastrale ligger’, VI, 55, volgnummer VI-544.
[5] Alias ‘Kleine Witte Arend.’ SAA, PK 2272, f° 57.
[6] SAA, PK 2228, los stuk, 2 augustus 1596, zie bijlage 1.
[7] Zie Degueldre, ‘Kadastrale ligger’, XI, 33, XI-469.
[8] Een ontwerp van het verzoekschrift bevindt zich in SAA, PK 2228, los stuk, s. d.
[9] SAA, PK 2228, los stuk, 4 september 1596.
[10] SAA, PK 562, f° 140 v°-141, 13 september 1596, zie bijlage 2.
[11] In bijlage 3 staat een overzicht van de bezwaarschriften. De volgorde is die van Degueldre, ‘Kadastrale ligger’ (zie noot 3) waarnaar telkens wordt verwezen.
[12] SAA, PK 2228, 2 losse stukken, 17 september 1596.
[13] SAA, PK 2228, los stuk, s. d.
[14] SAA, PK 562, f° 144, 9 oktober 1596, zie bijlage 4.
[15] SAA, PK 562, f° 146 en 149, 14 en 25 oktober 1596.
[16] J. Pauwels, ‘Verzameling van Oorkonden, gekend onder den naam van STADSPROTOCOLLEN’ (Antwerpen: 1880), 354, nr. 2605: huis gestaan in de Reyndersstraat naast “den Rooden Leeuw” en SAA, T 1715, nr. 2605, 24 oktober 1596, zie bijlage 5.
[17] Pauwels, ‘Verzameling van oorkonden’, 356, nrs. 2623/1-2, en 2624 en SAA, T 1715, nr. 2623, 21 januari 1597, zie bijlage 6.
[18] SAA, SR 425, f° 447 v°-448, 10 februari 1597.
[19] SAA, 355#352 ((Antwerpen: 1880)’Grootwerck’), f° 427 v° en SAA, SR 427, f° 208-209, 6 november 1597, zie bijlage 7.
[20] SAA, PK 2272, f° 63.
[21] SAA, SR 427, f° 209, zie bijlage 7.
[22] SAA, SR 455, f° 63 v°- 64 v°, 6 augustus 1604, zie bijlage 8.
[23] SAA, SR 553, f° 118 v°-119 v°, 17 november 1622, zie bijlage 9.
[24] SAA, SR 553, f° 120-121, 17 november 1622; zie bijlage 10.
[25] SAA, SR 573, f° 161 v°-162, 19 juni 1625.
[26] SAA, SR 573, f° 162-162 v°, 19 juni 1625.
[27] Zie ‘Bouwen door de eeuwen heen; inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur / deel 3 na Stad Antwerpen’, (Gent:1976), 300.
[28] ‘In Roosendael’, zie SAA, PK 2272, f° 61.
[29] Alias Matthys Schuren of Schoren, zie SAA, PK 2272, f° 61.
[30] Een afschrift van deze akte bevindt zich in SAA, PK 2228, los stuk, 9 oktober 1596.
[31] SAA, N 3455, f° 220-223, 26 augustus 1621.


Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)


(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur - zie boven - is verantwoordelijk voor de inhoud van haar artikel)

]]>
04/12/2014: nr. 15 / Van blik tot plaatstaal. Historische straatnaamborden in Antwerpen. Thu, 04 Dec 2014 18:30:43 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis) Auteur: Jerry Driesen
Publicatie: 04/02/2014

Inleiding

In het voorjaar van 2011 werd op de gevel van het hoekpand Sint-Aldegondiskaai nr.62 / Van Schoonbekeplein, als gevolg van een verder overigens betreurenswaardige afname van de gevelbepleistering, een klein cultuurhistorisch relict na vele decennia opnieuw zichtbaar. Het betreft een blauwe hardstenen straatnaambord met de tweetalige de inscriptie ST ALDEGONDE KAEI ─ • ─ QUAI STE ALDEGONDE.



Afbeelding 1: Straatnaambord Sint-Aldegondiskaai Foto J. Driesen 2011

De bewaartoestand van dit negentiende-eeuwse straatnaambord is goed, enkel de leesbaarheid is niet meer optimaal omwille van de vele lacunes in de witte verflaag van de verdiepte  letters.
Dit blootgelegde historische straatnaambord compenseert een beetje het visuele verlies van een nog ouder blauwe hardstenen straatnaambord aan de overzijde van de Nassaubrug. Enkele jaren geleden verdween namelijk aan de Napoleonkaai, op het hoekpand Nassaustraat nr.43, het blauwe hardstenen straatnaambord TIMMERMANSKAAI. achter een zwarte crépi- bepleistering. Die volkomen misplaatste ingreep ontnam niet enkel het zicht op dit uit de periode van het Verenigd Koninkrijk (1815-1830) daterende straatnaambord, maar betekende ook een bijkomende aanslag op de resterende eenheid van het uit de jaren 1820 daterende neoclassicistische stedenbouwkundig geheel van het voormalige Nassauplein. [1] Ondanks alle actuele aandacht voor het Eilandje is het schijnbaar nog altijd geen probleem om de oudste kern van deze stadswijk, het door P.B. Bourla ontworpen gebouwenensemble van het vroegere Nassauplein, schaamteloos verder te verknoeien. [2]
Het blootleggen van het straatnaambord aan de Sint-Aldegondiskaai en het bedekken van het straatnaambord aan de Napoleonkaai vormden een aanleiding om te onderzoeken wat er vandaag in Antwerpen nog rest aan historische straatnaamborden en welke verschillende typologieën hierin te onderscheiden zijn.

Achteraan dit artikel staat eveneens een link naar een actuele inventaris van de in de Antwerpse straten bewaarde historische straatnaamborden.


1. Archivalisch- en literatuuronderzoek

Zowat de enige auteur die tot nu toe letterlijk een beetje aandacht schonk aan de Antwerpse straatnaamborden was Robert Vande Weghe. Hij deed dit in zijn bekende naslagwerk Geschiedenis van de Antwerpse straatnamen. [3] Op bladzijde 42 van dit boek staat te lezen dat de eerste straatnaamborden in Antwerpen ca.1800 opduiken. Verder schrijft hij dat de eerste exemplaren van hout waren en dat men vanaf 1825 de overstap maakte naar platen van blauwe hardsteen. In deze platen werden de straatnamen gekapt en tenslotte werden ze in de gevels ingemetseld.[4] Vanaf 1841 werden, nog volgens Vande Weghe, die onpraktische stenen platen vervangen door goedkopere zinken exemplaren. Deze werden op hun beurt vanaf 1904 dan weer vervangen door de zeer dure, maar eveneens zeer duurzame blauwkleurige platen van verglaasde (geëmailleerde) lavasteen. Een laatste soort ‘historische’ straatnaamborden kwam volgens Vande Weghe in gebruik sinds 1946, het betreft de, eveneens blauwkleurige, borden van verglaasd plaatstaal die tot voor enkele jaren in het straatbeeld domineerden. Deze types worden op hun beurt sedert een tiental jaren vervangen door de huidige generaties witte straatnaamborden, waarvan de recentste exemplaren ook voorzien zijn van een districtsaanduiding en soms van een verklarend onderschrift.
Van de weinig duurzame houten borden waarnaar Vande Weghe verwees is er geen enkel exemplaar tot ons gekomen, ook niet via fotografische bronnen. Ook van de zinken straatnaamborden, die volgens Vande Weghe in de periode na 1841 werden aangebracht, is er voor zover bekend niet één exemplaar meer bewaard. Het uitzicht van die zinken borden is enkel gekend door negentiende-eeuwse foto’s. Duidelijke afbeeldingen zijn soms te zien op de bekende foto’s die Edmond Fierlants maakte ca. 1860. Zo tonen de foto’s van de Palingbrug (onderzijde Gevangenisbrug) en de hoek van de Palingbrug met de Repenstraat duidelijk in het metselwerk genagelde tweetalige straatnaamborden. [5] Door hun geringe dikte kunnen deze borden onmogelijk van natuursteen of hout gemaakt zijn. Tussen de bovenste Nederlandstalige en de onderste Franstalige straatnaam is een typografisch scheidingslijntje aangebracht en op een tweetal centimeters van de randen ook een fijne randbelijning.




Afbeelding 2: Het zinken straatnaambord PALINGBRUG – PONT AUX ANGUILLES tegen de Gevangenisbrug, ca. 1860. Detail uit een foto van Edmond Fierlants. Afbeelding uit: VAN ROEY en VAN PUTTE 1979

In het Antwerpse stadsarchief is archiefmateriaal aangaande straatnaamborden uit de eerste helft van de negentiende eeuw en de laatste jaren van de achttiende eeuw te vinden in de archiefstukken MA-937/3(A) en in mindere mate in MA-937/3(B). De meeste hierna aangehaalde archiefstukken uit die periode, hoofdzakelijk originele inkomende brieven en minuten van uitgaande brieven, zijn dan ook afkomstig uit deze archiefbundels.
De komst van de eerste (?) Antwerpse straatnaamborden wordt begin maart 1796 aangekondigd (an IV, 15 ventôse). [6] Volgens de beschrijving zullen de straatnamen aangebracht worden ‘in groote zwarte letters op eenen witten grond, zoo in de nederduytsche als fransche taele’. Een volgend archiefstuk dat betrekking heeft op straatnaamborden is een schrijven van de prefect van het departement der Twee Neten, Claude – Louis Bruslé de Valsuzenay (1766 – 1825), op datum van 14 mei 1796 (an IV, 25 floréal). In deze brief, die ook door Vande Weghe geciteerd werd, riep Bruslé op om na de huisnummers ook de straatnamen, ‘français et républicains’ aan te brengen. [7] Op 9 december 1796 (an V, 19 frimaire) richtte het stadsbestuur een schrijven aan de centrale administratie van het departement aangaande de vermoedelijke kosten voor het aanbrengen van straatnaamborden in 428 straten, waarin telkens vier borden dienden aangebracht te worden. Door het geringe prijsverschil tussen houten borden en borden van blik (fer-blanc) opteerde men voor blik. [8] Deze blikken borden dienden zoals eerder aangekondigd voorzien te worden van tweetalige opschriften. Het blijft bijgevolg de vraag of er daadwerkelijk ooit houten straatnaamborden in het Antwerpse straatbeeld gehangen hebben?
De vervaardiging van straatnaamborden in blik tijdens de Franse periode is met zekerheid af te leiden uit bewaarde documenten. Zo is er het bevelschrift, gedateerd 18 april 1797 (an V, 29 germinal), gericht aan blikslager (ferblantier) Van Lanker. Van Lanker kreeg de opdracht het blik, ‘aen een gesoudeerde blaederen bleck’, voor de straatnaamborden te leveren aan de schilder J. Govaerts. In totaal zal schilder Govaerts volgens dit document, 226 stukken blik ontvangen van blikslager Van Lanker.


Afbeelding 3: Bevelschrift van 18 april 1797 aan Van Lanker voor het leveren van blik aan schilder Govaerts (SAA, MA-937/3(A), los stuk). Foto: Jerry Driesen 2011

Op 4 januari 1798 (an VI, 15 nivôse) schreef schilder Govaerts de gemeentelijke administratie aan met de vraag om zijn salaris voor het beschilderen van 400 blikken straatnaamborden uit te betalen.
Begin 1798 zijn er dus al vele straatnaamborden vervaardigd, doch opgehangen waren ze nog niet. Er volgden nog verschillende oproepen van het centrale bestuur om de straatnaamborden onverwijld op te hangen. Uit een brief van Le Commandant de la Place aan de stedelijke administratie, op datum van 12 december 1798 (an VII, 22 frimaire), is af te leiden dat op de blikken borden ook de wijknummers waren aangebracht en dat de afgewerkte borden op dat moment waren opgeslagen in de beurs. Op 31 mei 1799 (an VII, 12 prairial) werd eindelijk iemand aangeduid om de straatnaamborden tegen de gevels te plaatsen (Dhr. Schrawen). Doch een gebrek aan financiële middelen om het bevestigen van de straatnaamborden te vergoeden en het veelvuldig moeten corrigeren van foutief gespelde straatnamen zorgden ervoor dat er bijna een vol jaar later al 1200 straatnaamborden in de beurs lagen. Hiervan waren er maar 600 goedgekeurd om effectief opgehangen te worden.[9]
Werden er onbewust zoveel spellingfouten geschilderd en echt geen middelen gevonden om het ophangen van deze borden te financieren? Of waren het gewoon slinkse vertragingsmanoeuvres om de door de overgrote meerderheid van de bevolking gehate republikeinse straatnamen uit het straatbeeld te weren? Hier is mogelijk een parallel te trekken met de aanslepende opmeting van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, ter voorbereiding van de sloop, in diezelfde periode door stadsbouwmeester Jan Blom.[10] Het is niet denkbeeldig dat Blom dezelfde tactiek van vertragende nauwkeurigheid toepaste met betrekking tot de republikeinse straatnaamborden. In dat geval was het opzet, net als bij de hoofdkerk, geslaagd. Want vanaf 3 maart 1800 kwam het departement der twee Neten onder bestuur van de meer gematigde prefect d’Herbouville en werd afgestapt van de republikeinse naamgeving.[11] De afgewerkte blikken borden met niet republikeinse straatnamen zullen achteraf mogelijk wel gebruikt zijn, maar er zijn geen documenten bewaard waaruit is af te leiden of er ook nieuwe borden uit blik bijgemaakt werden voor die straatnamen die terug hun oude benaming verkregen.
De chronologisch volgende verwijzingen naar straatnaamborden dateren uit de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Een ongedateerde (klad)brief uit ca. 1824-1825, gericht aan stadsbouwmeester Bourla, maakt melding van de naamgeving van enkele straten (de St Laurys kaye, de Timmermanskaye, de Eyckstraet en de Quinten Matzysdoorgang) en bevat tevens het verzoek om ‘op de hoeken der zelve zoo als men gewoon is te doen steene plaetse deze benaeminge dragende…’. Hieruit is af te leiden dat toen al verschillende jaren natuurstenen straatnaamborden aangebracht werden, want men was het blijkbaar al ‘gewoon te doen’. Hij verwees hiermee zonder twijfel naar die blauwe hardstenen borden met sectoraanduiding, waarvan thans nog vier exemplaren in situ bewaard zijn (zie verder).



Afbeelding 4: Opdracht aan stadsbouwmeester Bourla voor het plaatsen van stenen straatnaamborden (SAA MA-937/3(A), los stuk, s.d.). Foto: Jerry Driesen 2011

Deze borden met nieuwe straatnamen schijnen ook niet direct geplaatst te zijn geweest. In een brief van 6 maart 1829, gericht aan stadsbouwmeester Bourla, wordt opnieuw naar de borden van de Sint-Laureiskaai en de Timmermanskaai verwezen ‘daar het allerzins noodig is dat de nieuwe benamingen van Se.Laureys Kaai, Timmermans Kaai en Nassau Plein aan de noorder zijde der dokken gegeven, met witte of zwarte letteren in Blauwen steen gesneden op de hoekhuizen dier plaatsen worden aangewezen, verzoeken wij ue hier toe de meest gepaste orders te willen voorschrijven’. Hieruit is af te leiden dat de inscripties van de straatnamen in die blauwe hardstenen borden een witte of zwarte invulling kregen.
In de jaren 1825-1826, tijdens de bestuursperiode van burgemeester Van Ertborn [12], werd een commissie samengesteld om ‘Historisch Onderzoek naer den Oorsprong en den waren naem der openbare plaetsen en andere Oudheden van de Stad Antwerpen’ uit te voeren. De bedoeling hiervan was om orde te scheppen in de toenmalige straatnaamgeving. [13] Het verslag van dit onderzoek verscheen onder bovenstaande titel in 1828 ook in boekvorm. De toen heersende aandacht voor de straatnamen en daaruit voortvloeiende nood aan straatnaamborden ontging ook sommige ondernemende Antwerpenaren niet. Zo was er bijvoorbeeld J. Van Setter, wonende ‘Paardemerkt 454’, die in een brief van 7 januari 1828 het stadsbestuur al een nieuwe methode voor straatnaamaanduidingen voorstelt, ‘een nieuw model van opschrift der straten, zoo als die nu in Parijs en Londen geplaatst worden’.
Zijn zes gulden per stuk kostende, uit terracotta vervaardigde straatnaamborden kenden  volgens hem verschillende voordelen: 
‘1e van nooit moeten vernieuwd te worden’
‘2e van door den regen niet beschadigt te worden’
‘3e van op eenen grooten afstand en zelfs s’ avonds by maan of lantaarnlicht kunnen geleesen te worden’
Van Setter trachtte het stadsbestuur nog extra te motiveren door het vooruitzicht te bieden op ‘eenen nieuwen tak van nyverheid in dese stad’ die door deze opdracht zou kunnen ontstaan. Ruim een jaar later pas werd aan stadsbouwmeester Bourla gevraagd om een door dhr. Van Setter in aardewerk gebakken plaat ‘arembergstraat’ op stadskosten te doen plaatsen. [14] Het lijkt bij dit ene proefbord gebleven te zijn, want verdere correspondentie met J. Van Setter is niet teruggevonden.
Ondertussen was de Belgische periode aangebroken en in de eerste jaren na de omwenteling behoorden straatnaamborden schijnbaar niet tot de prioriteiten. In 1840 wordt onder het bestuur van burgemeester Le Grelle opnieuw een commissie samengesteld om de straatnamen, zoals die opgelijst waren in het verslag van 1828, verder bij te schaven en nog onbenoemde straten van een gepaste straatnaam te voorzien. [15] Enkele jaren voordien, in de periode tussen 1836 en 1840, ondernam het stadsbestuur al een actieve zoektocht naar het meest geschikte en betaalbare materiaal om nieuwe straatnaamborden, met correcte en tweetalige straatnamen, uit te vervaardigen. Stadsbouwmeester Bourla toonde zich tijdens die zoektocht als een strenge keurmeester.
Eén van de eerste voorstellen voor nieuwe straatnaamborden ontving het stadsbestuur op 28 april 1836 van de Franse firma De l’ Etange ( 32 rue ferme des mathurins, Paris). Zij prijsden hun ‘plaques’ gemaakt uit ‘lave émaillée de Volvic’ aan. Om het uitzicht van hun straatnaamborden aanschouwelijk te maken plaatsten ze op hun brief een eenvoudige tekening van een ééntalig Frans straatnaambord ‘Place de Meir’. Ernaast kwam eveneens een tekening van het type kram waarmee men deze borden diende te verankeren in de gevels.
Om de kwaliteiten van hun product nog wat extra in de verf te zetten werd als bijlage bij de brief ook het boekje Peintures en émail sur Lave de Volvic émaillée (Parijs, 1834) van architect - archeoloog Jacob Ignaz Hittorff (°Keulen 1792-† Parijs 1867) toegevoegd.

 

Afbeelding 5: Voorbeeld van straatnaambord en bevestigingskram. Pentekening op een brief van de firma De l’ Etange op datum van 28 april 1836 (SAA MA-937/3(A), los stuk). Foto: Jerry Driesen 2011

Uit de eigen stad kwam op 23 oktober 1837 een schrijven toe van een pottenbakker genaamd Henry Leys, Kloosterstraat nr.1961. Hij bezorgde meteen ook twee reële voorbeelden van zijn straatnaamborden. Het ene proefexemplaar was vervaardigd uit gebakken aarde en had een rode achtergrond, het andere, met witte achtergrond, was vervaardigd uit een niet gespecificeerde ‘pierre blanche’ (Bourla noemt het later zachte ‘pierre d’ ourdain’, dit is dezelfde steensoort als die hij gebruikte voor het parement van de Bourlaschouwburg). Op de beide voorbeelden waren zwarte letters aangebracht. De borden van aardewerk konden gemaakt worden voor 4 Belgische frank per stuk en de natuurstenen exemplaren voor 5 Belgische frank en 5 centiemen per stuk. In een mededeling van 20 november 1837 liet Bourla echter het college van burgemeester en schepenen weten dat de voorgestelde straatnaamborden van pottenbakker Leys niet voldeden aan de vooropgestelde eisen.

Op 28 december 1837 ontving het Antwerpse stadsbestuur vanuit de Henegouwse hoofdstad Bergen een voorbeeld van een straatnaambord in faience (geglazuurd aardewerk). Dit bord was vervaardigd in de ‘faiencerie de Nimy’, nabij Bergen, en kostte 2 Belgische frank per stuk. Het bleek echter niet mogelijk om op deze borden opschriften in twee talen te voorzien. Dat betekende dat er telkens twee borden nodig zouden zijn, één in elke landstaal, op elke straathoek. Vanzelfsprekend kon dit op geen goedkeuring rekenen.
Op 13 januari 1838 verduidelijkte stadsbouwmeester Bourla dat hij straatnaamborden prefereerde die overal dezelfde dikte hebben, dus zonder schuine randen, wat blijkbaar ook niet het geval was met de faienceborden uit Nimy. Aan de achterzijde dienden de platen volgens Bourla ook best voorzien te worden van een kleine ‘rainure’, een groefje dat een betere hechting met de mortel zou geven. Voor een optimale zichtbaarheid was een blauwe achtergrond het meest aangewezen. Bourla gaf in deze brief aan het stadsbestuur ook aan dat hij een voorstander was van straatnaamborden met een geëmailleerd oppervlak, zoals de eerdere voorbeelden uit Parijs dus.
Om de faienceborden uit Nimy nog wat in diskrediet te brengen voegde Bourla er aan toe dat er 1760 straatnaamborden nodig waren. Aan een prijs van 2 Belgische frank per stuk betekende dat een investering van 3520 Belgische frank. Daarnaast gaf hij als kostenbewust ambtenaar aan dat hierbij ook nog het transport, het laden en het lossen, de koperen krammen, de mortel en het plaatsen moesten bij opgeteld worden. Bovendien zouden er ook borden van buitengewone lengte moeten worden gemaakt, wat ook weer een meerkost ging geven. Als voorbeeld haalde Bourla in zijn brief de meer dan 30 letters tellende straatnaam ‘rue du rempart des tailleurs de pierres’ aan.
Ook in eigen stad was er een ondernemer die faience straatnaamborden kon leveren. De firma Dubois, gevestigd aan de stoommolen bij het grote dok (Willemdok), zond op 25 mei 1839 eveneens een proefmodel aan het stadsbestuur. Dubois schreef dat zulke straatnaamborden toen al toegepast werden in de steden Bergen en Binche en dat ze ook nog gingen aangebracht worden in Namen en Charleroi. Deze borden waren afkomstig van de ‘fayencerie de nimi près mons’, met andere woorden was dit dus eigenlijk hetzelfde type straatnaambord als het voorbeeld dat de stad Bergen voordien al bezorgde aan het stadsbestuur. Dubois gaf, als extra tussenpersoon, een hogere prijs op van 3 Belgische frank per plaat. Vanzelfsprekend greep hij naast de opdracht. Over de toen al in het straatbeeld aanwezige straatnaamborden, dus de blikken straatnaamborden die op dat moment al bijna 40 jaren tegen de gevels hingen, schreef Dubois dat ze onontcijferbaar waren voor de vreemdelingen die met de ‘ijzeren weg’ kwamen. Een toen actueel gegeven daar Antwerpen op dat moment sedert drie jaren via het spoor verbonden was met Mechelen en Brussel.
Op 3 juni 1839 vroeg het college opnieuw, net als in 1836, een offerte aan dhr. De ‘l Etange uit Parijs voor de straatnaamborden vervaardigd uit geëmailleerde platen lavasteen van Volvic, een vulkanisch uitvloeiinggesteente uit de Franse Auvergne. Zonder twijfel was dit type van borden de favoriet van stadsbouwmeester Bourla.
In de archiefbundel steekt een losse geaquarelleerde tekening, zonder verdere duiding, van een straatnaambord met de straatnaam RUE CHABROL, een straat in het 10de arrondissement van Parijs. Deze straatnaam lijkt niet toevallig gekozen. Chabrol was de prefect van het departement Seine, comte Gilbert Joseph Gaspard de Chabrol de Volvic (1773-1843), die als ingenieur de lavasteen van Volvic veelvuldig toepaste in de Parijse straataanleg van zijn tijd en ook oprichter was van een architectuur- en beeldhouwerschool in het stadje Volvic zelf. De ontwerptekening toont dus hoogstwaarschijnlijk een voorbeeld van een geëmailleerde plaat lavasteen uit Volvic, afkomstig van de Parijse producent De ‘l Etange.



Afbeelding 6: Voorbeeld van een straatnaambord van de Parijse producent De ‘l Etange (ongesigneerde aquarel in SAA MA-937/3(A), los stuk, s.d.). Foto: Jerry Driesen 2011

De stadsbouwmeester had het niet makkelijk om de juiste keuze te maken. Ondanks de goede kwaliteiten van de geëmailleerde platen in lavasteen moest hij op 11 september 1839 melden dat wat de aanhechting aan de gevels betrof, de faienceborden het beste presteerden.
Eind 1839 werden inlichtingen ingewonnen bij de stad Brussel. Deze stad had nieuw geplaatste straatnaamborden die vervaardigd waren uit zink. Zuiver zink was in die periode nog een vrij nieuw product dat bijgevolg zijn degelijkheid nog grotendeels diende te bewijzen. [16]
De interesse voor zink was in Antwerpen gewekt en niet lang daarna kwamen er twee offertes voor zinken straatnaamborden binnen, beiden uit de eigen stad. De eerste offerte (3 januari 1840) kwam van gevelschilder Jacques François Xavier Van Loo  en de tweede (26 februari 1840), inclusief een modelbord, van koperslager (chaudronnière) J. Spaes. Het voorstel van J. Spaes werd afgewezen en de uiteindelijke keuze voor de vervaardiging van de nieuwe straatnaamborden, een queeste van vele jaren, ging naar gevelschilder Jacques François Xavier Van Loo uit de Klaverstraat S4 nr. 2904. [17] Van Loo voegde onderaan op zijn offerte ook de belofte toe om de straatnaamborden ‘voor altyd’ te zullen onderhouden omdat burgemeester Le Grelle hem voordien ook al ‘wilde vergunnen het nummeroteeren der huyzen of wooningen’. Het is niet te achterhalen of deze belofte de keuze effectief mee beïnvloed heeft, maar ze is in elk geval niet opgenomen in het uiteindelijke contract.
In zijn offerte schreef Van Loo zink nr.16 voor de straatnaamborden te zullen gebruiken. [18]  De verdere bewerking van de zinkplaten beschreef hij als volgt:
. ‘zink af te slijpen (schuren) met de noodige middelen voor het behouden der coleuren de zelve twee mael te gronderen met besten lootwit’
. te beschilderen ‘twee mael in besten blauw collor’
. ‘twee mael te vernissen in besten vetten vernis’
Wanneer Van Loo op 5 maart 1840 de overeenkomst met het stadsbestuur ondertekende waren daarin nog enkele voorwaarden opgesomd waaraan hij zich bij de vervaardiging van de straatnaamborden diende te houden, deze voorwaarden waren:
. Een breedte hebben van 45cm, 55cm of 90cm (of meer indien noodzakelijk).
. De hoogte moet 35cm zijn.
. De letters moeten 4cm hoog zijn en per lopende meter mogen max. 27 letters geplaatst worden.
. De vorm van de letters moet in overeenstemming zijn met de modellen zoals die beschikbaar zijn op het 1ste bureau ten stadhuize en aangebracht volgens het principe:

Gasthuis S.
R. de l’ hôpital

. De platen dienen gemaakt te zijn uit zink van eerste kwaliteit (min. 8kg/m²) en moeten voor het beschilderen opgeschuurd worden en gewassen met verdund zwavelzuur. De grondering moet uitgevoerd worden in puur loodwit. De achtergrondbeschildering dient kobaltblauw te zijn en de boord van het kader bronsgroen, beiden aangebracht met olieverf en telkens in twee lagen. [19] Tenslotte dient nog een laag vernis aangebracht te worden.
. Voor het aanbrengen op de gevels dient op de muurzijde van de zinkplaten een laag warme bitume de Seyssel aangebracht te worden. [20] De platen van 45cm en 55cm dienen vastgemaakt te worden met tien gegalvaniseerde ijzeren nagels van 4cm lengte. De nagels moeten geslagen worden in eikenhouten pluggen, ter plaatse in de muur aangebracht. Er is een garantie van vijf jaren op de straatnaamborden.
. Voorafgaand aan de bevestiging tegen de gevel moet elk straatnaambord de goedkeuring krijgen van een afgevaardigde van de stad.
. Op het einde van elke trimester dient een stand van zaken overgemaakt te worden aan de afgevaardigde van de stad.
. Het eerste kwart van de bestelling dient klaar te zijn op 1 april 1840 (dus minder dan een maand na het opmaken van de overeenkomst!), het tweede kwart op 1 november 1840, het derde kwart op 1 mei 1841 en het laatste kwart op 1 augustus 1841.
. De maker ontvangt 3 Belgische frank en 25 centiemen per gemaakt en geplaatst bord.
Het vervaardigen en aanbrengen van deze straatnaamborden zou echter niet van een leien dakje lopen en Van Loo uiteindelijk zelfs zwaar in de rode cijfers brengen. Eén van de problemen waarmee Van Loo tijdens het plaatsen geconfronteerd werd waren de oude blauwe hardstenen puien die schuilgingen onder later aangebrachte afwerklagen. Hierdoor kon hij de straatnaamborden niet gewoon in de voegen van baksteenmetselwerk nagelen wat een groot tijdverlies veroorzaakte. Het eerste overzicht van geplaatste straatnaamborden kwam pas op 25 oktober (in plaats van het vooropgestelde 1 april) en bevatte slechts 116 straatnaamborden.
Uiteindelijk zal het stadsbestuur eind 1841 op zoek moeten gaan naar een nieuwe aannemer om de klus verder te klaren. Op 25 januari 1842 ging de schilder Thibaut akkoord met de condities voor de aanneming, hij ‘ neemt aen voor het schilderen van de naemen van de straet en het leveren van de zinke plaeten en het plaseren volgens de voorgeschrevene condisien de plaeten gerekent door malkanderen voor de somme van dry francs vyf en seventig centimen per plaet…’. [21] Volgens de notulen van de collegezittingen bleef Thibaut loon ontvangen voor het beschilderen en plaatsen van de zinken straatnaamborden tot 26 mei 1848. [22]
Uit al het voorgaande kan dus met zekerheid geconcludeerd worden dat in de Antwerpse straten vanaf ca. 1800 beschilderde blikken straatnaamborden hingen en men later (vanaf de periode van het Verenigd koninkrijk der Nederlanden of nog net onder het Franse bestuur, documenten daarover ontbreken) overging naar straatnaamborden vervaardigd uit blauwe hardsteen, waarvan de oudste exemplaren tweetalig waren en voorzien van een wijknummer en de jongere exemplaren enkel Nederlandstalig en zonder wijknummer. Over de vervaardigers en kostprijs van deze straatnaamborden zijn vooralsnog geen gegevens gekend, mogelijk werden ze in eigen beheer vervaardigd door steenhouwers in stadsdienst?
In 1840 begint men de verouderde en versleten blikken straatnaamborden te vervangen door blauwbeschilderde zinken platen met tweetalige geschilderde opschriften. Het wijknummer werd op de zinken borden niet meer aangebracht, wel werd het wijknummer meestal net boven of net onder het straatnaambord op de gevel geschilderd, verschillende iconografisch bronnen tonen dat aan. [23] Het plaatsen van de zinken straatnaamborden ging met zekerheid door tot in 1848 (laatste opgetekende vergoeding voor schildersbedrijf Thibaut met de expliciete vermelding dat het ging om het beschilderen van straatnaamborden). De laatste bewaarde briefwisseling hierover is een brief die stadsbouwmeester Bourla op 29 augustus van dat jaar richtte aan het stadsbestuur. In die brief deelde hij mede dat de schilder Thibaut, die al het grootste gedeelte van de straatnaamborden in de stad vervaardigde en bevestigde, ook in de vijfde wijk de borden zal plaatsen. Dit kon gebeuren volgens dezelfde condities als bij de oude overeenkomst, maar nu voor 3.75 Belgische frank per stuk i.p.v. 4 Belgische frank per stuk. Voor diezelfde vijfde wijk had kort voordien de bestendige deputatie van de provincie een krediet van 600 Belgische frank toegestaan om het maken en bevestigen van straatnaamborden in die wijk te bekostigen. [24] Van het voorstel om in de buitenwijken ook op de kruispunten met onbebouwde hoekpercelen straatnaamaanduidingen op palen aan te brengen werd afgestapt, de stadsbouwmeester diende zich te beperken tot het bevestigen van borden tegen de bestaande gevels. [25]
Ook in de toenmalige vijfde wijk is vandaag geen enkel zinken straatnaambord bewaard gebleven, wel nog verschillende tweetalige borden in blauwe hardsteen. In tegenstelling tot de oudere exemplaren in blauwe hardsteen uit de Franse en Hollandse periode is van deze borden wel geweten wanneer ze werden goedgekeurd door het stadsbestuur en wie ze vervaardigde. Op 23 maart 1855 besliste het college om enkele blauwe hardstenen (proef)borden met vergulde letters te laten plaatsen. [26] De definitieve beslissing voor de keuze van deze blauwe hardstenen straatnaamborden met platte inscripties (zie verder) werd genomen in de collegezitting van 17 april 1855. [27] Pas in november van datzelfde jaar ging men over tot de eerste bestelling van een dertigtal exemplaren naar het model van een goedgekeurd staal, maar met het verzoek de letters iets breder te maken. [28] De leverancier van deze blauwe hardstenen borden met vergulde inscripties was de steenhouwerij / smederij van de gebroeders Binard. De firma Binard was gevestigd aan het Falconplein, op de noordelijke hoek met de Verversrui. [29] Tot 1860  verschijnen in de notulen van de collegezittingen regelmatig betalingen voor leveringen van blauwe hardstenen straatnaamborden door deze firma. Volgens een hernieuwde overeenkomst van 25 september 1858 leverde de firma Binard tous les indicateurs de rue, pierre bleu à lettres dorées voor de prijs van 12 Belgische frank per stuk. [30] Een tachtigtal van deze borden verschenen in het voorjaar van 1859 in het straatbeeld. [31]
In de periode tussen het aanbrengen van de laatste beschilderde zinken straatnaamborden van Thibaut in 1848 en de eerste nieuwe blauwe hardstenen borden van Binard in 1855 werden echter ook nog andere soorten straatnaamborden aangebracht. Uit archiefbronnen is enkel te achterhalen dat deze borden geëmailleerd waren, maar niet aan de vereiste kwaliteitseisen voldeden. Op de collegezitting van 27 oktober 1854 werd besloten om een garantieperiode van 5 jaar te eisen en de borden die al aangebracht waren te vervangen. [32]  In de jaren 1850-1854 werden er straatnaamborden bevestigd door aannemer G. Van den Borren uit Elsene, waarschijnlijk betrof het hier deze geëmailleerde borden? Over deze eerste geëmailleerde borden is zo goed als niets geweten. De archieven zwijgen over het materiaal van de drager van deze geëmailleerde borden. De kans is reëel dat de drager terracotta was en dat de op 17 april 2012 opgegraven scherven van het straatnaambord [PA]ARDEN S. [R. D]U CH[E]VAL nog een laatste exemplaar is van dit type. [33] Niet enkel het materiaal van de drager van dit bord is anders dan dat van de latere geëmailleerde borden (zie verder), ook het fijne lettertype toont aan dat dit een straatnaambord is uit een andere fase. Een andere verwijzing naar een straatnaambord dat mogelijk tot het ‘Van den Borren-type’ behoort is te lezen in een ongedateerde minuut aangaande de foutieve schrijfwijze van een straatnaambord in de Lepelstraat. Men verwijst er echter enkel naar de Brusselse herkomst van dit bord, maar het materiaal van deze plaat valt uit de beschrijving niet te achterhalen. [34]

 

Afbeelding 7: Fragmenten van het geëmailleerde terracotta straatnaambord [PA]ARDEN S. [R. D]U CH[E]VAL; een archeologische vondst uit de kelder van een verdwenen huis in de gelijknamige, maar ondertussen van de straatnamenlijst afgevoerde straat aan de zuidzijde van het stadhuis. Foto: Jerry Driesen 2012

Hoe dan ook voldeden deze straatnaamborden van aardewerk dus niet aan de verwachtingen, want al in februari 1855 wil men nogmaals een nieuwe manier van straatnaamaanduidingen uittesten, deze bestond er uit de straatnamen gewoon op de gevels te schilderen met zwarte letters op een witte achtergrond. [35] Maar zoals al beschreven viel later in datzelfde jaar de keuze van de vroede vaderen op de oerdegelijke blauwe hardstenen straatnaamborden van de gebroeders Binard.
Het wijknummer werd sindsdien enkel met een schildering aangebracht op de huisgevel, net boven of onder het straatnaambord. Bij een paar uitzonderlijk toegepaste typen van straatnaamborden op het einde van de negentiende eeuw bevond de wijknummer zich op het straatnaambord zelf (zie verder). Een uitzonderlijk bewaard voorbeeld van zo een geschilderde wijknummer is momenteel nog zichtbaar op de gevel van het huis Brusselstraat 40, de schildering is aangebracht na 1888 – 1889, het bouwjaar van de woning.




Afbeelding 8: Een uiterst zeldzaam voorbeeld van een geschilderde laat negentiende-eeuwse wijknummering is momenteel nog zichtbaar op de gevel van de Brusselstraat 40. De schildering is aangebracht na 1888 – 1889, het bouwjaar van de woning (Bron: SAA, bouwdossier 1888#1424). Foto: Jerry Driesen 2012


2. Veldonderzoek naar de bewaarde historische straatnaamborden

De blauwe hardstenen borden
Wat rest er momenteel in het straatbeeld nog aan historische straatnaamborden? De ‘grootste’ groep vormen de midden negentiende-eeuwse blauwe hardstenen borden. Een inventarisatieronde in het najaar van 2011 leverde een dertigtal in situ bewaarde blauwe hardstenen straatnaamborden op. Het overgrote deel daarvan bevindt zich vanzelfsprekend binnen de leien in de oude stadskern. In de vroegere buytenijen werden slechts zes dergelijke straatnaamborden aangetroffen, vijf binnen de huidige postcode 2060 en slechts twee binnen de huidige postcode 2018.
Naast deze in situ bewaarde exemplaren bevinden er zich ook nog vier exemplaren in de collectie van de stedelijke musea, deze borden maakten tot voor enkele jaren deel uit van de lapidaire collectie van het Museum Vleeshuis. [36] [37] Daarnaast wordt er ook nog één blauwe hardstenen bord bewaard in de collectie van de stedelijke archeologische dienst, het betreft het bord  LOZANA S. ─ • ─ R. LOZANE. De context waarin dit laatste bord werd gevonden of verworven is echter niet bekend, het heeft het inventarisnummer A010/N1.


Afbeelding 9: Blauwe hardstenen straatnaambord CARNOT S. ─ • ─ R. CARNOT (inventarisnummer AV.6112.) Foto: Stad Antwerpen

De museaal bewaarde blauwe hardstenen straatnaamborden zijn CARNOT S. ─ • ─ R. CARNOT (inventarisnummer AV.6112.), GROENEPLAATS STRAET ─ • ─ RUE DE LA PLACE VERTE (inventarisnummer AV.6113.), GROENPLAETS ─ • ─ PLACE VERTE (inventarisnummer AV.6111.) en S.I. BRAEDERYE STRAET RUE DES ROTISSEURS (inventarisnummer AV.5913.).
Dit laatste straatnaambord, afkomstig uit de Braderijstraat, onderscheidt zich van de andere drie door de aanduiding van het sectie- of wijknummer bovenaan. Aangezien de huisnummering per wijk in 1856 is vervangen door een huisnummering per straat is dat jaartal een terminus ante quem voor dergelijke borden. Uit het archivalisch onderzoek was al af te leiden dat deze tweetalige blauwe hardstenen straatnaamborden met weergave van het wijknummer al bestonden vóór 1825, het zijn nog voorbeelden van die ‘steene plaetse deze benaeminge dragende’ zoals men die toen al jaren ‘gewoon’ was. In situ zijn er momenteel nog vier borden van dit type bewaard gebleven; drie in de voormalige eerste wijk en één in de voormalige tweede wijk. [38]
Het Nederlands, of misschien beter gezegd Brabants, op deze borden met wijkaanduiding (bijvoorbeeld MARK-GRAEVE STRAET en LYNWAED MERCKT) kan een vroege negentiende-eeuwse datering bevestigen. [39] Jan Frans Willems (°Boechout, 1783 - † Gent, 1846) schreef in 1828 in zijn studie over de plaatsnamen: “dienen wy nog eene aenmerking in het midden te brengen, nopens de fransche vertaling, sedert ruim twintig jaren onder de nederduitsche namen der Straten op alle hoeken in de stad gesteld”. [40] Hieruit is opnieuw af te leiden dat er minstens vanaf ca. 1805 tweetalige straatnaamborden op de straathoeken hingen, met bovenaan de Nederlandstalige en onderaan de Franstalige straatnaam. Helaas spreekt ook Jan Frans Willems zich niet uit over het materiaal waaruit deze straatnaamborden vervaardigd waren; verwees hij nog naar de blikken borden die rond 1800 klaar waren of naar straatnaamborden van blauwe hardsteen? De Nederlandstalige schrijfwijze van de straatnamen op deze tweetalige blauwe hardstenen borden met wijkaanduiding wijzen mogelijk op de transitieperiode tussen de Franse periode en deze van het Verenigd koninkrijk der Nederlanden, de periode van het korte burgemeesterschap van Filip Jozef Vermoelen. [41] Door het gebrek aan duidelijke verwijzingen in archivalische bronnen dienen deze straatnaamborden dus relatief ruim gedateerd te worden in de periode tussen 1805 en 1825.



Afbeelding 10: Tweetalig blauwe hardstenen straatnaambord met sectoraanduiding aan de Torfbrug (hoek Kaasrui). Foto: Jerry Driesen 2011

Afbeelding 11: Tweetalig blauwe hardstenen straatnaambord met sectoraanduiding aan de Wolstraat (westelijke hoek Moriaanstraatje). Foto: Jerry Driesen 2011

Afbeelding 12: Tweetalig blauwe hardstenen straatnaambord met sectoraanduiding aan de Markgravestraat (oostelijke hoek Kipdorp). Foto: J. Driesen 2011

Ondanks dat deze vier borden met hun wijkaanduiding tot eenzelfde type behoren zijn er toch enkele verschillen aan te stippen. Allereerst is er de verdiepte randbelijning die enkel te zien is op de borden van de Lijnwaadmarkt en de Torfbrug. Vervolgens zijn er verschillen in de afwerking van het oppervlak; het bord van de Wolstraat is voorzien van een (verweerde) verticale frijnslag met aan de twee uiteinden een horizontale randslag, de andere drie borden hebben een gladgeschuurd oppervlak.
De epigrafie, de inscripties, zijn bij al deze borden uitgevoerd in Romeinse kapitalen in V-vormige lijngravering (gravure au trait) waarbij de bodemlijn voor een schaduwwerking zorgt die de leesbaarheid van de letters moet vergroten. [42] Bij de borden van de Torfbrug en de Markgravestraat zijn in de letters en punten sporen zichtbaar van een (later aangebrachte) verflaag. Bij de twee andere borden ontbreken zulke sporen, bij gewone waarneming met het blote oog, volkomen.
Uit het bovenstaande is te concluderen dat de steenhouwers bij het afwerken van deze straatnaamborden beperkte vrijheden genoten of dat de varianten toch nog verschillende fasen vertegenwoordigen. De vlak bij elkaar gelegen borden S. I. TORF BRUG. PONT AUX TOURBES en S. I. LYNWAED MERCKT MARCHE AU LINGE lijken wel van dezelfde hand te zijn.
Deze vier blauwe hardstenen straatnaamborden wijken zoals gezegd af van al de andere blauwe hardstenen exemplaren door de aanwezigheid van het wijknummer. Er is nog één ander straatnaambord uit blauwe hardsteen dat van al de andere afwijkt, het betreft het bord ST LAUREYS KAAI. op de hoek van de Sint-Laureiskaai en de Nassaustraat nr.48. [43] Dit is het enige blauwe hardstenen bord, waarvan de straatnaam geen toponiem is, met een louter Nederlandstalige.



Afbeelding 13: Het enige nog zichtbare blauwe hardstenen straatnaambord uit de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, aan de Sint-Laureiskaai (hoek Nassaustraat 48). Foto: Jerry Driesen 2011

Net als bij de vier borden met de wijkaanduiding zijn ook hier Romeinse kapitalen in een V-vormige lijngravering toegepast, maar in tegenstelling tot die borden is hier volledig rondom een fijnere randslag aangebracht.
Dit straatnaambord is één van die platen waarnaar werd verwezen in de brief aan stadsbouwmeester Bourla van 6 maart 1829. Het door Pieter Bruno Bourla ontworpen huis waartegen dit bord is aangebracht dateert uit 1823, het straatnaambord is er dus pas enkele jaren later op aangebracht. [44] Samen met het recent door bepleistering aan het zicht onttrokken straatnaambord TIMMERMANSKAAI. aan de tegenoverliggende hoek (cf. supra), is dit dus het enige straatnaambord dat met zekerheid dateert uit de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.
De overige zesentwintig in situ bewaarde blauwe hardstenen straatnaamborden lijken op het eerste zicht uniform te zijn uitgevoerd, maar ook hier zijn toch hier en daar evoluties en verschillen aan te duiden.
De vormelijke overeenkomsten tussen al deze borden zijn de afgeschuinde randen met daarop een frijnslag, het gladgeschuurde tekstvlak en de letters met een vlak grondvlak. [45] Om de leesbaarheid van op grotere afstand te vergroten was men afgestapt van de V-vormige lijngravering waardoor de letters dan ook breder werden en bijgevolg niet langer de klassieke Romeinse kapitalen konden toegepast worden. Brede letters waren zoals eerder al is aangehaald, een uitdrukkelijke vraag van het stadsbestuur. Men paste hier een typische negentiende-eeuwse typografie toe, zoals die eigenlijk ook al op de beschilderde zinken borden uit de jaren ’40 werd aangebracht. De dikte van deze blauwe hardstenen platen was telkens 5cm.

Afbeelding 14: Zijkant van blauwe hardstenen straatnaambord CARNOT S. ─ • ─ R. CARNOT (inventarisnummer AV.6112.) Foto: Stad Antwerpen

Een ander kenmerk van deze straatnaamborden is opnieuw de tweetaligheid van de opschriften, met ook hier steeds bovenaan de Nederlandstalige straatnaam en onderaan de Franstalige. [46] De beide benamingen worden telkens gescheiden door een decoratieve typografisch scheidingslijn bestaande uit een centraal punt met aan weerszijden een naar de randen toe verjongende lijn, ook dit is een overeenkomst met de oudere zinken straatnaamborden. De enige, nog bestaande, uitzondering op dit vlak is het straatnaambord SCHELLEKEN (Scheldeken, oosthoek Sint-Jansvliet 6) waarvan de straatnaam geen Franse vertaling kende, dit in tegenstelling tot het toponiem ZAND ─ • ─ SABLON (Zand 8, noordelijke hoek Sandersstraatje) waar het ook nog bestaande bord wel een tweetalig opschrift heeft. [47]
Uit het archiefonderzoek is zoals eerder aangehaald, gebleken dat deze blauwe hardstenen straatnaamborden vanaf 1855 vervaardigd werden in de werkplaats van de firma Binard aan het Falconplein.
Naar schrijfwijze zijn binnen dit type van borden drie fasen te onderscheiden; bij de oudste exemplaren wordt het achtervoegsel ‘straet’ voluit aangebracht met ‘ae’, ook het Franse rue wordt voluit aangebracht. Een ander kenmerk van deze borden is het geknikte tussenbeentje van de letter A. In situ zijn nog drie straatnaamborden met dergelijke A’s bewaard.


Afbeelding 15: Blauwe hardstenen straatnaambord aan de Lange Nieuwstraat (noordelijke hoek Sint-Katelijnevest 41). Straet en rue worden volledig aangebracht en de letters A hebben een geknikt tussenbeentje. Foto: Jerry Driesen 2011

De ae- spelling komt ook voor op de borden PAERDEN MARKT ─ • ─ MARCHE AUX CHEVAUX (nummer 32, westhoek Venusstraat) en LYNWAED MARKT ─ • ─ MARCHE AU LINGE (zuidhoek Melkmarkt 14), doch daar zonder het geknikte tussenbeentje in de letter A.


Afbeelding 16: Straatnaamborden in blauwe hardsteen en geëmailleerd plaatstaal aan de Paardenmarkt 32 (westhoek Venusstraat). Foto: Jerry Driesen 2011

Het blijft de vraag of de verschillende weergaves van de letter A enkel te wijten zijn aan verschillende steenhouwers of dat de verschillende borden toch uit een iets verschillende periode dateren. Wat wel vaststaat is dat deze vijf borden de oudste exemplaren zijn van het tweetalige type met de scheidingslijn. De schrijfwijze PAERDEN MARKT op het straatnaambord is overigens identiek aan de schrijfwijze op een straatnamenlijst uit 1855, het jaar waarin voor het eerst dergelijke borden werden geplaatst. [49]
Een volgende fase bij de blauwe hardstenen borden met de scheidingslijn zijn diegene waar de benamingen ‘straat’ en ‘rue’ respectievelijk worden afgekort tot S. en R., opnieuw volgens het principe van de vroegere beschilderde zinken borden. Dit type vormt de overgrote meerderheid van de nog bewaarde blauwe hardstenen straatnaamborden, waarschijnlijk zijn het deze borden die de firma Binard in 1859 leverde volgens de nieuwe overeenkomst met het stadsbestuur. In de zone buiten de leien komen enkel blauwe hardstenen borden van dit type voor. Het dient opgemerkt te worden dat afkortingen niet werden toegepast voor de ‘markt’ – ‘marché’ en ‘gang’ – ‘impasse’ benamingen. Het aanbrengen van de S. en de R. gebeurde voor het overige vrij rigoureus, wat soms leidde tot ietwat bizarre samenstellingen zoals nog te lezen is op het bord OUDE STEENWEG S. ─ • ─ R. DE LA VIEILLE CHAUSSEE (zuidhoek Sint-Jansplein 27).

 
Afbeelding 17: Blauwe hardstenen straatnaambord OUDE STEENWEG S. ─ • ─ R. DE LA VIEILLE CHAUSSEE (Oude Steenweg, zuidhoek Sint-Jansplein 27). Foto: Jerry Driesen 2011

Een schijnbaar laatste fase bij de borden met de scheidingslijn is er één waarbij de benamingen ‘straat’, nu met dubbele a, en ‘rue’ weer voluit geschreven worden. Er dient inderdaad ‘schijnbaar’ geschreven te worden omdat er slechts één dergelijk bord (nog) bestaat, namelijk aan de Lange Noordstraat 39 (hoek Varkensmarkt). Dit bord NOORD STRAAT ─ • ─ RUE DU NORD kan sowieso niet ouder zijn dan 1853 omdat vanaf dat jaar deze straatnaam pas in voege kwam. [50] Het in het stadsarchief bewaarde bouwdossier van dit hoekhuis toont aan dat het gebouw na 2 oktober 1871 werd opgetrokken en dus waarschijnlijk het in het metselwerk ingemetselde straatnaambord pas in de loop van 1872 geplaatst werd. [51] Of werd hier een al bestaand straatnaambord herplaatst in de nieuwe gevel? In elk geval is het voluit schrijven van ‘straat’ en ‘rue’ hier niet te verklaren door de kortheid van de straatnaam, op andere, oudere borden met nog kortere straatnamen zoals NOSE S. ─ • ─ R. NOSE (zuidwestelijke hoek Veemarkt 10) en HOOG S. ─ • ─ R. HAUTE (nummer 1, oostelijke hoek Oude Koornmarkt) werden de afkortingen wel toegepast. Over de vervaardiger van dit type straatnaambord werden geen gegevens teruggevonden.


Afbeelding 18: Blauwe hardstenen straatnaambord NOORD STRAAT ─ • ─ RUE DU NORD (Lange Noordstraat 39, noordelijke hoek Varkensmarkt). Foto: Jerry Driesen 2011

De nog bewaarde blauwe hardstenen straatnaamborden vertellen in bepaalde gevallen ook iets meer over de historiek van de plek waar ze aangebracht zijn. Zo toont het bord APPELMANS S. ─ • ─ R. APPELMANS (Tempelstraat, zuidwestelijke hoek Jan Blomstraat 2) nog de straatnaam die op die plaats enkel in voege was tussen ca. 1840 en 1875.
Soms zijn de blauwe hardstenen straatnaamborden zelfs nog de laatste getuige van straten die niet enkel administratief, maar zelfs ook fysiek uit het stadsbeeld verdwenen zijn. Een eerste voorbeeld hiervan is het bord SUIKER S. ─ • ─ R. AU SUCRE (Suikerrui 36, naast het hoekhuis met de Hoogstraat). De Suikerstraat verdween samen met de al eerder aangehaalde Paardenstraat fysiek als straat door de afbraak van het huizenblok ‘den teerling’ naast het stadhuis in 1907, de vroegere zuidelijke straatzijde van de Suikerstraat werd sindsdien opgeslorpt door de Suikerrui.
Een tweede voorbeeld van een verdwenen straatje waarvan enkel een straatnaambord standhield is de PETERS GANG ─ • ─ IMPASSE PETERS. Dit straatje tussen de Brugstraat en de Oude Steenweg ontstond ca. 1850 en werd van het publieke wegennet afgevoerd door een K.B. van 26 juni 1924. [52] Sindsdien is het privaat domein en momenteel maakt het straatje in sterk verbouwde vorm deel uit van het wooncomplex ‘Petersgang’ tussen de Oude Steenweg 29-31-33 en het Sint-Jansplein. Het straatnaambord bleef hier dus ondanks de administratieve schrapping en de fysieke veranderingen in het stadsweefsel steeds trouw op post.


Afbeelding 19: Blauwe hardstenen straatnaambord PETERS GANG ─ • ─ IMPASSE PETERS in het wooncomplex ‘Petersgang’ tussen de Oude Steenweg 29-31-33 en het Sint-Jansplein. Foto: Jerry Driesen 2009

De letters en de scheidingslijn in het bord van de Petersgang vertonen een goudkleurige afwerkingslaag. Zo een ‘vergulding’ met goudverf, of sporen van een vroegere goudschildering, is ook nog zichtbaar op drie andere borden. [53] Deze exemplaren geven dus nog het oorspronkelijke uitzicht van de ‘Binardborden’ avec lettres dorées weer. Deze borden onderscheiden zich hiermee van de oudere blauwe hardstenen borden uit 1829, waarvan via geschreven bronnen geweten is dat de letters een witte of zwarte invulling kregen. Vele van de nog bestaande borden vertonen echter in de inscripties nog sporen,soms echt wel minimaal, van een witte invulling. Mogelijk stapte men omwille van de leesbaarheid na verloop van tijd toch af van de vergulde letters en koos men voor het materiaaleigen blauwgrijze oppervlak van de blauwe hardsteen, met daarop een contrasterend wit opschrift? Die borden die nadien samen met de gevel in een witte toon werden overschilderd verloren hun kleurcontrast, in sommige gevallen gaf men dan de letters een donkerkleurige verflaag. Zo een resultaat is te zien bij het straatnaambord op de recent gerenoveerde gevel van het hoekhuis Offerandestraat 93 / Lange Beeldekensstraat. De opschriften zijn er uitstekend leesbaar. Een authentiek voorbeeld van een onbeschilderd bord met witte letterinvulling is het pas terug tevoorschijn gekomen bord aan de Sint-Aldegondiskaai (zie afbeelding 1).
Ondanks hun gemiddelde leeftijd van zo’n 160 jaar of ouder verkeren de meeste blauwe hardstenen straatnaamborden in een goede staat van bewaring. Op sommige borden staan de letters echt nog haarscherp afgelijnd, dat is o.a. opmerkelijk bij de borden VLIEGEN S. ─ • ─ R. AUX MOUCHES (Vliegenstraat 11) en ST PEETER S. ─ • ─ R. ST PIERRE (Sint-Pieterstraat 1, naast hoek Groenplaats). Bij een minderheid van de borden is het oppervlak dan weer sterk verweerd. Deze verwering, bijvoorbeeld bij de borden LYNWAED MARKT ─ • ─ MARCHE AU LINGE (zuidhoek Melkmarkt 14) en LEOPOLD S. ─ • ─ R. LEOPOLD (nummer 24, in de muur van de Kruidtuin tegenover de Willem Tellstraat), is hoofdzakelijk terug te voeren op intrinsieke slechte eigenschappen van het gebruikte stuk blauwe hardsteen.


Afbeelding 20 : Het blauwe hardstenen straatnaambord VLIEGEN S. ─ • ─ R. AUX MOUCHES in de gevel van Vliegenstraat 11, met een nog haarscherpe epigrafie. Foto: Jerry Driesen 2011


Afbeelding 21: Het blauwe hardstenen straatnaambord LYNWAED MARKT ─ • ─ MARCHE AU LINGE in de gevel van het hoekpand Lijnwaadmarkt / zuidhoek Melkmarkt 14. De opschriften zijn nog amper leesbaar door de sterke verwereing. Foto: Jerry Driesen 2011

Omdat ze in de gevels zijn ingemetseld bleven de blauwe hardstenen straatnaamborden (meestal) toch ter plaatse wanneer de schrijfwijze of zelfs de volledige straatnaam wijzigde. Enkel wanneer het betrokken huis in de loop van de twintigste eeuw gesloopt of ingrijpend verbouwd werd verdwenen dit soort borden uit het straatbeeld. Het gebeurde ook dat de latere straatnaamborden van geëmailleerde lavasteen (zie verder) bovenop de blauwe hardstenen borden werden bevestigd. Dat is te zien op sommige iconografische bronnen en is soms ook te veronderstellen door boorgaten in het oppervlak. Dit geschiedde waarschijnlijk bij het vroeg negentiende-eeuwse bord aan de Torfbrug (zie afbeelding 10).
Deze blauwe hardstenen borden werden schijnbaar ook spaarzamer aangebracht dan de latere en ook vroegere straatnaamborden uit goedkopere materialen. Het was zeker niet zo dat systematisch op elke straathoek een blauwe hardstenen bord aangebracht werd. Dit is bijvoorbeeld nog te merken in de Lange Brilstraat. De vier hoekhuizen aan de beide uiteinden van die straat komen in theorie door hun ouderdom alle vier in aanmerking om een blauwe hardstenen straatnaambord te bevatten, doch nergens zijn er actueel in die gevels nog negatieve sporen van verdwenen borden waarneembaar. Natuurlijk valt het niet uit te sluiten dat latere herstellingen van het metselwerk de sporen uitwisten, maar het blijft toch een opvallend gegeven. Een blauwe hardstenen straatnaambord LANGE BRIL S. ─ • ─ LONGUE R. DE LA LUNETTE is wel aangebracht in het midden van de straat (nummer 7, dit is het oostelijk hoekhuis met de Korte Brilstraat). De aanwezigheid van dit bord in deze gevel is hoogstwaarschijnlijk terug te voeren naar een gevelaanpassing in 1866, op de andere straathoeken van de Lange Brilstraat hingen op dat moment mogelijk nog de zinken exemplaren. [54]
Het is voor alle duidelijkheid niet zo dat de blauwe hardstenen straatnaamborden met scheidingslijn zich in de oude stad uitsluitend bevinden op die gevels die in de jaren ’50 en ‘60 van de negentiende eeuw opgericht of aangepast werden, met andere woorden telkens wanneer zich een opportuniteit aanbood. Deze borden werden logischerwijs geplaatst daar waar het nodig was, een mooi bijvoorbeeld is het straatnaambord BEENHOUWER S. ─ • ─ R. DES BOUCHERS (Vleeshouwersstraat , oosthoek Zirkstraat 2). Dit bord is mooi en respectvol ingewerkt in de uit 1572 daterende blauwe hardstenen pui. [55]


Afbeelding 22: Blauwe hardstenen straatnaambord BEENHOUWER S. ─ • ─ R. DES BOUCHERS ingewerkt in de uit 1572 daterende blauwe hardstenen renaissancepui van het huis Gulden Cruys aan de Vleeshouwersstraat, oosthoek Zirkstraat 2. Foto: Jerry Driesen 2011

De borden van geëmailleerde lavasteen

Vanaf 1904, tijdens het burgemeesterschap van Jan Van Rijswijck, verschijnen volgens Vande Weghe de 2,1cm dikke en 25cm hoge, blauwe verglaasde platen in ‘lavasteen’ in het straatbeeld. [56] De stenen platen zelf hebben een dikte van 2cm en zijn op de voorzijde en aan de zijkanten voorzien van een laagje email, eerst een witte laag van 0,5mm en daarover een blauwe laag van eveneens 0,5mm. In de blauwe laag werden de letters en de randbelijning uitgespaard waardoor deze iets verdiept in het oppervlak liggen. Aan de achterzijde bleef de steen, met zijn voor vulkanische uitvloeiinggesteenten karakteristieke holten, onbedekt.


Afbeelding 23: Detailopname van het vulkanisch uitvloeiinggesteente op de achterzijde van een geëmailleerd straatnaambord. Foto: Jerry Driesen 2011

Deze platen werden niet langer in de gevels ingemetseld, maar er op vastgeschroefd door middel van doken met schroefdraad (ø 9mm) die met mortel in boorgaten in de gevel werden vastgezet. Op die doken werd het bord dan vastgeschroefd doormiddel van twee van zijdelingse inkepingen voorziene bolle moeren (ø 2,1cm). Zo waren deze borden indien nodig makkelijker en zonder gevelschade, terug te verwijderen. Deze eigenschap heeft wel tot gevolg gehad dat dit type straatnaamborden, ondanks hun veel geringere leeftijd, thans veel zeldzamer zijn geworden dan hun ingemetselde blauwe hardstenen voorgangers.


Afbeelding 24: Bolle bevestigingsmoer waarmee de borden van geëmailleerde lavasteen op de gevels bevestigd werden. Foto: Jerry Driesen 2011

Maar het door Vande Weghe opgegeven jaar 1904 blijkt toch niet te kloppen als aanvangsjaar voor de plaatsing van de borden vervaardigd in geëmailleerde lavasteen. [57] Historische foto’s tonen aan dat al in 1885, mogelijk niet toevallig het jaar van de eerste Antwerpse wereldtentoonstelling, dergelijke borden in het straatbeeld aanwezig waren. [58]
Ook bij dit type van straatnaamborden zijn twee fasen te onderscheiden. In een eerste fase werden tweetalige borden aangebracht en in een tweede fase borden met enkel een Nederlandstalig opschrift. De S.-afkorting voor straat (en R. voor rue bij de tweetalige borden) bleef ook bij dit type behouden. De witte omkaderende belijning maakt bij deze borden in de vier hoeken telkens een kwartronde insprong. Dit ten behoeve van de bevestigingsmoeren. Het typografische scheidingslijntje tussen de twee opschriften, karakteriserend voor de tweetalige blauwe hardstenen borden en hun zinken voorgangers, verdwijnt nu voorgoed.
Van het tweetalige type zijn thans nog slechts twee (!) exemplaren in het straatbeeld bewaard gebleven. Deze zeldzame borden bevinden zich aan het PAPENSTRAATJE  RUELLE DES MOINES (hoek Groenplaats 15) en ST.-AMANDUS S.  R. ST.-AMAND. (Sint-Amandusstraat 15). [59] De bewaartoestand van het eerste bord is niet optimaal, niet alleen is er rondom nogal kwistig omgesprongen met de gevelverf, het bord vertoont ook een diagonale breuk aan de linkerzijde. Hierdoor is de poreuze lavasteen ontvankelijk voor insijpelend hemelwater, wat op termijn nefaste gevolgen zal hebben voor zowel de steenplaat als het email.
Deze twee borden dragen op de Franstalige opschriften ook nog de sporen van een overschildering met een blauwe verf.


Afbeelding 25: Eén van de twee laatste in situ bewaarde tweetalige straatnaamborden van geëmailleerde lavasteen (Papenstraatje, hoek Groenplaats 15). Foto: Wim Strecker

Eenzelfde nogal pasteuze overschildering van de Franstalige straatnaam is nog intact aanwezig op een ander, maar ex situ bewaard straatnaambord van dit type, namelijk het bord BORZE S. R. DE LA BOURSE. [60] Tot in de jaren 1970 hing er ook nog een straatnaambord van dit type in de Terninckgang (oosthoek Schermersstraat), ook daar was de Franse straatnaam met een blauwe laag overschilderd. [61] Ook op het ondertussen sinds jaren gesloopte hoekgebouw van de Lange Gang met de Tabakvest hing in 1974 nog een tweetalig bord van geëmailleerde lavasteen met opschrift LANGE GANG LONGUE ALLEE. Dit is geweten door een administratieve akte van de politie van 24 juli 1974. Deze akte leidde tot het opnieuw overschilderen van de Franstalige straatnaam. [62]


Afbeelding 26: Tweetalig straatnaambord BORZE S. R. DE LA BOURSE met overschilderde Franstalige straatnaam (Antwerpen, privécollectie). Foto: J. Driesen 2011

Ook op het eerder besproken blauwe hardstenen bord PAERDEN MARKT ─ • ─ MARCHE AUX CHEVAUX (zie afbeelding 17) zijn in en rond de verdiepte inscripties nog de resten van een gelijkaardige blauwe verf zichtbaar. Werden deze overschilderingen uitgevoerd in 1935, het jaar dat het Nederlands de enige officiële bestuurstaal in de stad Antwerpen werd, of dateren ze al van tijdens de Eerste Wereldoorlog? De beide antwoorden zijn juist! Een eerste overschildering van de Franstalige straatnamen vond plaats tussen begin februari en einde april 1918, dus tijdens de laatste maanden van de Eerste Wereldoorlog. Deze ingreep was echter zeer tegen de zin van burgemeester Jan De Vos en zijn schepencollege (de schepenen Desguin, Albrecht, Strauss, Cools en Franck). Zij weigerden te voldoen aan deze door de Duitse krijgsoverheid opgelegde verplichting die een gevolg was van de verordening op de ambtelijke taal in Vlaanderen van 9 oogst 1917. Deze boodschap gaf het stadsbestuur, na de collegezitting van 26 januari 1918, dan ook aan de Präsident der Zivilverwaltung nadat die hen voor de tweede maal al verzocht had om dit werk uit te voeren. [63] Ten gevolge van die weigering werd een bijzondere commissaris met deze taak gelast en ging het stadsbestuur enkele maanden later noodgedwongen over tot uitbetaling eener som van 1504 (vijftienhonderd en vier) frank, zijnde het bedrag der gedane kosten voor het overschilderen der fransche opschriften van de straatnaamplaten en de wegwijzers, alsook van dito opschriften in het Koninklijk Stapelhuis. [64] Elf dagen na de bevrijding al, op de collegezitting van 22 november 1918, besliste het stadsbestuur dadelijk te doen overgaan tot het herstellen der Fransche opschriften van de straatnaamplaten. [65] De straatnaamborden bleven vervolgens hun boodschap tweetalig verkondigen tot in de jaren 1930. Op basis van iconografische bronnen is te achterhalen dat nieuwe overschilderingen zeker niet plaatsvonden voor 1930. Zo is er een foto van het hoekhuis Beddenstraat / Eiermarkt. [66] Op dat hoekpand is nog duidelijk een tweetalig bord zonder overschildering van de Franse straatnaam aanwezig. Dit hoekhuis werd gesloopt in 1929 voor de vergroting van de Grand Bazar. Hieruit is af te leiden dat de overschilderingen niet voor 1930 werden uitgevoerd, waardoor 1935 als meest logische datering naar voren komt. [67]
Het doelbewust en drastisch verwijderen van de Franstalige straatnaam is nog overduidelijk te zien op het bord LANGE KOEIPOORT S ─ • ─ LONGUE R DE LA PORTE AUX VACHES (Lange Koepoortstraat nr.57, zuidhoek Jeruzalemstraat). Op dit bord werd de Franstalige inscriptie volledig opgevuld alvorens het bord te overschilderen. Een gelijkaardige ingreep viel het bord BOOMGAARD S. ─ • ─ R. DU VERGER (Mechelsesteenweg 291) te beurt in 1969. Uit een archivalische bron is geweten dat de Franstalige tekst er werd opgestopt met een kunsthars en vervolgens bijgeschilderd. [68]


Afbeelding 27: Detail van de gevelhoek van het pand Kloosterstraat 157 / Willem Lepelstraat. De foto toont zowel een blauwe hardstenen straatnaambord als een exemplaar van geëmailleerde lavaplaat. Bij allebei de straatnaamborden is de Franstalige straatnaam duidelijk overschilderd. Geen van beide straatnaamborden overleefden de harde restauratie van het pand in 1974-1975. Afbeelding: Architectuurarchief Provincie Antwerpen, fonds De Barsée, fotokaft VII.

Van het tweede type borden in geëmailleerde lavasteen, de louter Nederlandstalige borden, zijn ook nog slechts enkele exemplaren in het straatbeeld aanwezig. Eén straat, de Anselmostraat, bezit zelfs nog twee borden van dit type. [69] Maar ook deze borden worden steeds schaarser. De in situ bewaarde exemplaren zijn ondertussen letterlijk op één hand te tellen. [70] De laatste jaren verdwenen van dit type nog de borden BORDEAUX S. en HARINGRODE S., het eerste ten gevolge van een grootschalig nieuwbouwproject aan de Napoleonkaai en het tweede schijnbaar enkel om vervangen te worden door een nieuw wit straatnaambord. [71] Een bord van dit type dat het recentst verdween is het bord CASSIERS S., dit hing tot eind oktober 2012 tegen de negentiende-eeuwse gevel van het hoekhuis met de Italiëlei. Het verdween met het bouwpuin tijdens de sloop van het hoekhuis en aanpalende gebouwen ten voordele van het zoveelste grootschalig nieuwbouwcomplex met studentenkamers. [72]
 


Afbeelding 28: Een voorbeeld van een Nederlandstalig straatnaambord van geëmailleerde lavasteen in de gevel van het huis De Moystraat nr. 38 Foto: J. Driesen 2011

Het is niet exact geweten wanneer deze Nederlandstalige straatnaamborden precies in het straatbeeld verschenen. Wel is geweten dat in 1933 voor de laatste maal een Franstalige straatnaam is opgegeven bij de naamgeving van een straat. [73] Aangezien vanaf 27 maart 1935 het Nederlands de enige officiële taal werd voor bestuurszaken in de stad Antwerpen, is te besluiten dat de louter Nederlandstalige borden van geëmailleerde lavasteen pas vanaf 1935 werden aangebracht. Ze bleven slechts in gebruik tot 1944 (zie verder).


Ondergrondse straatnaamborden

Louter Nederlandstalige straatnaamborden in geëmailleerde lavasteen zijn vandaag groter in aantal onder het maaiveld dan erboven! In de ruien onder de binnenstad werden dergelijke borden immers ook aangebracht en deze exemplaren zijn uiteraard minder onderhevig aan verbouwingen en vernieuwingen dan hun bovengrondse collega’s. De Nederlandstalige borden in de ruien zijn wel enkele decennia ouder. Volgens Theo Huet werden ze al aangebracht tijdens het burgemeesterschap van Leopold de Wael. [74] In de ruien kwam de Franstalige bourgeoisie nooit, dus werd ‘in die stille vunzige holen, zoo zeldzaam door menschen gezocht, op de naamplaten alléén de Vlaamsche taal gebezigd’, aldus Huet in 1917. [75] Net als bij de bovengrondse blauwe hardstenen borden zijn ook in de ruien nog verouderde straatnamen te vinden. Men vindt er ook plaatsaanduidingen die bovengronds nooit werden opgenomen in de officiële straatnaamgeving. Zo kregen de POTACIEGANG (Potagiepoort, achter Sint-Paulusplaats 15) en de STADS BIBLIOTHEEK ondergronds een (straat)naambord. [76]


Afbeelding 29: Een (straat)naambord in geëmailleerde lavasteen in de ruien. Foto: Stad Antwerpen

Zowel naar vormgeving als wat materiaal betreft zijn er eigenlijk geen verschillen in de verschillende versies borden van geëmailleerde lavasteen. De Nederlandstalige ‘ondergrondse’ en de tweetalige ‘bovengrondse’ borden dateren uit dezelfde periode dateren, namelijk de vroege jaren tachtig van de negentiende eeuw. Deze borden zijn dus zowat twee decennia ouder dan het door Vande Weghe opgegeven jaar 1904.



Afbeelding 30: He straatnaambord in rui onder de Sint-Katelijnevest. Foto: Stad Antwerpen

Geëmailleerde plaatstalen borden

Een laatste typologie van straatnaamborden die ondertussen al het predicaat ‘historisch’ verdient zijn de uit geëmailleerd plaatstaal vervaardigde exemplaren. Deze diepblauwe borden hebben een dikte van drie millimeter en een standaardhoogte van 22,8 centimeter. Door hun iets in het email verdiepte letters zijn deze onmiddellijk van de latere typen blauwkleurige metalen borden te onderscheiden. [77]
Robert Vande Weghe situeert de introductie van de geëmailleerde plaatstalen straatnaamborden in 1946, dit ‘overeenkomstig de veramerikaanste tijdsgeest’. [78] Onderzoek wijst echter uit dat deze straatnaamborden niet enkel na, maar ook al tijdens de tweede wereldoorlog zijn aangebracht. Zo tonen foto’s van de V2-bominslag op het kruispunt Frankrijklei / De Keyserlei, op 27 november 1944, overduidelijk het plaatstalen bord DE KEYSERLEI dat was aangebracht boven op de luifel van het verdwenen hotel Weber. [79] Het boek Een eeuw openbare werken te Antwerpen: gedenkboek en catalogus vermeldt dat vanaf juni 1946 voorgoed werd afgezien van de geëmailleerde lavaplaten wegens hun hoge kostprijs ‘die ongeveer tienmaal meer bedraagt dan de kostprijs van een bord van verglaasd plaatstaal’. [80] Ook hieruit kan men afleiden dat de stadsdiensten anno 1946 al ervaring hadden met plaatstalen borden en ze dus niet pas in dat jaar werden geïntroduceerd.
Er bestaat momenteel nog één geëmailleerd plaatstalen straatnaambord waarvan zo goed als zeker kan gesteld worden dat het werd opgehangen vóór 1 januari 1945. Het betreft het bord MAANTJESSTEENWEG, aangebracht op een oude elektriciteitspost op het nr.63 van deze straat in het district Merksem. Net als de andere voormalige randgemeenten maakte ook Merksem in de periode tussen 1 januari 1942 en 1 januari 1945 deel uit van het door de Duitse bezetter opgerichte Groot-Antwerpen. In die periode werden dus ook op die plaatsen dezelfde straatnaamborden aangebracht als in de stad zelf. In de naoorlogse periode vervingen de terug zelfstandig geworden gemeenten deze door eigen straatnaamborden, enkel het straatnaambord aan de Maantjessteenweg bleef sindsdien onaangeroerd. Dat is te danken aan het feit dat het gebouwtje waartegen het bord is aangebracht zich niet op een straathoek of een T- splitsing bevindt en bijgevolg aan de aandacht ontsnapte. Anders zou ook deze ‘oorlogsveteraan’ onder de Antwerpse straatnaamborden logischerwijze al lang vervangen zijn geweest.



Afbeelding 31: Een Antwerps straatnaambord van geëmailleerd plaatstaal buiten de kernstad, een unieke getuige van het Groot-Antwerpen dat bestond tussen 1 januari 1942 en 1 januari 1945. Foto: J. Driesen 2011

Een groot aantal geëmailleerde plaatstalen borden werden aangebracht in de loop van 1948 (201 exemplaren) en vooral in 1954 (1119 exemplaren). [81] Tijdens dit laatste jaar werden niet enkel ontbrekende exemplaren vervangen, maar eveneens al die borden waarvan het opschrift diende aangepast te worden aan de nieuwe spelling van dat moment. Ongetwijfeld sneuvelden tijdens deze taalkundige zuivering een groot aantal van de oude, voornamelijk tweetalige, borden van geëmailleerde lavasteen.



Afbeelding 32: Geëmailleerd plaatstalen straatnaambord van de generatie van 1954 met opschrift in de toenmalige vernieuwde spelling. Ondertussen is in de officiële straatnaamgeving het enigszins geforceerde KOEKENS terug aangepast naar het historisch correcte KOEIKENS (Antwerpen, privécollectie). Foto: J. Driesen 2011

Tot slot dient nog opgemerkt te worden dat verschillende historische foto’s aantonen dat er naast de hierboven besproken typologieën, ook straatnaamborden voorkwamen die afweken van deze hoofdgroepen. Het gaat hierbij om borden die, naar alle waarschijnlijkheid, maar een beperkte en/of kortstondige toepassing kenden.
Zo sierde bijvoorbeeld decoratieve gietijzeren palen met de straatnaamaanduiding van de zijstraten, de Meir tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw. Andere voorbeelden zijn de lang verdwenen straatnaamborden die voorkwamen aan de Falconpoort, de Sint- Bernardsesteenweg en de Korte Jachthondenstraat. Op basis van de bewaarde foto’s kan het vervaardigingmateriaal van deze borden niet vastgesteld worden. Ze hebben wel gemeenschappelijk dat ze alle drie op een houten drager zijn bevestigd, wat doet veronderstellen dat het geen stenen maar eerder metalen borden waren. Het straatnaambord van de Falconpoort wijkt vormelijk af van de gekende tweetalige borden door twee zaken. Zo is er het verschil in lettergrootte tussen de Nederlandstalige en Franstalige straatnaam, waarbij het Nederlandstalige opschrift duidelijk de dominant was. Daarnaast geeft dit bord in de beide bovenhoeken ook het wijknummer weer, linksboven in het Nederlands en rechtsboven in het Frans. Dit zijn twee kenmerken die niet voorkwamen op de ‘traditionele’ types van borden.


Afbeelding 33: Een straatnaambord met een ‘afwijkende’ vormgeving, zoals dit tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw te zien was aan de Falconpoort. Afbeelding uit: DE RIDDER s.d. (p. 51). Foto genomen ca. 1930 door W. Kessels.

Weer een ander type tweetalig straatnaambord bevond zich ooit tegen de houten woning waarin café Spieken gevestigd was, gelegen aan de Sint-Bernardsesteenweg nr. 1 op het Kiel. Ook hier was de wijkaanduiding in twee talen aanwezig, maar was er dan weer geen randbelijning en wel een opvallende, balkvormige scheidingstreep tussen de beide opschriften.



Afbeelding 34: Tweetalig straatnaambord van een verder nergens vastgestelde typologie op het Kiel. Bron: Architectuurarchief Provincie Antwerpen, fonds De Barsée fotokaft V. Een identieke foto bevindt zich in het SAA (GP#10424).

Tenslotte vermelden we nog een straatnaambord op een houten paal, het bord KORTE JACHTHONDEN S. − • − COURTE R. DES LEVRIERS, dat op het einde van de negentiende eeuw stond opgesteld naast de spoorweg. Deze Zurenborgse straat ontstond pas in 1883 en verdween een tiental jaren later al opnieuw voor de ophoging van de spoorwegberm. Dit tweetalige bord heeft opnieuw een verfijnt  typografisch scheidingstreepje, maar bevat geen wijkaanduiding of een zichtbare randbelijning.



Afbeelding 35: Het straatnaambord van de Korte Jachthondenstraat, een straat die slechts een tiental jaar bestond op het einde van de negentiende eeuw. Afbeelding uit: KEUTGENS 1973 (p. 206)

In het straatbeeld zijn thans nog twee recentere straatnaamborden aanwezig die eveneens afwijken van de overige exemplaren. Het betreft een bord aan de Ryckmansstraat en een bord aan de Arthur Goemaerelei. [82]

3. De omgang met historische straatnaamborden

Ondanks het steeds kleiner wordende aantal historische straatnaamborden in het Antwerpse straatbeeld wordt door de bevolking en helaas ook door de betrokken diensten, meestal weinig aandacht geschonken aan dit kleine cultuurhistorisch erfgoed. Vooral de jongste reeks historische borden, deze van geëmailleerd plaatstaal, kunnen dikwijls op weinig clementie rekenen. Ook al zijn ze nog lang niet versleten en verkondigen ze hun boodschap nog correct en duidelijk, toch moeten ze dikwijls onder de noemer van ‘uniformiteit’ wijken voor de nieuwe witte exemplaren, waarvan de laatste versies bovenaan de districtsnaam en onderaan soms een bondige verklarende tekst aangaande de straatnaam bevatten.
In het verleden werden nieuwe borden soms bovenop de oude borden aangebracht. Een voorbeeld aan de Suikerrui (westhoek Grote Pieter Potstraat nr.2) toont dit nog steeds aan. Het plaatstalen exemplaar werd daar in de jaren 1940 of 1950 aangebracht over een twee- of eentalig bord van lavasteen. [83] Voordien werden, zoals eerder aangehaald, ook de lavastenen borden soms al aangebracht bovenop de blauwe hardstenen borden. Daar zijn geen voorbeelden meer van bewaard, maar sommige historische foto’s en negatieve sporen in bestaande borden tonen dat aan. [84]



Afbeelding 36: Geëmailleerd plaatstaal op geëmailleerde lavasteen aan de Suikerrui (westhoek Grote Pieter Potstraat nr.2). Het oude bord draagt mogelijk nog het opschrift BOTERRUI Foto: J. Driesen 2011

Wie denkt dat het aanbrengen van nieuwe straatnaamborden bovenop historische exemplaren een praktijk uit het verleden is, dient zijn mening te herzien. Een triest voorbeeld in de Everaertsstraat (nr.70, hoek Gasstraat) toont dit aan. Daar werd vrij recent nog een nieuw bord op ongelukkige wijze bovenop een oud bord van lavasteen bevestigd. Nochtans is de naam van deze straat sinds zijn ontstaan steeds dezelfde gebleven en wijzigde uiteraard ook de schrijfwijze van deze familienaam niet. Deze ingreep is bijgevolg niet enkel nutteloos, maar veroorzaakt bovendien door de toegepaste lijm mogelijk ook schade aan het oppervlak van onderliggende historische bord.



Afbeelding 37: Een volstrekt nutteloze en mogelijk zelfs schadelijke omgang met een historisch straatnaambord aan de Everaertsstraat nr.70 (hoek Gasstraat). Foto: J. Driesen 2011

Niet enkel de betrokken stadsdiensten betonen soms weinig respect voor de historische straatnaamborden, ook particuliere huiseigenaars en nutsmaatschappijen brachten aan sommige borden al grote schade toe. De pijnlijkste voorbeelden zijn te vinden in de Lange Leemstraat (westhoek Sint-Jozefstraat nr.49) en vooral aan de Lijnwaadmarkt nr. 1 (oosthoek Torfbrug). Bij het eerste voorbeeld werden in het blauwe hardstenen bord verschillende gaten geboord om allerlei bedrading te bevestigen. Het tweede voorbeeld betreft zelfs één van de vier oudste blauwe hardstenen borden met wijknummering uit de periode ca. 1805-1825. Dit cultuurhistorisch waardevolle bord werd verstopt en vermoedelijk ook beschadigd ten behoeve van een zonnewering voor een overdekt caféterras. Het gegeven dat dit straatnaambord in de gevel van een wettelijk beschermd monument is aangebracht en er dus ook deel van uitmaakt, blijkt dus geen beletsel te vormen om het bord respectloos te behandelen en het aan het oog van publiek te onttrekken! [85]



Afbeelding 38: Eén van de vier aller-oudste in situ bewaarde straatnaamborden in Antwerpen en bovendien sinds 1976 onderdeel van een wettelijk beschermd monument. Desondanks een dieptepunt op het vlak van respectloze omgang met dergelijk cultuurhistorisch erfgoed in Antwerpen. Foto: J. Driesen 2011

Gelukkig zijn er ook verschillende positieve voorbeelden, waar de huiseigenaars hun blauwe hardstenen straatnaambord reinigden en soms zelfs de inscripties van een gepaste afwerkinglaag voorzagen. Voorbeelden hiervan zijn de eerder besproken borden APPELMANS S. ─ • ─ R. APPELMANS aan de Tempelstraat (hoek Jan Blomstraat) en OFFERANDE S. ─ • ─ R. DE L’OFFERANDE (westhoek Lange Beeldekensstraat).
In één geval werd zelfs een lang verdwenen blauwe hardstenen bord opnieuw gemaakt en aangebracht in de gevel. Het gaat hier om het bord KOOL VLIET ─ • ─ Q. AU CHARBON. Dit straatnaambord vormde enkele jaren geleden de spreekwoordelijke kers op de taart van de restauratie van het hoekpand Groote Schalien Loove (Koolkaai nr. 15). De keerzijde van de medaille is wel dat dit bord geplaatst is op een plaats waar zich tot voor de aanvang van de restauratiewerken nog een tweetalig bord van geëmailleerde lavasteen bevond. Dit was toen, samen met de nu nog bewaarde borden van het Papenstraatje en de Sint-Amandusstraat, één van de drie laatste overgebleven exemplaren van dat type. Dat authentieke negentiende-eeuwse bord verdween samen met het plaatstalen exemplaar van de Grote Kraaiwijk spoorloos tijdens de restauratiewerkzaamheden. Het valt te betreuren dat hier een authentiek object verdween en vervangen werd door een slechte kopie (wat betreft hoofdlettergebruik en lettertype) van een ouder verdwenen object. Anderzijds is het toch een opsteker dat men hier aandacht schonk aan het fenomeen van het ‘historische’ straatnaambord.



Afbeelding 39: Reconstructie van een blauwe hardstenen straatnaambord in de gevel van Koolkaai 15. Onvoldoende vooronderzoek leidde echter tot het gebruik van een foutieve typografie en ongepast hoofdlettergebruik. Foto: J. Driesen 2011

Besluit

Uit al het voorgaande mag hopelijk blijken dat de nog in situ bewaarde historische Antwerpse straatnaamborden een iets grotere appreciatie en zorg verdienen dan dat ze nu vaak krijgen. Niet enkel de blauwe hardstenen borden, maar zeker ook de ondertussen zeer zeldzame exemplaren van geëmailleerde lavaplaat en bij uitbreiding ook alvast de geëmailleerde plaatstalen exemplaren. Want ook deze laatste borden verdwijnen per slot van rekening nog al te vaak, dit ondanks het feit dat dit type door het grote publiek ervaren wordt als het typische Antwerpse straatnaambord.
Men kan zich terechte vragen stellen bij het nut van het vervangen van die historische straatnaamborden die hun boodschap nog duidelijk en correct weergeven. Indien het opschrift van een historisch straatnaambord verouderd of onvoldoende leesbaar is, verdient het de aanbeveling een hedendaags straatnaambord boven of onder het oude bord aan te brengen. Hulpdiensten en bezoekers kunnen heus wel het onderscheid maken tussen een actueel en een historisch straatnaambord. De laatste jaren is er op dit vlak wel een voorzichtige kentering waarneembaar, maar vanzelfsprekend is het zeker nog niet.
Ook bij die geëmailleerde plaatstalen exemplaren waarvan de leesbaarheid nog voldoende is, zou het een eenvoudige daad van goed erfgoedbeheer zijn om ze te bewaren en te reinigen. Vervanging is in die gevallen eigenlijk zinloos. Door de oude straatnaamborden te bewaren en te beschermen doet men niet enkel aan bescheiden erfgoedzorg, maar gaat men eveneens spaarzaam om met de middelen. Bovendien sluit men zo de enigszins ridicule situatie uit waarbij twee identieke straatnaamaanduidingen op dezelfde plaats dezelfde boodschap geven. Een situatie die men momenteel op verschillende Antwerpse straathoeken aantreft en wellicht bij menig Antwerpenaar terecht de wenkbrauwen doet fronsen.



Afbeelding 40: Een positief voorbeeld van een bewaard geëmailleerd plaatstalen straatnaambord. De vraag is hier wel of het aanbrengen van het nieuwe exemplaar nu echt noodzakelijk was? Foto: J. Driesen 2011

Naast alertheid bij het vervangen door nieuwe exemplaren zou het vooral wenselijk zijn dat bij het verlenen van bouw- of sloopvergunningen voor panden die historische straatnaamborden bevatten (vooral dan de blauwe hardstenen en de geëmailleerde lavastenen exemplaren) de bewaring en herplaatsing ervan wordt opgenomen in de voorwaarden. De bij dit artikel horende inventaris kan hierbij alvast als leidraad dienen. Nieuwbouw en renovatiewerken zijn immers de voornaamste oorzaak voor het verdwijnen van de oude straatnaamborden.
Een actueel voorbeeld van een bedreigd historisch straatnaambord is het één- of tweetalig bord van geëmailleerde lavasteen in de gevel van de handelsbeurs (naast Twaalfmaandenstraat 1). Dit bord is ooit van de gevel gevallen en de brokstukken werden daarna gebruikt om de uitsparing in de muur, waarschijnlijk van de blauwe hardstenen voorloper, mee op te vullen. Nadien werd het geheel met een pleisterlaag bedekt. Zullen de geplande restauratiewerken aan de handelsbeurs ook dit bord in de mate van het mogelijke in ere herstellen? De kans is waarschijnlijk klein dat een dergelijk ‘detail’ aan het exterieur van het gebouw zal opgenomen zijn in het restauratiedossier, maar we durven hopen.



Afbeelding41: Gebroken straatnaambord van geëmailleerde lavasteen in de gevel van de Handelsbeurs aan de Twaalfmaandenstraat. Zal de toekomstige restauratie van dit gebouw leidden tot de restauratie van dit bord of zal het integendeel het definitieve einde ervan betekenen? Foto: J. Driesen 2011

Dat gebroken straatnaamborden van geëmailleerde lavasteen perfect restaureerbaar zijn toont het voorbeeld van het museaal bewaarde bord S.te ELISABETH S. aan. Na een ongelukkige val werd dit in tien stukken gebroken bord tijdens het academiejaar 2010-2011 in opdracht van de stedelijke musea gerestaureerd in de studio Steen-Polychromie van de afdeling Conservatie/Restauratie van de Universiteit Antwerpen. [86]



Afbeelding 42: Het gebroken straatnaambord S.te ELISABETH S. voor restauratie-ingreep. Foto: Artesis Hogeschool Antwerpen afdeling Conservatie/Restauratie studio Steen-Polychromie.

Historische straatnaamborden vertellen dus vaak meer over de geschiedenis van een stad dan men in eerste instantie zou vermoeden. Ze dragen ondanks hun alledaagsheid en bescheiden afmetingen ontegensprekelijk toe tot de beleving van de historische gelaagdheid van een stad en zijn bijgevolg cultuurhistorisch waardevol te noemen. Hun plaats is bovenal in het straatbeeld, tegen de gevels van ‘hun’ straat. Enkel daar kunnen ze hun primaire functie als plaatsaanduiding en oriëntatiepunt in het stedelijk weefsel verwezenlijken. Ook hun secundaire functie, het verschaffen van historische informatie via de straatnaam, kunnen ze enkel in het publieke domein ten volle waarmaken. Een beschermende museale bewaring is uiteraard wel noodzakelijk voor enkele voorbeelden van de verschillende typologieën. Voor de in situ bewaarde exemplaren is minstens een regelmatige controle en onderhoud aangewezen, maar een nog belangrijkere taak voor de stedelijke overheid is het sensibiliseren van de eigenaars van de betrokken gebouwen. Een proactief optreden bij (ver)bouwplannen kan veel onheil vermijden. Iets wat veelvuldig voorkomt en daardoor eerder banaal lijkt kan per slot van rekening op korte tijd geheel uit het stadsbeeld verdwijnen. Dat bewezen de straatnaamborden van blik en zink al. Van deze typologieën is geen enkel exemplaar meer overgebleven. Ook van de uiterst duurzame tweetalige borden van geëmailleerde lavasteen bevinden er zich nu nog slechts twee exemplaren in het straatbeeld. Dat zelfs professionele erfgoedwerkers niet steeds de te verwachten erfgoedreflex aan de dag leggen bij het zien van historische straatnaamborden komt tot uiting in de Vastgestelde inventaris van het Bouwkundig Erfgoed. Bij twaalf vastgestelde panden komt het op het gebouw aanwezige historische straatnaambord helemaal niet aan bod bij de bespreking van dat gebouw.

Slechts vijf van de zevenenveertig in situ bewaarde Antwerpse historische straatnaamborden maken deel uit van een wettelijk beschermd monument. Maar helaas tonen besproken praktijkvoorbeelden aan dat ook dat geen garantie biedt voor een veilig voortbestaan. Vijfentwintig historische straatnaamborden, dus meer van de helft van het totale aantal, is aangebracht op panden die op geen enkele juridische bescherming kunnen rekenen. Hun voortbestaan hangt momenteel met andere woorden enkel af van de goodwill van de eigenaars van die gebouwen en de stadsdiensten.
Een broodnodige kentering in de omgang met het historische straatnaambord in Antwerpen zou dus zeker niet te vroeg komen.




Afbeelding 43: Een geëmailleerd plaatstalen straatnaambord in de aanbieding in een etalage van een antiquariaat. Foto: J. Driesen 2011


Afbeelding 44: Uit Marc Sleen, De avonturen van Nero en co De Granaatslikker, strook 167 (1957)

Noten:

[1] De straatnaam Timmermanskaai wijzigde in 1843 naar Napoleonkaai.
[2] Pierre Bruno Bourla (°Parijs, 1783 - †Antwerpen, 1866) was stadsbouwmeester van Antwerpen vanaf 1819 tot 1855.
[3] Robert Vande Weghe (1977)
[4] Als voorbeelden verwijst Robert Vande Weghe naar de straatnaamborden van de Lijnwaadmarkt, de Torfbrug, de Wolstraat en de Hamerstraat. Dit laatste bord is sindsdien spoorloos verdwenen.
[5] Stadsarchief Antwerpen, hierna SAA (FOTO-GF#1038)
[6] SAA MA-AF#2
[7] VANDE WEGHE (1977), p. 41
[8] Blik is vertind plaatijzer.
[9] SAA MA-937/3(A), los stuk, brief van 12 mei 1800 (an VIII, 22 floréal)
[10] Jan Baptist Blom (°Weiler bij Keulen, 1748 - † Antwerpen, 1825) was stadsbouwmeester van Antwerpen vanaf ca. 1770 tot 1799.
[11] Charles Joseph Fortuné, markies van Herbouville (°Parijs, 1758 - † Parijs, 1829) was prefect van het departement der Twee Neten vanaf 1800 tot 1805.
[12] Florent van Ertborn (°Antwerpen, 1784 - † ’s Gravenhage, 1840) was burgemeester van Antwerpen vanaf 1817 tot 1828.
[13] Deze commissie bestond uit stadsarchivaris F. Lenaers, adjunct-archivaris J.F. Willems, J.G. Smolderen en J.B. van der Straelen.
[14] SAA MA-937/3(A), los stuk, brief van 11 april 1829.
[15] Gerard Le Grelle (°Antwerpen, 1783 - †Antwerpen, 1871) was burgemeester van Antwerpen vanaf 1831 tot 1848.
[16] Jean - Jacques Dony (°Luik, 24 februari 1759 - † Luik, 1824) had pas tijdens de eerste jaren van de negentiende eeuw het procedé voor de industriële productie van zuiver zink op punt gesteld.
[17] Dit is de huidige Haverstraat. Van Loo woonde net naast de noordelijke hoek met het Zand, in het gedeelte van de Klaverstraat dat verdween bij de rechttrekking van de Scheldekaaien.
[18] Zink nr. 16 correspondeerde met een dikte van 1.08mm en een gewicht van 7.56kg/m².
[19] Deze kleurstelling is identiek aan de eerder aangehaalde aquarel van het straatnaambord RUE CHABROL, mogelijk wilde stadsbouwmeester Bourla zo toch tenminste het uitzicht van zijn geprefereerde Parijse straatnaamborden verkrijgen?
[20] Asfalt gewonnen uit asfaltkalksteen nabij het Franse dorp Seyssel in de Haute-Savoie, in exploitatie sinds 1832.
[21] Het betreft hier volgens de eigentijdse adresboeken de gebroeders J. en Ed. Thibaut. Zij waren négociants et fabricants de couleur, drogues, teintures et vernis en hadden hun zaak aan de Wolstraat 7. J. Thibaut heeft een aparte vermelding als peintre-décorateur et en bâtiments op hetzelfde adres Wolstraat 7. Ed. Thibaut woonde aan de Boulevard Léopold (Belgiëlei) 83. De firma Thibaut volbracht in de jaren 1860 eveneens veel schilderopdrachten  aan stadsgebouwen.
[22] SAA MA-CBS-A#13 p. 263. In februari 1849 kreeg Thibaut ook nog een vergoeding voor de Numérotage des pompes publiques, ook de openbare pompen hadden toen dus een opgeschilderd nummer. Ibidem p.375
[23] Een mooi voorbeeld is de foto van de Kipdorppoort, ca.1863-1864 genomen  vanaf de Sint-Jacobsmarkt, door Florent Joostens. Op deze foto is nog een stukje gevel van het hoekhuis met de Jezusstraat zichtbaar, met daartegen een straatnaambord van zink. Onder het straatnaambord was de wijkaanduiding 3e S geschilderd.
[24] Brief aan stadsbouwmeester Bourla van 20 juli 1846.
[25] In een brief aan het college van burgemeester en schepenen van 22 juni 1846 schreef stadsbouwmeester Bourla ‘95 palen met twee armen, 11 met drie armen en één met vier armen’ nodig te hebben voor de vijfde wijk.
[26] SAA MA-CBS-A#16 p.225. On fera confectionner quelques plaques de rue en pierre blue avec lettres dorées.
[27] Ibidem p.240. Approuvé le modele en pierre à lettres platter pour les écriteaux des rues.
[28] Ibidem p. 394. Une 30ne de plaques de rue seront factes, comformes à l’ échantillon approuvé, sauf que les lettres seront plus espacées.
[29] Binard, J.-B. et fréres, tailleur de pierre et forger pl. Falcon S1 nr. 2179 (Ratinckx adresboek 1856). De firma Binard was in jaren 1850 eveneens nauw betrokken bij de restauratiewerken aan het stadhuis (o.a. de vernieuwde kruisramen), de Handelsbeurs en de Grand’ Tour, dus de Onze-Lieve-Vrouwetoren. Ze waren tevens de vaste leveranciers van de blauwe hardstenen boordstenen (bordures) voor de Antwerpse voetpaden. Bron: SAA MA-CBS-A#17 t/m 19. Ook de dernière pierre voor het eerste deel van het Kattendijkdok kwam uit hun atelier. Bron: SAA MA-CBS-A#19 p. 487.
[30] SAA MA-CBS-A#18 p. 320.
[31] SAA MA-CBS-A#19 p.81, 91 en 132.
[32] SAA MA-CBS-A#16 p. 120.
[33] Opgravingcampagne door de dienst Archeologie van de stad Antwerpen op de site van het oud Stadhuis (Suikerrui). De fragmenten van het straatnaambord bevonden zich tussen het puin waarmee de kelders van de in 1906 afgebroken huizen waren opgevuld. Het bord is opgenomen in de archeologische collectie en heeft het inventarisnummer A328/S44/V21/R1.
[34] ‘In de lepelstraet,over den boeksteeg, er is eene fout. Men leest cuillière. Dat is niet goed en men moet cuiller schryven. Die plaet komt van Brussel…’
[35] SAA MA-CBS-A#16 p. 210.
[36] LAMBRECHTS – DOUILLEZ 1979 (p. 32 en 36)
[37] Los van de museale collectie bezit de stedelijke dienst voor werken mogelijk ook nog het blauwe hardstenen straatnaambord DIEPE S. ─ • ─ R. BASSE. Dit bord werd onder catalogusnummer 496 getoond op de tentoonstelling Een eeuw openbare werken te Antwerpen, deze tentoonstelling liep tussen 21 augustus en 6 september 1964 in de stadsfeestzaal. Het bord maakt geen deel uit van de museale collectie van de Stad Antwerpen. Bron: GEEN AUTEUR 1964 (p. 355)

[38] Het betreft voor de 1ste wijk de borden aan de Torfbrug (hoek Kaasrui), de Lijnwaadmarkt (hoek Torfbrug) en de Wolstraat (westelijke hoek Moriaanstraatje). Het bord van de 2de wijk is te vinden in de Markgravestraat (oostelijke hoek Kipdorp).
[39] In een handgeschreven straatnamenlijst van 25 april 1797 was de gebruikte schrijfwijze nog Marckgraeve-Straet en Leijnwaert-merckt. Bron: SAA MA-937/1(A).
[40] WILLEMS1828 (p. 16)
[41] Filip Jozef Vermoelen (°Antwerpen, 1759 - †Antwerpen, 1825) was burgemeester van Antwerpen vanaf eind 1814 tot 1817.
[42] De lijngravering is het tegenovergestelde van de spaartechniek (gravure en taille d’épargne), waarbij de letters op de achtergrond zijn uitgespaard.
[43] Samen met het in de inleiding van dit artikel besproken bord van de Timmermanskaai, een bord dat recent aan het zicht ontnomen werd door een bepleistering.
[44] LOMBAERDE 1994 (p.40).
[45] De afgeschuinde randen zijn echter niet steeds zichtbaar doordat ze vervat zijn in de gevelbepleisteringen.
[46] Op een tekening met weergave van de hoek Arenbergstraat / Leopoldstraat, door B. Bernier uit 1871, is enkel een Franstalig straatnaambord RUE LEOPOLD zichtbaar. Aangezien de Leopoldstraat pas in 1852 zijn naam ontving en er geen andere voorbeelden van dergelijke louter Franstalige borden bekend zijn, is te besluiten dat dit ofwel een subjectieve weergave van de kunstenaar was ofwel het straatnaambord een particulier initiatief was?
[47] De benaming Schelleken was als straatnaam officieel in voege tussen 1856 en ca. 1870.
[48] Het betreft de borden van de Sint- Aldegondiskaai (nr.26, hoek Van Schoonbekeplein), de Lange Nieuwstraat (noordelijke hoek met Sint- Katelijnevest nr.41) en het Nassauplein (hoek Nassaustraat nr.46 / Sint- Laureiskaai).
[49] SAA, los stuk in archiefbundel MA-937/1(A).
[50] Naar aanleiding van het schriftelijke verzoek op datum van 29 juni 1853, vanwege de bewoners onder aanvoering van dhr. G. Nottebohm. Zij vonden de oude naam Achterstraat te pejoratief vonden klinken. Bron: SAA MA-937/4.
[51] In dit bouwdossier is nergens een vermelding aangaande het plaatsen of herplaatsen van een straatnaambord. Bron: SAA Bouwdossier 1871#730.
[52] GEEN AUTEUR 1964 (p. 110) en VANDE WEGHE 1977 (p. 131).
[53] Het betreft de straatnaamborden van het Zand, de Hoogstraat, de voormalige Appelmansstraat (thans Tempelstraat) en de Nosestraat.
[54] Het gebouw Lange Brilstraat 7 kreeg toen een extra bouwlaag en een cordonlijst tussen de gelijkvloerse en de eerste verdieping. Ook de bovenzijden van de vensteropeningen van de gelijkvloerse verdieping werden aangepast, het is juist tussen de nieuwe cordonlijst en de aangepaste vensteropening van de meest linkse travee, dat het straatnaambord geplaatst werd. In het bouwdossier is echter geen verwijzing naar het plaatsen van een straatnaambord te vinden. Bron: SAA Bouwdossier 1866#244.
[55] Hetzelfde is het geval bij het verdwenen hoekhuis Keizerstraat 53/ Koningstraat, de in 1889 gesloopte Broodjeskapel aan de Prinsesstraat en de in 1882 gesloopte Gratiekapel aan de Gratiekapelstraat. Ook dat zijn allemaal zestiende- of zeventiende-eeuwse gebouwen waartegen op historische foto’s toch straatnaamborden van blauwe hardsteen te zien zijn.
[56] Jan Van Rijswijck (°Antwerpen, 1853 - † Testelt, 1906) was burgemeester van eind 1892 tot midden 1906.
[57] VANDE WEGHE 1977 (p. 42)
[58] Bijvoorbeeld de foto van de Sudermanstraat, genomen vanaf de hoek met de Eiermarkt (SAA, FOTO-OF#7094).
[59] Op de tentoonstelling rond Een eeuw openbare werken te Antwerpen in de stadsfeestzaal (van 21 augustus tot 6 september 1964) werden nog twee van dergelijke straatnaamborden tentoongesteld; het betrof de borden LANGE SCHIPPERSKAPEL S. ─ • ─ LONGUE R. de la CHAPELLE des BATELIERS (catalogusnummer 497) en SPANJEPANDSTEEG ─ • ─ IMPASSE du SPANJEPAND (catalogusnummer 498). Bron: GEEN AUTEUR 1964 (p.355). Het bord van de Spanjepandsteeg is sindsdien spoorloos. Het bord van de Lange Schipperskapelstraat maakt thans deel uit van de museale collectie van de stad Antwerpen en heeft het inventarisnummer HH.1915.
[60] Antwerpen, privécollectie.
[61] Een fotografische  detailopname van dit straatnaambord bevindt zich in het stadsarchief (SAA, DIA#8920)
[62] Vele jaren geleden werd de franse tekst overschilderd. Door de weersinvloeden verdween de verf. Het betreft hier een oude LAVA-plaat en het wegnemen ervan berokkend gewoonlijk schade aan de gevel. Daarom heb ik de franse tekst opnieuw laten overschilderen. Bron: SAA, los stuk in archiefbundel 291#11.
[63] SAA, MA-CBS-A#90 (p.69).
[64] SAA, MA-CBS-A#90 (p.344).
[65] SAA, MA-CBS-A#90 (p.830).
[66] SAA, FOTO#28829
[67] In die periode nam het Belgische parlement ook het programma van Van Cauwelaert aan, waardoor de taalfaciliteiten voor Franstaligen in Vlaanderen verdwenen. Bron: BERTELS, DE MUNCK en VAN GOETHEM 2011 (p.93)
[68] SAA MA 291#11, los stuk, brief van 8 januari 1969.
[69] Hoekhuizen Anselmostraat / Isabella Brantstraat 64 en Anselmostraat 71 / Fourmentstraat.
[70] Ook van dit type werd één bord tentoongesteld op de al eerder aangehaalde tentoonstelling in de stadsfeestzaal in 1964, het betrof het bord Ste ELISABETH S. (catalogusnummer 499). Bron: GEEN AUTEUR 1964 (p.355)
[71] Respectievelijk Bordeauxstraat 16 (westelijke hoek met de Napoleonkaai) en de Haringrodestraat 34 (hoekhuis aan de Belgiëlei).
[72] Dit straatnaambord kon door de auteur van dit artikel nog gerecupereerd worden.
[73] Collegebesluit van 24 februari 1933, aangaande de naamswijziging van Diamantsteeg naar Diamantstraat.
[74] Leopold de Wael (°Antwerpen, 1821 - † Antwerpen, 1892) was burgemeester van Antwerpen vanaf 1872 tot 1892.
[75] HUET 1927 (p.72)
[76] Ibid. (p.56)
[77] Deze bestaan uit een dunne (aluminium?) plaat, waarop de straatnaam met zelfklevende letters is aangebracht.
[78] VANDE WEGHE 1977 (p.42).
[79] Afbeelding in: PALINCKX 2004 (p.42 onderaan)
[80] GEEN AUTEUR 1964 (p.169)
[81] Ibid.
[82] Deze borden worden besproken in de bijgevoegde inventaris (bord 43 en bord 44).
[83] Indien dit een tweetalig exemplaar betreft dat is aangebracht vóór 1893, dan draagt dit straatnaambord nog het opschrift BOTERRUI.
[84] Een goed voorbeeld hiervan is te zien op een foto van het hoekpand Kerkstraat 2, hoek Carnotstraat. Het tweetalig geëmailleerd lavasteenbord CARNOT S. R. CARNOT is er overduidelijk aangebracht bovenop een bord van blauwe hardstenen. (SAA …)
[85] Torfbrug 5 en Lijnwaadmarkt 1 zijn beschermd als monument bij K.B. van 2 september 1976.
[86] De restauratie werd uitgevoerd door tweedejaarsstudente Sanne du Bois de Nevele.

Inventaris in situ bewaarde historische straatnaamborden in Antwerpen

Bibliografie:

BERTELS, INGE, DE MUNCK, BERT en GOETHEM, HERMAN VAN (eds.), Antwerpen Biografie van een stad (Antwerpen, 2011)
GEEN AUTEUR, Een eeuw openbare werken te Antwerpen: gedenkboek en catalogus (Antwerpen, 1964)
DU BOIS DE NEVELE, SANNE, Restauratiedossier straatnaambord Sint-Elisabethstraat, onuitgegeven restauratiedossier van de opleiding Conservatie / Restauratie studio Steen – Polychromie, Artesis Hogeschool Antwerpen (Antwerpen, academiejaar 2010 – 2011)
HUET, THEO, Het onderaardsche Antwerpen (Antwerpen, 1927)
KEUTGENS, E., Honderd jaar tramexploitatie in Antwerpen en randgemeenten 1873 – 1973 deel 1 1873-1901 (Antwerpen, 1973)
LAMBRECHTS – DOUILLEZ, J., Lapidarium Stenen Monumenten Catalogus (Antwerpen, 1979)
LOMBAERDE, PIET, Het Bourlahuis & het ontstaan van het Eilandje (Antwerpen, 1994)
PALINCKX, KOEN, Antwerpen onder de V-bommen 1944-1945 (Antwerpen, 2004)
RIDDER, EUGEEN DE, Ons Antwerpen (Brussel, s.d.)
ROEY, J. VAN en PUTTE, A. VAN, Van ’t Kipdorp tot ’t Zuid gefotografeerd door E. Fierlants (1860) (Amsterdam, 1979)
WEGHE, ROBERT VANDE, Geschiedenis van de Antwerpse straatnamen (Antwerpen, 1977)
WILLEMS, JAN FRANS, Historisch Onderzoek naer den Oorsprong en den waren naem der openbare plaetsen en andere Oudheden van de Stad Antwerpen (Antwerpen, 1828)
 

 

]]>
04/02/2014: nr. 14 / Afscheid van de beeldbepalende hoekpanden Kasteelpleinstraat 67 en [...] Thu, 04 Dec 2014 14:47:36 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis) De steeds voortschrijdende aantasting en afbraak van niet wettelijk beschermde bouwkundig erfgoed is in Antwerpen al vele jaren een constante. Het jaar 2013 was op dat vlak dan ook geen uitzondering. Denken we maar aan het verdwijnen van bijna een halve Grote Kauwenberg en de sloop van het Internationaal Zeemanshuis om twee in het oog springende ingrepen in de historische stadskern te noemen.


Afscheid van de beeldbepalende hoekpanden Kasteelpleinstraat 67 & Jacob Jacobsstraat 2


Auteur: Jerry Driesen
Publicatie: 04/02/2014



Inleiding

De steeds voortschrijdende aantasting en afbraak van niet wettelijk beschermde bouwkundig erfgoed is in Antwerpen al vele jaren een constante. Het jaar 2013 was op dat vlak dan ook geen uitzondering. Denken we maar aan het verdwijnen van bijna een halve Grote Kauwenberg en de sloop van het Internationaal Zeemanshuis om twee in het oog springende ingrepen in de historische stadskern te noemen. Daarnaast werden in de loop van dit jaar in alle stilte alweer vele individuele bouwhistorisch waardevolle panden onomkeerbaar van hun historiciteit beroofd. Ondanks dat hierin min of meer een vorm van gewenning optreedt, wordt men in het straatbeeld soms toch nog geconfronteerd met verbouwingen die men werkelijk niet voor mogelijk houdt. Transformaties van historische gebouwen die elke vorm van goede smaak, zin voor beeldkwaliteit en bovenal respect voor het betrokken gebouw compleet missen. Helaas is het niet zo dat dergelijke aanslagen op het gebouwde cultureel erfgoed steeds het werk zijn van onwetende doe-het-zelvers, maar al te vaak tekenen architectenbureaus zonder schroom voor het verlies aan architecturale kwaliteit van de betrokken gebouw en zijn omgeving. Dit artikel wil een eerbetoon zijn aan twee zulke beeldbepalende historische hoekgebouwen die ondanks hun kwaliteiten en contextwaarde in de loop van 2013 uit het stadsbeeld verdwenen. Het eerste gebouw visueel ten gevolge van een bespottelijke verbouwing, het tweede volledig ten gevolge van sloop om vervangen te worden door een winstgevend nieuwbouwproject..

Of de dagelijkse praktijk in de stad die nochtans de ambitie koestert om een (onroerend) 'erfgoedstad van topniveau' te worden.


1. Kasteelpleinstraat 67: van neoclassicisme naar ridiculisme

Een voorbeeld van het potsierlijk verbouwen van een beeldbepalend historisch hoekpand kan men sinds dit jaar ‘bewonderen’ op de grens van de historische binnenstad, meer bepaalt aan de Kasteelpleinstraat 67 (oud nummer S4 n° 2091). Dit vroeg negentiende-eeuwse neoclassicistische hoekhuis met de Begijnenvest dateert uit 1846 en was een laatste getuige van de oude bebouwing aan dit deel van het vroegere kasteelplein. Mogelijk had dit gebouw een prenegentiende-eeuwse kern, maar dat kon helaas niet geregistreerd worden.


Afbeelding 1: Bouwaanvraag voor het hoekgebouw Kasteelpleinstraat / Begijnenvest, près de la porte beguines uit 1846. De drie aangrenzende woningen waren toen al gebouwd. (Foto: Jerry Driesen 2013)

De bouwaanvraag van dit gebouw maakt melding van een reconstruire van dit hoekpand.[1] Deze reconstructie of beter wederopbouw, zorgde ervoor dat het gebouw architecturaal volledig aansloot bij het repeterende schema van de toen al bestaande aangrenzende eenheidsbebouwing.

Deze hoekwoning nam in de stad een aparte plaats in. Het was namelijk het eerste gebouw dat men intra-muros te zien kreeg wanneer men vanuit het zuidoosten , via de Begijnenpoort,  de omwalde stad binnenkwam.


Afbeelding 2: De sloop van de zestiende-eeuwse Begijnenpoort in de loop van 1866. Links van de poortresten is duidelijk het hoekpand Kasteelplein(straat) met de Begijnenvest te zien. Op de achtergrond torent de aan de Begijnenvest gelegen Sint-Joriskazerne uit. Detail uit een anonieme foto.

Van de neoclassicistische eenheidsbebouwing aan de rand van het kasteelplein bleef enkel dit hoekpand tot in onze tijd bewaard, bijzonder gaaf bewaard zelfs. Naast de oude gevelbepleistering bezat het gebouw tot voor kort op de bovenverdieping ook nog zijn mooie negentiende-eeuwse schrijnwerk en beglazing.

De opvallende brede rondboogpoort met fraaie poortvleugels in de voorgevel is een niet exact gedateerde latere aanpassing. Een anonieme foto die de afbraak van de Begijnenpoort in 1866 toont, toont aan dat de voorgevel toen nog zijn oorspronkelijke ordonnantie conform de bouwaanvraag bezat.[2] De poort past met de omringende, van verzorgde schijnvoegen voorziene bepleistering optimaal in de neoclassicistische vormentaal van het geheel. De verdiepte muurvelden tussen de kroonlijst en de cordonlijst accentueren en verlevendigen de drie traveeën van de voorgevel en de zes traveeën in de zijgevel.

De blinde vensteropeningen in de derde en vijfde travee van de zijgevel bestonden schijnbaar ook al in 1866. De opvallende meer donkere tint van deze ‘ruiten’ op de oude foto indiceren dat het daar om geschilderde schijnvensters ging. De blinde vensteropening in de derde travee van de voorgevel is op de oude foto niet als dusdanig herkenbaar.


Afbeelding 3: De voorgevel van het neoclassicistische hoekpand aan de Kasteelpleinstraat 67 zoals deze bestond tot voor de verbouwing in 2013. (Foto: Elise Hooft, 22/02/2012, © Vlaamse Gemeenschap)

Afbeelding 4: De zijgevel zoals deze bestond aan de zijde van de Begijnenvest. (Foto: Elise Hooft, 22/02/2012, © Vlaamse Gemeenschap)

Uit dit alles mag blijken dat dit gebouw een beeldbepalend en bouwhistorisch waardevol hoekgebouw was. Desondanks werd het in 1979 niet opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed in België.  Deze vergetelheid werd ondertussen wel rechtgezet in de actuele digitale versie van de inventaris van het onroerend erfgoed. Als gevolg van de recente herinventarisatie van het Zuid (tussen mei 2010 en januari 2013) kreeg het gebouw nu wel een uitgebreide bespreking in de digitale vastgestelde inventaris.[3]

Dit alles kon echter niet beletten dat dit, midden in het CHE- gebied gelegen gebouw in de loop van 2013 van zijn dakconstructie ontdaan werd en vervolgens opgehoogd met twee bijkomende verdiepingen. Uiteraard verdween tijdens de verbouwing ook alle oorspronkelijke schrijnwerk, inclusief de poort, uit de gevel om vervangen te worden door hedendaags schrijnwerk van het meest banale soort.


Afbeelding 5: Een beeld tijdens de verbouwing in het voorjaar van 2013. (Foto: Jerry Driesen 2013)

Ook met de oude gevelbepleistering is compleet komaf gemaakt. Deze is nu vervangen door dé standaardoplossing in de actuele bouwpraktijk, een zielloze crépi-bepleistering.

Tot slot werd de nieuwgebouwde dakverdieping bekleedt met zink. In combinatie met de nieuwe gootlijst heeft deze dakverdieping nu het allure van een clowneske hoed, een gepaste bekroning voor deze ridicule en alle regels van een goede onroerend erfgoedzorg aan de laars lappende verbouwing.

Het bewaren van het traliewerk in de twee zijvenstertjes naast de poort is bij deze casus dan ook een wel zeer schrale troost.


Afbeelding 6: Het eindresultaat, een evolutie van neoclassicisme naar architecturaal ridiculisme in slechts enkele maanden. (Foto: Jerry Driesen 2013).



2. Jacob Jacobsstraat 2: een goed bewaard hoekpand van arch. Edmond Leclef uit 1871? Slopen maar!

Tot voor enkele maanden stond op de hoek van de Quinten Matsijslei en de Jacob Jacobsstraat (nr.2) een niet heel opvallend, maar wel karaktervol groot negentiende-eeuws burgerhuis. Samen met de aanpalende majestueuze gewezen herenwoning van René Moretus – de Theux uit 1879- 1884 (n.o.v. Jan-Frans Stordiau) vormde dit een zeldzame aaneengesloten ‘reeks ‘ van overblijvende originele gebouwen uit de ontstaansperiode van deze parkomgeving. Zeldzaam omdat al vanaf de jaren 1950 de bouw van lucratieve, maar architecturaal meestal weinig spraakmakende, appartementsgebouwen rondom het Stadspark een steile opgang maakte en er stuk voor stuk de originele bebouwing deed verdwijnen. Het resultaat daarvan is dat er momenteel in de drie leien rondom het park (de Quinten Matsijs-, de Rubens- en de Van Eycklei) nog slechts een paar geïsoleerde voorbeelden van die oorspronkelijke laat negentiende-eeuwse bebouwing de sloopwoede wisten te overleven.[4]

Het hier besproken hoekgebouw bood samen met het aangrenzende pronkgebouw van René Moretus – de Theux en de iets verderop gelegen Sint-Jozefkerk uit 1862-1867 (n.o.v. Eug. Gife) aan de toeschouwer nog een impressie van de statige monumentaliteit die eens deze parkomgeving kenmerkte. Maar dit kwalitatief hoogwaardige stadsgezicht verdween dus dit jaar definitief.


Afbeelding 7: Het nog relatief ongeschonden en kwalitatief hoogwaardig stadsgezicht aan de rand van het Stadspark zoals het tot in het voorjaar van 2013 bestond. (Foto: Google Streetview 2009).

Een stille buurt, door stille menschen bewoond

Het verkavelen van wat ooit het feodale goed Ter List was ving aan in de jaren 1860, niet toevallig ongeveer gelijktijdig met het slopen van de Spaanse omwalling. In 1806 was het gebied aangekocht door Paul F. Moretus – van Colen, wat er na verdere opsplitsing nog van restte ging vanaf 1825 over naar één van zijn nazaten, Augustin Thomas Joseph Moretus – Della Faille. Vanuit zijn hotel aan de Lange Gasthuisstraat nr.8 regisseerde rentenier Augustin Moretus de transformatie van zijn Ter Listgronden tot een toonaangevende stadswijk rondom het gloednieuwe Stadspark.[5] De Quinten Matsijslei zelf was ook een realisatie van  hem. Aanvankelijk noemde hij de straat, toen eerder een dreef, De Keyserlei. Maar vanaf 1868 kreeg ze haar huidige benaming. De straat moet een idyllische plek geweest zijn, schrijfster Louisa Duykers (°1869 - †1952) beschreef de Quinten Matsijslei uit haar jeugd als een stille buurt door stille menschen bewoond: professors, stadsbeambten, renteniers, kooplieden.[6] Eén van die stille mensen was dichter Jan P. A. Van Beers Sr. (°1821 – †1888), hij schreef vele van zijn werken in zijn ook alweer lang gesloopte burgerwoning aan de Quinten Matsijslei 19.[7]

In 1865 liet Augustin Moretus ook de Jacobsstraat aanleggen, toen nog zonder de voornaam Jacob. Om de verkoop van de percelen in de nieuw getrokken straten op de Ter Listgronden wat aan te zwengelen liet Moretus op strategisch plaatsen in het oog springende panden optrekken. Deze voorbeeldige burgerwoningen moesten het welstellende burgerlijke cliënteel aantrekken waarop hij mikte. Zo een strategische plaats was het hoekperceel op de zuidelijke hoek van de Quinten Matsijslei en de Jacob Jacobsstraat.

Julien Xavier Leclef, architect voor de burgerij

Voor het optrekken van een hoekgebouw op deze plaats deed Augustin Moretus in 1871 beroep op architect Julien Xavier Edmond Leclef (°1842 - †1902). Op dat moment werkte Edmond Leclef nog onder de vleugels van zijn vader, aannemer – architect Héliore Leclef uit de Jodenstraat. Samen met de nog bestaande second- empiregevel aan de Oude Koornmarkt 7 (1870) en het eveneens nog bestaande voormalige houtmagazijn Baudez, op de hoek van de Italiëlei en de Van Boendaelestraat (1871-1872), is dit hoekgebouw aan de Jacob Jacobsstraat dus één van de drie oudste bekende zelfstandige werken van Edmond Leclef.[8] Leclef zou de daaropvolgende jaren één van de vooraanstaande architecten in het Antwerpen van zijn tijd worden en de stad nog vele iconische gebouwen schenken. Zijn carrière viel dan ook samen met drie van de voornaamste stedenbouwkundige transformaties die het Antwerpse stadsweefsel op het einde van de negentiende eeuw onderging, namelijk het bebouwen van de boulevards op de plaats van de Spaanse omwalling, het verwezenlijken van de Zuidwijk op de plaats van het Zuidkasteel en het bebouwen van de kaaien na de rectificatie van de Scheldekaaien. Op deze plaatsen komen we de naam van Edmond Leclef dan ook regelmatig tegen. Vandaag kunnen we nog verschillende van zijn verwezenlijkingen bewonderen. Bekende bouwwerken zijn het hotel Gossen op de hoek van de Maria-Theresialei en de Britselei (1872), het schoolcomplex met kapel van het Sint-Jan-Berchmanscollege aan de Jodenstraat (1890-1891) en het voormalige Werkmanswelzijn, thans Technicum Noord Antwerpen, aan de Londenstraat (1898). De twee laatste voorbeelden genieten thans ook het statuut van wettelijk beschermd monument, respectievelijk sinds 2004 en 1995.[9]

Leclef ontwierp gebouwen die voldeden aan de eclectische smaak van de hogere burgerij in die periode. Aanvankelijk ontwierp hij zoals de meeste van zijn tijdgenoten vooral in een neoclassicistische trant, later evolueerde hij meer naar de neo- Vlaamse renaissance en de neogotiek. Regelmatig tekende hij voor markante hoekgebouwen. Een mooi nog bestaand voorbeeld hiervan is het paleisachtige hoekgebouw in neo- Vlaamse renaissancestijl uit 1883 aan de Begijnenvest 113 (Leopoldplaats).

Het gebouw aan de Jacob Jacobsstraat had volgens de bouwplannen een opmerkelijke  inkompartij, aanpalend aan het hoofdvolume maar zonder bovenbouw.[10] Het is niet duidelijk of deze inkompartij doorheen de tijd evolueerde tot de volwaardige inkomtravee die bestond tot bij de sloop of dat reeds bij aanvang afgeweken was van het oorspronkelijke ontwerp. De voornaamste, vier traveeën brede gevel situeerde zich aan de zijde van de Quinten Matsijslei. In deze bepleisterde en witgeschilderde gevel trokken de twee centrale vensterpartijen van de bel-etage de aandacht. Deze waren elk voorzien van een geprononceerde kroonlijst op consoles, met daaronder een classicistisch geïnspireerde stucornamentiek. Of het op de bouwplannen aangegeven brede balkon voor deze twee centrale vensterpartijen ooit bestaan heeft is niet geweten. Sporen daarvan konden door de aanwezige gevelafwerking niet waargenomen worden en ook de gekende iconografische bronnen laten niet toe om dit te verifiëren. Dit is ook het geval bij verschillende vensteropeningen ter hoogte van het mansardedak. Op het bij de bouwaanvraag gevoegde gevelplan zijn er enkel twee dakkapellen met een segmentbogig fronton aangegeven boven de twee centrale traveeën van de gevel aan de Quinten Matsijslei. In de andere traveeën is op het plan telkens een oeil de boeuf aanwezig,  net als de dakkapellen sierlijk bekroond met een piron. De bestaande toestand vertoonde echter boven elke  travee dakkapellen, met minder (resterende) ornamentiek doch allemaal met een segmentbogig fronton.


Afbeelding 8: Bouwaanvraag (SAA 1871#459) voor het hoekgebouw Jacob Jacobsstraat 2 / Quinten Matsijslei, naar ontwerp van Eugeen Leclef, uit 1871. De aparte inkompartij zonder bovenbouw en het balkon van de bel-etage lieten zich in het bestaande gebouw door de gevelafwerking niet (meer) aflezen. (Foto: Jerry Driesen 2013)

De pui bestond uit een hoge geprofileerde sokkel van blauwe hardsteen met daarboven bossagewerk dat werd afgesloten met een zware geprofileerde lijst, opnieuw in blauwe hardsteen. Boven de sokkel was elke travee in de pui ook voorzien van een bijna vierkante vensteropening, deze vensteropeningen waren telkens afgesloten met decoratief smeedwerk. Hetzelfde type smeedwerk was als balustrade aangebracht in de twee centrale vensteropeningen van de bel-etage. Mogelijk indiceert dit dat het op het bouwplan voorziene balkon daar nooit werd uitgevoerd?


Afbeelding 9: Detail van het traliewerk en de afgeronde hoek met bossagewerk ter hoogte van de pui. (Foto: Jerry Driesen 2013)

Nog een bijzonderheid van dit gebouw was de afgeronde gevelhoek waarover al het horizontale lijstwerk doorliep. Bij de tegenoverliggende hoekwoning, die enkele jaren later, in 1873, werd opgetrokken paste Edmond Leclef gelijkaardige kenmerken toe.[11] Ook dat neoclassicistische gebouw had een afgeronde hoek en een aparte inkompartij met aansluitende tuinmuur aan de zijde van de Jacob Jacobsstraat. Dit gebouw is ondertussen al decennialang uit het straatbeeld verdwenen. Deze twee hoekgebouwen vormden destijds , ondanks hun verschillen toch een duidelijke architecturale eenheid en vormden een statige toegang tot de Jacob Jacobsstraat. Een dergelijke typologie van halfopen bebouwing met een inkompartij bij een tuin aan de zijgevel kan men momenteel nog aantreffen bij enkele hoekgebouwen in de omgeving van de leien. De twee meest sprekende voorbeelden zijn de hoekhuizen Van Bréestraat nr. 2 / Maria - Henriëttalei en Maria – Henriëttalei nr. 1 / Frankrijklei.  In de meeste gevallen is het tuingedeelte ondertussen echter bebouwd of aangelegd als parkeerplaats.


Afbeelding 10: Aanvang van de sloopwerken in het voorjaar van 2013. De dakconstructie en de kroonlijst op klossen zijn reeds verwijderd. Another one bites the dust.(Foto : Jerry Driesen 2013)

Helaas is er geen mogelijkheid geweest om het interieur van de woning te bekijken, over de waarde daarvan kan bijgevolg geen uitspraak meer gedaan worden. Ongetwijfeld vonden alle waardevolle onderdelen al wel de weg naar handelaren in antieke bouwonderdelen.


Afbeelding 11: Een voorafspiegeling van wat komen zal. Een groot contrast met het gebouw van Edmond Leclef, maar volkomen in harmonie met de actuele gevelwanden rondom het Stadspark. (Foto : Jerry Driesen 2013)

Een waardeloos gebouw?

Ondanks al zijn kwaliteiten verdween deze hoekwoning dus in de loop van 2013 geruisloos uit het stadsweefsel. De wettelijke bescherming als monument van het Stadspark in 2010, een bescherming die nota bene geldt tot aan de rooilijn van de omringende bebouwing, kon de sloop van dit gebouw ook niet beletten. Nochtans had het samen met de andere overblijvende authentieke gebouwen rondom het stadpark als ensemble best mee in het beschermingsbesluit mogen opgenomen worden.  Temeer omdat het voortbestaan van dit hoekgebouw al precair te noemen was sinds 1989, toen verscheen het derde deel van de inventaris van het bouwkundig erfgoed van de stad Antwerpen (3nc) . Helaas vond men het bij het opstellen van deze inventaris om onduidelijke redenen niet aangewezen om dit gebouw er mee in op te nemen. Bijgevolg ontbreekt het vandaag ook in de digitale versie van deze inventaris, wat vervolgens bij het verlenen van stedenbouwkundige vergunningen de facto gelijkstaat met geen erfgoedwaarde.

Daar waar eveneens in 1989 een andere prominente hoekwoning aan het stadspark, het uit 1906 daterende huis Messiaen (n.o.v. Jos Hertogs) aan de Van Eycklei, bij zijn sloop nog een storm van protest deed ontketenen, was het voor de goegemeente en haar bestuurders anno 2013 schijnbaar geen enkel probleem dat er opnieuw een letterlijke en figuurlijke mokerslag is uitgedeeld aan één van de laatste authentieke bouwkundige relicten van deze parkomgeving. We kunnen natuurlijk niet alles bewaren zullen we nog maar eens knarsetandend denken.
 

Noten

[1] SAA bouwdossier 1846#55.
[2] Afbeelding opgenomen in Herman Van Goethem, Fotografie en realisme in de 19de eeuw. Antwerpen : de oudste foto’s 1847 – 1880 (1999) p. 227
[3] https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/214099  laatst geraadpleegd op 26/10/2013.
[4] De laatste overblijvende voorbeelden zijn het hoekgebouw aan de Rubenslei / Louisa – Marialei 8 (n.o.v. J.B. Vereecken), Rubenslei 12 en 13 (n.o.v. Pieter Dens) en Van Eycklei 27 (n.o.v. J.B. Vereecken).
[5] De beslissing tot de aanleg van het Stadspark op de plaats van de vroegere lunet Herentals werd genomen in 1867. Deze aanleg, n.o.v. Edouard Keilig, geschiedde tussen 1868 en 1870.
[6] Louisa Duykers, Het park in: Weerspiegeld Antwerpen Hoe ’t vroeger was: onze schrijvers over hun stad (1929) p. 283.
[7] Jan P. A. Van Beers kreeg in 1892 een gedenkteken is het stadspark, bij de vijver aan de zijde van de Quinten Matsijslei. Het gedenkteken is een ontwerp van de gerenommeerde  art nouveau- architect Paul Hankar (°1859 - † 1901), het is de enige realisatie van hem in Antwerpen.
[8] Het gebouw aan de Oude Koornmarkt 7 is een wettelijk beschermd monument sinds 17 juli 1981.
[9] Andere wettelijk beschermde monumenten uit het oeuvre van Edmond Leclef zijn het neobarok gebouw aan de Hoogstraat 19a-21 (sedert 1981) en de twee eclectische neobarok gebouwen aan de Plantinkaai 5-6 (sedert 1988).  Twee pakhuizen in neo- Vlaamse renaissancestijl aan de Vlaamsekaai 12-13 maken deel uit van een beschermd stadsgezicht (sedert 1994).
[10] SAA Bouwdossier 1871#459.
[11] SAA Bouwdossier 1873#308. De aanvraag voor dit gebouw dateert van 30 maart 1873. De aanvrager hiervan was niet Augustin Moretus, wel een zekere Seeger.


Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)


(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur - zie boven - is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

]]>
29/09/2013: nr. 13 / Het klooster der Predikherinnen in Antwerpen Sun, 06 Oct 2013 17:09:25 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis) Het dagboek van de zusters predikherinnen werd bewerkt en in 1946 gedeeltelijk uitgegeven door Fl. Prims. Het bevat het lief en leed van een kleine kloostergemeenschap vanaf 1621 tot de afschaffing ervan door keizer Jozef II in 1783. Naast de talrijke tribulaties met de kerkelijke oversten van het klooster van St. Catharina van Sienna – bevat het een schat aan bouwhistorische gegevens. 


Het klooster der Predikherinnen in Antwerpen


Auteur: Gilberte Degueldre
Publicatie: 29/09/2013



Inleiding

Het dagboek van de zusters predikherinnen [*] [1] werd bewerkt en in 1946 gedeeltelijk uitgegeven door Fl. Prims [2]. Het bevat het lief en leed van een kleine kloostergemeenschap vanaf 1621 tot de afschaffing ervan door keizer Jozef II in 1783. Naast de talrijke tribulaties met de kerkelijke oversten van het klooster van Sinte Caterina van Sene – zeg maar : Catharina van Sienna – bevat het een schat aan bouwhistorische gegevens. We leren eruit hoe het klooster groeide, krijgen gegevens over de uitbreiding van de gebouwen, de herstellingen, de schulden en … processen.

Door de nadruk te leggen op de bouwgeschiedenis, de inrichting van het klooster en de onderhouds- en veranderingswerken, en niet zozeer op de relaties met de bisschop, het wisselen van oversten en biechtvaders, het religieuze leven, het celebreren van missen, de onderlinge verhoudingen enz. [3], krijgt dit relaas een andere dimensie.


Afbeelding 1: Dese bock sullen wy noemen gestoribock van ons clooster …. (Stadsarchief Antwerpen, KK 1033)

Inhoud

- Inleiding
- Een vaste voet in Antwerpen (1621-1625)
- Kloosterleven (1625-1654)
- Een eigen brouwerij en dringende vernieuwingen (1640-1660)
- De Roose in het Klapdorp (1642)
- Verbouwingen, 'soo datmen nu seer wel geackomodert waren' (1642)
- Kerk en grafkelder (1643-1646; 1673-1729)
- Verdere uitbouw van het klooster (1646-1662)
- Noetsaecke reparatie in De Roose (1647-1692; 1731-1781)
- Het secreet (1650-1766; 1777)
- Dakperikelen (1679-1779)
- Schilder- en onderhoudswerken (1697-1781)
- Herstellingen ten gevolge van (natuur)rampen en ongelukken (1673-1725; 1770-1775)
- Naar het einde … (1781-1783)
- Verkoop van de kloostergebouwen en goederen (1783-1797)
- Naschrift
- Addendum
- Bijlagen
- Plattegronden


Een vaste voet in Antwerpen (1621-1625)

Het 'gestoribo[e]ck-' van 'gestes' of handelingen - start op 19 april 1621 toen de zusters door hun overste zuster Catharina Brys, moederpriorin van het klooster te Temse, naar Antwerpen werden gezonden – in feite op de vlucht voor de ongeregeldheden na afloop van het Twaalfjarig Bestand. Met 15 of 16 waren ze, met pak en zak, maar 'wisten ock niet waer wy souden ghaen logeeren …' Jacques Forminos, 'eenen degelycken borger', bood de zusters logies aan. Of hij dit deed uit barmhartigheid, dit vertelt de geschiedenis niet, wel dat hij getrouwd was met Christina Derkennis. Sara Derkennis, een zuster van Christina, startte met het memorieboek. Haar sterke persoonlijkheid, haar kunde en inzicht als perfecte manager komt in het verloop van het verhaal sterk tot uiting.

Het (moeder)klooster probeerde eigenlijk al gedurende 14 jaar een vaste voet in Antwerpen te krijgen 'Ende wy ghaven hem [4] te kennen onse secrete meyninge dat wy van intensie waren doer last van ons oversten onder “het decxsel van een huys van refusie” eenen vasten voet inde stadt te houden...'. Maar een maand later waren de meeste zusters, op last van de bisschop en landdeken naar Temse teruggekeerd. De vijf achtergeblevenen [5], waaronder Sara Derkennis, huurden een huis (p. 7 [6]), 'welck huys (zie bijlage 1) gelegen was byde Minnenbroeders genomt den dom van ceulen [7]  voor vier hondert en twintich guldens tsaers' … 'Om den coost te winnen' en de grote huishuur te kunnen betalen hadden de achtergeblevenen, waaronder 'eenige schooldochters', de intentie een school op te richten.

Einde mei 1621 betrokken de kloosterlingen het huis 'ende lieten terstont eenen autaer van hout in een groote camer timmeren …'. Voor 100 gulden, geleend van Christina Derkennis, werd er huisraad aangekocht, helaas van 'slecht faitsoen' (p. 8).

Twee jaar later, in februari 1623, overleed burgemeester Anthony van Berchem (Bergem) en kwam zijn huis op de Hoochte te koop (p. 24) (zie bijlage 2). De zusters waren ten zeerste geïnteresseerd, maar gingen over tot handelingen die niet zuiver op de graat waren en hen later duur kwamen te staan. Hun biechtvader zocht 'eenen seekeren co[o]pman die in huysen te copen seer hervaren was'. Deze ervaren koopman, François Schevaert, trad op als stroman en kocht het huis voor 800 gulden erflijk (p. 25). De zusters leenden 1.000 gulden bij diverse vrienden 'en namen noch twelf hondert guldens op intrest', waarvoor het klooster borg stond en 'loosten hier mede het voors. huys wt de handen vanden vercooper'. Het huis was zwaar met renten belast, zodanig dat de verkoper slechts de som van 1233 gulden 19 stuivers ontving wat de zusters 'wonderlyck wel quamck …'

De overeenkomst tot aankoop werd gesloten op 5 mei 1623. Voorwaarden waren evenwel dat de verschuldige interest ten laste viel van het klooster en dat de verkoper, François Schevaert, er mocht blijven wonen tot augustus van dat zelfde jaar. Schevaert verliet het huis slechts in september, wat een grote tegenslag was voor de nog jonge kloostergemeenschap. Voor 'De Dom van Keulen' moesten ze een zware huishuur betalen, wat hen 'seer swaer viel om al op te brenghen'.

Op 6 september 1623 (p. 25) konden eindelijk de zusters in hun pasverworven eigendom [8]. Helaas was het huis in zeer slechte toestand - 'seer ontrampenert' – zodat zij nog gedurende drie jaar 300 pond aan reparatie en veranderingswerken moesten besteden. Twee dagen later werd er de eerste mis opgedragen in een 'groote camer daer wy wederom den houten autaer met eenen gewyden steen in setten …'. Opzij van het altaar maakten ze met behulp van gordijnen een plaats vrij voor een koor(ken), waar de zusters de mis konden horen en hun getijden bidden. Met hun vieren waren ze plus een 'dochter' (novice) die 'den do[e]ck dro[e]ch'.

Eind oktober ontvingen de zusters het bericht dat ze waarschijnlijk op last van de bisschop van Antwerpen weer naar Temse zouden moeten terugkeren. Dit bericht werd met zwaar gemoed ontvangen gezien de reeds geleverde inspanningen en vooral de zware schuldenlast.

Burgermeester Happaert en trezorier Rosens bezochten op 22 december (p. 31) het nieuwe verblijf van de zusters. Zij waren verbaasd over de talrijke veranderingen. Eigenlijk kwamen zij vanwege de magistraat met de boodschap dat de zusters moesten vertrekken, want er was geen nood in Antwerpen aan een kloosterorde uit een ander bisdom 'want Antwerpen van clooster[s] genoch (genoeg / voldoende) versien was …'.

Niettegenstaande de nakende uitwijzing werd op 21 februari 1624 in het geheim, maar met medeweten van de bisschop van Antwerpen, de eerste novice gekleed door de priorin en de pastoor van Temse …. Zij begonnen zelfs een nieuwe kerk te maken door het samenvoegen van een keuken, 'borterye' en stal, samen 40 voet in de lengte (p. 32). Op witte donderdag werd er de eerste mis in opgedragen door de pater-provinciaal van de predikheren Joannes Bouquet. Het heilig sacrament werd getoond in een kleine zilveren ciborie, waar de zusters 'seer mede verblydt waren'.

Ondertussen begonnen de moeilijkheden rond de aankoop van het huis van wijlen burgemeester Anthony van Berchem (p. 32). François Schevaert, die het huis zogezegd gekocht had, had zich niet laten “goeden”, maar de goedenisbrief laten opmaken op naam van een begijntje van Lier, Maria Couwegontius zoals overeengekomen in het 'revers / revaers' [9] op 19 juni 1624, geakteerd voor notaris Cornelis de Brouwere (p. 32). Het begijntje, 25 jaar oud [10]  , verbleef reeds bij de zusters omdat zij de intentie had er religieuze te worden. De goedenisbrief passeerde voor schepenen van Antwerpen op 22 juni 1624 (zie bijlage 3) en werd in het wijkboek geregistreerd vol 9, fo 337 [11].

De kloosterzusters op de Hoogte hadden geen enkele bevoegdheid om zelfstandig op te treden omdat zij nog steeds afhankelijk waren van het klooster in Temse. Wat de zusters van Antwerpen niet wisten, was dat de overeenkomst tot aankoop al eerder was gepasseerd op naam van Temse, 'ock schynen de penningen daer toe gefineert (geleverd) te hebben' en ook betaald 'naer luydt van het voorscreven rever's. In feite was dit niet zo - 'het dwelck abus souden weesen' (p. 35), maar de koopsom kwam voort uit de bruidschat van de in Antwerpen geprofeste zusters.

De deken van het land van Waas (p. 38), aanvankelijk anti-klooster te Antwerpen, bedacht zich en leende de zusters 400 gulden zonder interest voor 5 of 6 jaar, 'wetende dat wy in noydt waren'.

Op 3 maart 1625 (p. 43) werd er tussen het klooster van Temse en dit van Antwerpen een akkoord gesloten waarbij beide kloosters van elkaar gescheiden werden. Antwerpen moest aan Temse 200 pond eens (eenmalig) betalen van twee jaren tot twee jaren (in 2 termijnen) en de zusters van Temse kregen ten eeuwigen dage, in tijden van oorlog en invasie, vrije toegang tot het klooster in Antwerpen en vice versa (p. 46). Dit contract werd later verscheurd door Temse.
Een vaste voet in Antwerpen (1621-1625)


Kloosterleven (1625-1654)

Om de drie jaar werd er een andere priorin en subpriorin verkozen. Sara Derkennis werd op 7 april 1625 als eerste overste van het klooster te Antwerpen aangesteld (p. 49). Men besloot er een besloten klooster van te maken. Inmiddels was hun aantal gegroeid tot negen. Eén der zusters overleed kort nadien. In 1627 lieten de zusters een klein torentje maken en een klein klokje wijden, want tot dan gebruikten ze slechts een bel. Later kregen ze van hun biechtvader een klein orgeltje 'tot secoers vanden weynich stemmen die wy toen waren …'. Het klokje werd in augustus 1665 venieuwd en 'gekersten voor den derden keer'. Het kreeg de naam Maria Catharina Laurentia 'om datse op dien dagh gekersten is' (p. 175).

In 1635 besloten de zusters geen 'schoeldochterkens' meer aan te nemen (p. 79) en afscheid te nemen van de weinige kostschoolmeisjes die ze hadden om hun financiële last te verzachten. In november van datzelfde jaar werden de zusters opgenomen in de orde van de predikheren (p. 86). Op 5 juni 1636 werd Sara Derkennis als priorin vervangen door Catharina Scholtens en zijzelf aangesteld als 'subpriorinne'. Scholtens kwam uit Brugge, uit het klooster 'der Jakopinerse' (p. 91), maar in 1639, na 3 jaar, moesten de Brugse religieuzen naar hun klooster terugkeren (p. 94).

In het klooster verbleven 18 personen (p. 92): 12 (slot)zusters, 4 lekenzusters en 2 'die ons voor dinden'. De zusters hadden geen schulden, wel een klein inkomen mits 'zij hadden moeten besorgen huys en meubelen'. In december werd de kerk opgesmukt - 'gelambertseert met gescorten delen om het selfsten wat te vereeren'.

In 1637 vond men een plaatsje om een fornuis op te stellen, handig als men moest wassen. Tot dan toe had de kloostergemeenschap, telkens als de was werd gedaan, een grote ketel moeten huren en werd 'in midden vande plesse gestookt tot schaeden vanden brandt oft hout …'. De subpriorin liet een 'koer stoel' (koorstoel) maken (p. 93) en vertrouwde erop dat bemiddelde nieuwelingen hetzelfde zouden doen. Het aantal koorstoelen groeide inderdaad aan tot 36. Het klooster werd een bloeiende gemeenschap.

Na de inname van Hulst op 4 oktober 1645 door de prins van Oranje vluchten de zusters uit Temse naar Antwerpen. Het klooster van Antwerpen weigerde hen op te nemen uit vrees dat menige zuster niet meer naar Temse zou terugkeren (p. 139). Ten einde raad werden de zusters dan toch in het klooster opgenomen (p. 139) en huurden zij een achterhuis waarin zij echter zeer slecht in 'geackomodert' waren. Op bevel van de bisschop van Gent moesten zij na een maand naar Temse terugkeren. Zij vertrokken op 13 december 1645.

Twee zusters uit Antwerpen werden in januari 1654 naar Leuven gezonden om daar een nieuw klooster te stichten (p. 170).


Een eigen brouwerij en dringende vernieuwingen (1640-1660)

Bij gebrek aan plaats stelden de predikherinnen het jarenlang zonder brouwerij. Maar het bier van de plaatselijke brouwers was slecht en ongezond. Op aanraden van aartsdeken vanden Sype besloten zij in 1631 zelf een brouwerij in te richten (p. 73). Een kelder waar zij langs beide kanten - ‘over weersyden coost licht en wint trecken’ – werd daartoe het meest geschikt bevonden. Vanaf 1631 stak de kloostergemeenschap heel wat energie in die brouwerij. Om hun inkomen te vergroten hielden zij zich intens met handwerk bezig.

In juni 1640 kwam de brouwerij ‘De Goudblom’ plus nog twee nabijgelegen huizen in de Nieuwstad te koop (p. 102). De zusters waren ten zeerste geïnteresseerd. Er was in dat kwartier geen ander klooster en het thans als klooster in gebruik zijnde pand – het voormalige huis van Anthony van Berchem - was te klein en ‘niet wel  … gelegen’. De eventuele koop werd toegestaan waarna een kopie volgt van de akte van 18 juni 1640, verleden voor Bertelmeus vanden Bergen, openbaar notaris ‘soo byden secreten raden als raden van Brabant’, residerende in Antwerpen. De koop werd gesloten tussen brouwer Antony Joossens en priorin Elisabeth Ponteryn, vicaresse, Sara Derkennis, toen subpriorin en Anne van Espelgem, procurator van het klooster. Zij werden bijgestaan door pater Franciscus Cosyn, prior van het godshuis en klooster van de predikheren. De zusters hadden geen recht op het ‘alem oft gereschappe’. Dit was niet begrepen in de verkoopprijs van 41.000 gulden (p. 104). Men bepaalde dat, zolang de verkoper, Antony Joossens, geen ander huis en brouwerij in Antwerpen zou hebben gevonden, hij in genoemde panden zijn beroep mocht blijven uitoefenen.

Om gezondheidsredenen werd de zusters de koop afgeraden, daar zij ‘daer niet en souden connen leven hebben met gesontheydt gelyck onsen dochtoren ock seijden en dat om de groote lechte van de plaesse als om de rouwe lochten …’ (p. 107). Eenparig besloot de kloostergemeenschap van de koop af te zien. Dit werd medegedeeld aan de moeder van de verkoper, ‘die haren soon in haer handen hadden midts hy naer geen ander brouwery sien oft coopen en souden’. De zusters vreesden nochtans dat de vernietiging van het contract niet zou lukken ‘want het nortriael (notarieel) contrackt van de copinge’ was toen nog niet vernietigd (p. 108).

Eenmaal definitief beslist (1641) de brouwerij niet te kopen (p. 116) ging men het klooster ‘van onder tot boven … repareren want het seer noytsakelyck was …’ Tot dan hadden zij geen ziekenkamer en moesten ze zich behelpen met een ‘boven camer’. Ook gingen zij ‘een plaetsse bequaem maken van een galdery’, voegden daarbij nog een andere plaats en lieten er ‘schou en cruysvenster…  in setten’.

Er ontbrak ook een geschikte plaats om biecht te horen en om het H. Sacrament te bewaren (p. 117). Zij moesten zich behelpen in een spreekhuisje waar naast ‘de trailie een cleyn bicht vensterken gemackt was toch ten was niet seer bequaem oft secreet’ (discreet). De biechtvader wou daar geen biecht meer horen en verkoos een plaats in de hof buiten de kerk. ‘Ontrent den autaer daer mackten wij een sakeristyken’ want ook een sacristie ontbrak. Hier plaatsten zij een biechtstoel. Buiten een ziekenboeg maakten de zusters op aanraden van hun dokter ‘Diego Vileges’ (Villegas / Villigas) een apotheek (een aptecken). Dat jaar timmerden en metsten de zusters heel veel en verworven daarbij meer en meer vaardigheden.

In juni 1657, vernam het klooster dat de Brede Raad beslist had ook de kloosters te belasten met accijns op bier, wijn, graan en andere zaken. De predikherinnen, die al sedert 1631 zelf hun bier brouwden, konden die accijns niet betalen, daar zij ‘noch seer aerm waeren’ en geen inkomen hadden (p. 172). Tot driemaal toe werden de kluivers op hen afgestuurd met de boodschap in de stadsbrouwerij te komen brouwen en accijns te betalen onder dreiging hun brouwerijketel af te breken ‘met gewelt. Maer wy spraecken al seer beleefdelijck ende namen al wt stel om ons te beraeden’ in de hoop dat er verandering zou komen. IJdele hoop. Het klooster werd belast met een accijns op het bier van 6 gulden per persoon per jaar. Keer op keer verkreeg het klooster uitstel, maar hun renten die ze op de stad hadden uitstaan, werden niet meer uitbetaald.

Tot hun opluchting kwam drie jaar later, in augustus 1660, de stadsbode langs met de melding dat de accijnzen voor de kloosters afgeschaft waren. ‘Wij waeren seer verblijdt met goede reden want wij hadden soo langh al in pijn geweest’ (p. 173).


'De Roose' in het Klapdorp (1642)

Eind 1630 kwam het huis De Roose in het Klapdorp te koop (p. 72). Door de ligging achter het klooster en de vraagprijs van 15.000 gulden leek het voor de zusters een zeer aanlokkelijke koop. Echter door de aankoop in 1623-1624 van het huis van wijlen burgemeester Anthony van Berchem en de reeds uitgevoerde werken daarin, waren hun middelen uitgeput. Na onderhandelen werd de prijs op 14.000 gulden gebracht. De priorin aarzelde te lang. Het huis werd aan een andere gegadigde [12] verkocht (ondercocht). De zusters betreurden ten zeerste niet sneller gehandeld te hebben.

Twaalf jaar later, in januari 1642, kwam ‘De Roose’ opnieuw te koop (p. 118). De prijs werd geschat op 48.000 gulden. Alhoewel een uitbreiding van het klooster noodzakelijk was hadden de zusters er geen oren naar, daar het boven de waarde werd geschat. Ook hadden zij er de middelen niet toe. Toch zouden zij het in het oog houden. Er werd een erfscheider aangesteld en men bevond het ‘seer bequam’. Diverse paters dominicanen kwamen er bij te pas. Ook zij vonden het huis zeer geschikt.

Na veel overleg ging de verkoper akkoord voor de som van 30.000 gulden. De zusters echter boden niet meer dan 28.000 gulden (p. 119). Maar het contract over de aankoop van de brouwerij ‘De Goudblom’ moest eerst worden tenietgedaan. Het klooster verzocht vriendelijk Magdalena Smidts, weduwe van Jan Simons, te bemiddelen bij de eigenaar van ‘De Goudblom’, nl. haar zoon Antony Joosens, en bij notaris Bertelmeus vanden Bergen het contract tot aankoop van voorgenoemde brouwerij te verbreken. Maria Simons, een halfzuster van Antony Joosens en novice in het klooster, bemiddelde eveneens.

Op 25 februari 1642 werd het contract dan ook kosteloos verbroken waarna het verzameld kapittel instemde met de eventuele aankoop van het huis ‘De Roose, want dat wy cleynmiddelen daer toe hadden soo datmen souden moeten samen in eenen suren appel byten’ eer men daar door zou geraken (p.122). Maar …, ‘de placaten vanden keyser die in desen tyt sterck in excutie gestelt wierden’ verboden de aankoop op naam van het klooster. Ten einde raad klopten zij opnieuw aan bij Magdalena Smidts en verzochten haar ‘De Roose’ in hunnen naam aan te kopen zodra zij het met de verkoper eens zouden worden over de prijs.

Na lange onderhandelingen accepteerde de verkoper het bod van 28.000 gulden, op voorwaarde dat zowel het koopceel als de goedenisbrief – tot ‘contentement’ van Geeraart Sinteleer(s) - op 30.010 gulden zou gesteld worden. Opnieuw kwam de kloostergemeenschap in allerlei verwikkelingen terecht die haar zuur zouden opbreken [13]. In feite was de zogenaamde verkoper, Hendrik of Hey(n)derick Sinteleer(s), geen eigenaar van ‘De Roose’, maar behoorde het pand toe aan zijn vader Geeraart, die het trouwens ‘goeyen’ moest. Buiten medeweten van die laatste zou Hendrik 2.000 guldens ‘in brengen gelyck hy o[o]ck heeft gedaen’. In die zin werd op 18 maart 1642 het koopceel opgesteld (zie bijlage 4).

Voor notaris Pauwel Rombauts traden officieel op Heynderick Sinteleer(s), koopman en zoon van Geeraart, als verkoper, en Magdalena Smidts, weduwe Jan Simons, als koper van ‘een groote huysingen ende achter huysen, stalle, gronden ende allen den toebeho[o]rten, gena[a]mt De Roose, gestaen ende geleegen int cladtdorp alhier ende achter wtcomende op de hochde’. Op dat ogenblik werd ‘De Roose’ nog bewoond door vader en zoon Sinteleer(s) en werd het voorhuis verhuurd aan weduwe François van Uffelen. Het pand was volgens de verkoper Hendrik Sinteleer(s), vrij van renten en andere lasten. 12.000 gulden moesten betaald worden op St. Jansmisse eerstkomend (24 juni 1642) ‘boven de twee dusent guldens op nu voldaen de manueuale quitansie (handgeschreven kwijting) daer van synde’. Het resterende deel, 16.000 gulden [14], zou op ‘De Roose’ worden bepand à 3,50 %.

Enkele dagen voordien, op 15 maart 1642, was er voor dezelfde notaris een revers [15] opgesteld waarin Magdalena Smits erkende slechts in naam van het klooster op te treden, zolang de zusters het raadzaam achtten (p. 125) (zie bijlage 4bis). De ‘goedenisbrief’ werd op 1 april 1642 voor schepenen geakteerd (zie bijlage 5). Maar dan bleek dat ‘De Roose’ reeds als onderpand diende (p. 130) ten voordele van een ‘fidei commis’ [16]  van Maria van Battel, echtgenote van Hendrik (Heyndrick / Heynderick) Sinteleer(s). De fidei-commis bedroeg in totaal 22.190 gulden, - volgens het wijkboek : 22.197 gl. 15½ st, waarvan 12.000 gulden bepand was op het ‘Geleyhuis’ op de Meir en 10.197 gl. 15½ st. plus 2.000 gl. op het klooster der predikherinnen. In feite was ‘De Roose’ veel zwaarder belast.

Tegen kerstmis moest het klooster twee wisselbrieven vereffenen van ongeveer 1.000 pond [17]. Toen bleek dat Sinteleer(s) had verzwegen reeds 2.000 gulden te hebben ontvangen, waarop de zusters hun advocaat inschakelden. Op dit proces wordt in het addendum dieper ingegaan.

Schrijfster van het dagverhaal kwam tot de conclusie in dergelijke zaken ‘wel voorsichtich te weesen en nimandt te betrouwen hoe goet dat de personen mochten weesen, want de persoen die ons maliselyck bedroch (bedrogen) hadden was ook vrindt vanden huyse …’ (p. 132).


Verbouwingen, ‘soo datmen nu seer wel geackomodert waren’ (1642)

Pas in juni 1642 verlieten de verkopers De Roose, niet zonder beschadiging o.m. ‘met sommige dingen die hy wt gebroken hadde’. De zusters durfden zich in het openbaar ‘niet ruren want het ons niet geraden’. Hun geduld viel hen erg zwaar. Om de last van de interest te helpen dragen lieten zij vooraan aan de straat in het Klapdorp ‘twee huysen af metsen’, die zij verhuurden (p. 128).

Op 22 augustus betrokken de zusters hun nieuw eigendom. Dit bracht voor de kloosterlingen heel wat verandering mee (p. 128). Onmiddellijk werden er werklieden aan het werk gezet. ‘De Roose’ onderging een totale metamorfose. Er werd een muur verwijderd, een balk gestoken om van twee plaatsen een te maken die als refter moest dienen. De refter (zie plattegrond nr. 17) werd 52 voeten lang. Zij richtten een keuken in (nr. 16) waar zij een ‘pom[p]put’ lieten graven, een pomp opstellen en een kraan.

Kelders werden in orde gebracht, een ‘rechtvenster’ (doorgeefluik) gemaakt tussen keuken en refter, zodat diegenen die opdienden niet hoefden om te lopen tussen refter en keuken. Achter de refter lag een mooie kamer die kon dienen voor ‘provondis huys’ (nr. 18) en voor kapittelhuis. Om te bakken en te wassen werd in een andere plaats een oven en fornuis opgesteld.

Een kamer naast het ziekenhuis (p. 129) werd in orde gebracht ‘tot verbeteringe vant sickhuys’ (nr. 10) Een andere kamer geschikt geacht ‘voor een moyers camer (mater = kloosteroverste) in elcken tyt te dienen’. Tot dan toe moest men zich behelpen ‘sonder eenich secroes’ (privacy). Omdat ‘het boven’ zeer geschikt was om cellen te maken ging men daartoe alles in het werk stellen. Al deze werken en veranderingen verliepen niet zonder grote inspanning en waren zeer duur. Op de avond van Sint Maarten in november konden de zusters voor het eerst gebruik maken van de nieuwe keuken en de nieuwe refter.

Hun eerste verblijf – het huis van Anthony van Berchem -, waar ze zich 19 jaar lang mee beholpen hadden, bleef dienst doen als kerk. Het koor, het biechthuis en het grootste deel van het ziekenhuis bleven in gebruik als ‘werm huys’ (warm huis) (nr. 13), werkhuizen en spreekhuis. Via de gaanderijen (nrs. 8, 8bis en 8ter) kon men droogvoets gaan naar alle plaatsen, ‘soo datmen nu seer wel geackomodert waren’, wat een zeer grote hulp was bij het onderhouden van het klooster en vooral ‘vande cloosterlycken oordinansie’ (p.128).


Kerk en grafkelder (1643-1656; 1673-1729)

In 1643 besloot men de kerk te vergroten (p. 131) door een stal af te breken, die direct achter het altaar lag. Deze stal werd door het klooster verworven bij de aankoop van het huis ‘De Roose’. Een muur langs straatzijde werd nog goed bevonden en zou opgemetst worden. De stal was 32 voeten lang maar minder breed en lager dan de kerk. 2/3 zou aan de (bestaande) kerk worden toegevoegd en 1/3 achter het altaar zou dienen als sacristie. De voormalige sacristie bleef enkel in gebruik als biechthuis. Een en ander bracht mee dat er ruimte bleef om een koor te maken - iets waar de zusters naar uitkeken - van 50 voeten lang en 32 voeten breed.


Afbeelding 2: 'Dit was de silputure vande reliseusen', (Stadsarchief Antwerpen, KK 1033, p. 134)

Men besloot ‘op de lenden’ (op de lengte) van de stal een kelder te maken tot ‘de begrafenisse vande reliseusen’ (sic) (zie bijlage 6). Vermits daar het fundament van de stal lag moesten zij een nieuw fundament maken op de breedte van de kerk ‘soo dat seer bequaem lach binnen de kercken en sakeristye’. Ook moest het nieuwe koor mettertijd daartegen gebouwd worden (p. 132). Al dat breekwerk bracht mee dat er veel gruis, ‘veel ruysen en quaden steenen vielen’. Men besloot daarmede gedeeltelijk het fundament van het koor te maken.

Achter de stal lag een inrijpoort die uitkwam op de Hoogte (zie bijlage 4) zoals vermeld in de goedenisbrief van De Roose (p. 133). Boven de poort was een geriefelijk kamer - ‘een bequaem camer met ander gerief’ – die kon dienen voor een paters camer buiten het slot. In de nieuwe sacristie kon men dan een gang maken. Het trapje zou uitkomen op het doksaal waar ook de ingang was van de kamer boven de poort. Toen de zusters zich vrijwillig onder slot stelden hadden zij alle plaatsen ‘binnen de trailie getrocken [zo]dat buyten het slodt niet[s] te vinden en was’ dan de poort en twee spreekkamers. Boven de spreekkamers woonden twee of drie personen die ons dienden.

De ‘paters camer’ was absoluut noodzakelijk. Men wou de pater (biechtvader) en diegenen die na hem zouden komen, comfortabel kunnen onderbrengen. Door plaatsgebrek (p. 133) had de eerste pater 7 jaren lang de zusters bijgestaan zonder ‘bichthuys’ (biecht-), zonder sacristie en zonder persoonlijke kamer. Door een tekort aan cellen zaten sommigen religieuzen ’s nachts buiten het slot op een stoel of lagen op een bank (zie bijlage 7).

Een en ander stootte op verzet van Jacques Verleyen en de weduwe van ‘De Ster,’ die hun licht schepten van de plaats waar het klooster de intentie had het koor te maken (zie bijlage 7) Ten bewijze daarvan toonden zij ‘de brieven daer sy goet recht mede hadden’. De zusters hadden hier niets tegenin te brengen. Dit was weer een tegenvaller, ‘diet was wederom al wat swaricheydt’, nochtans hadden de zusters hen tevoren ingelicht, iets wat de tegenpartij zich niet meer scheen te herinneren.

Een jaar later in 1644 werden er opnieuw reparatiewerken uitgevoerd (p. 134). Op het altaar werd ‘eenen sercksteen’ gelegd en werden er stenen ‘trappen’ (treden) rondom het altaar gemaakt. Tot dan toe was het altaar met ‘berders’ (hout) bedekt en had het een gewijde steen ‘daermen op consakererden’ van één voet groot. Ook de treden van het altaar waren tot dan toe in hout. In het begin had het klooster zich moeten behelpen om zich niet in de schulden te steken.

De grafkelder van de kloosterlingen werd geruimd v’ande ierden die daer in was’. Op ‘den mont’ van de kelder werd een zerksteen gelegd met daarop in koperen letters dat dit was de ‘silputure vande reliseusen’ (p. 134)

Op 29 december 1646 is hun allereerste ‘clocxken gebroken’ (p. 150). Op 15 maart daarop volgend werd er een nieuw gehangen. Er werd ook een nieuw venster gemaakt ‘om bequamelyck sonder gerynkel aende clock te connen commen’. Men hing toen ook een grote bel in de toren van de ‘dormiter trap’.

In september 1656 werd door pater Franciscus Cosyn, prior van de predikheren, de grafkelder gewijd en ook een klein plaatsje in de hof om bij nood iemand te kunnen begraven (p. 171).

Pas in 1679 komt de grafkelder opnieuw ter sprake. De ‘dootkelder’ werd in november opnieuw geruimd en de overblijfselen werden in doodskisten op het kerkhof (‘ons kerckhoff’) begraven. Een deel werd op de achterplaats verbrand, twee of drie zijn ‘int graft gebleven’ (p. 181). En in juli 1684 werd in de kerk ‘den vloer op genomen ende met blau ende witten voet steen geleet’, dank zij de vrijgevigheid van zuster Theresia de Bie (p. 183).

Vijftig jaar later, in januari 1729, werden de graven in het koor geruimd. Er werden 13 à 14 kisten geopend en weggenomen zodat er ‘niet een in het (koor) is gebleven’ (p. 204).


Verdere uitbouw van het klooster (1646-1662)

In het jaar 1636 (sic = 1646) werd de gang hermaakt (p. 148) ‘met een craen onder ierde (aarde) en[de] een craen boven ierde.’ De kraan voor het water van ‘onder ierde loop[t] tot int verneys (fornuis ?) int washuys’ en de ander diende om het water uit de buizen te laten lopen opdat die niet zouden bevriezen. Dit alles ‘comt tot groot gemack voor die den arbeydt van wassen moeten doen’.

De zusters trachtten in oktober 1653 van hun buurman Jacques Verleyen, wiens achterhuis tegen hun rijweg lag, toestemming te verkrijgen om een muur op te trekken. Omwille van lichtschepping kregen zij die toestemming niet. Ook in 1643 kwam Verleyen tegen de plannen van de zusters in verzet. Noodgedwongen moesten zij zich tevreden stellen met een muur van één voet dik en negen voeten hoog (zie bijlage 8).De kloostergemeenschap had die veel hoger gewenst, nochtans, door die muur van negen voeten hoog ontstond binnen het slot een hofke van 30 voeten breed en 60 voeten lang ‘want wy grootelycx de locht van doen hadden [18]’.

Het overlijden van Sara Derkennis in februari 1654 zette geen punt achter de bouwactiviteiten van de zusters. In maart werd het dak boven de ‘provondes camer’ opnieuw gemaakt. Het aantal zusters nam steeds toe en het koor werd te klein. Jarenlang hielden zij zich bezig met de vraag wààr een nieuw te maken. Het ontbrak hen aan ruimte en vooral aan middelen. Uiteindelijk werd in 1655 beslist het geheel om te draaien: het koor te maken waar de kerk was en de kerk waar het koor was (p. 170-171).

Men startte in mei met de werken ‘om dese twee plaetsen te veranderen’. Waar voorheen de sacristie was, werd een biechtplaats voorzien, zodat ze ‘nu wel geaccomodeert waeren voor veel jaeren’. Tegelijkertijd werd onder de keuken het kelderke opnieuw geplaveid en ‘beseth’ (bepleisterd) wat broodnodig was. In de kleedkamer werden twee nieuwe cellen gemaakt (p. 171).


Afbeelding 3: Bovenaan van links naar rechts : het koor, de kerk, het altaar, de sacristij, niet-benoemde
plaatsen, de ingang vanuit De Hoochte, het spreekhuis en de tuin van de heren van Villegas
(detail uit de kaart van landmeter P. Ricquier, 1726 - gesignaleerd
door Petra Maclot, met dank daarvoor) (SAA, Icon. 12#4803)

Even vielen de bouwactiviteiten blijkbaar stil. Tot in 1659 toen werd het dak boven de ‘paters camer’ vervangen en werden er twee nieuwe cellen gemaakt in het noviciaat (p. 173). Bij de refter waar de ‘water loop is tusschen de Croon en ons huijs’, werd een nieuwe goot gemaakt. Deze goot kwam in de kelder van het huis ‘De Croon’, langswaar zij het water moesten leiden. Volgens de erfscheiders vielen de kosten ten laste van het klooster, daar het hun verantwoordelijkheid was (p. 173).

In juni 1656 was er reeds een ‘nieuwe brou cuijp’ gemaakt ‘inden kelder daer de brouwerij was’ (p. 171). Onder de brouwketel werd in augustus 1660 een rooster in ‘dick ijser’ geplaatst in vervanging van een in steen, dat regelmatig moest hersteld en hermaakt worden (p. 174). De poort aan de ‘plets’ (plaats / koer) binnen het slot werd in juni 1661 gevernist. Omdat er bier in moest liggen en omdat er soms grondwater in stond, werden twee kelders onder het ziekenhuis opgehoogd (p. 173).

In maart 1662 werden er 3 nieuwe cellen (sellekens) gemaakt op het zoldertje boven het bakhuis. Het dak werd wat hooger op getrocken om daar boven nog een zoldertje te hebben dat kon dienen als apotheek (apoterij) om daar te distilleren en ook omdat de cellen niet onmiddellijk onder het dak zouden zijn. Het was wel wat klein voor 3 cellen, maar het klooster, steeds opzoek naar nieuwe plaatsen, moest zich op die manier behelpen (p. 174). Het had trouwens geen middelen om meerdere ‘huijsinghe te coopen want wij leefden al meest bij ons hantwerck …’.


‘Noetsaecke reparatie’ in ‘De Roose’ (1647-1692; 1731-1781)

In december 1647 werd in het huis naast ‘De Roose’ een nieuwe zolder gemaakt (p. 152) - ‘in de balcken stryckhouten versien midts men daer vont groote fouten van groot perrykel.’ Men vond ook dat er in de grote kamer van ‘De Roose, die tegen ons keuken aen comt groot geruycken (reuk) was midts de eynde vande balcken altemael vrot (verrot) waren soo datmense al deden versien met nief stercken basen’ (basis) (p. 153). Reeds in september was het dak boven ‘ons werm huys opde syden van het merckgraven huys’ [19] volledig weggenomen en werd er een nieuw gelegd.

Acht cellen boven datzelfde ‘werm huys’ en boven het ‘stenen sickhuys’ werden in oktober 1648 ‘toe gesloten’ [20] (p. 157). Hetzelfde verhaal deed zich voor in oktober 1649 toen er boven weer 6 cellen werden ‘toe gesloten’, 5 voor de werkzusters en één op ‘den dormieter’ (dortoir = slaapzaal) van de ‘noennekens’. Op 30 juli 1650 opnieuw twee (p. 165).

Het dak boven de keuken werd vernieuwd in juli 1663. Ook dit van het huis ‘De Roos aende straet’ werd vervangen. Er werd ook e’enen nieuwen scheersolder’ gemaakt en andere ‘noetsaecke reparatie’ (p. 175).

In oktober 1664 nam men ‘de groote camer inde Roos’ onder handen ‘met nieu bert’ (hout). De keuken werd opnieuw geplaveid, er werden steentjes in de schouw gezet en andere kleine herstellingen gedaan. Het jaar nadien werd er een regenbak gemaakt met een pomp, de kelder werd geplaveid en de (binnen)plaats gekasseid (p. 175). In augustus 1668 werd de sterfput ‘inden gershooff’ (gers = gras) geruimd en werd de riool ‘die het vuijl waeter leijdt vande pomp in het wermhuijs’, gerepareerd (p. 176) en in ‘De Cleyn Roos’ werd in juli 1693 een nieuwe regenbak gemaakt (p. 186).

Voor het eerst is er in 1719 sprake van nog een eigendom van het klooster der predikherinnen, nl. een huis in de Huikstraat. Ook dit huis werd van onder tot boven vernieuwd. Voor het vernieuwen van de gracht en het bouwen ‘in het waeter’ (p. 198) betaalde het klooster een cijns (zie bijlage 9). De grootte van de cijns wordt evenwel niet vermeld.

De naam van het huis ‘De groote Roos’ duikt in 1731 weer op. Toen werd met instemming van de ‘Mater consililante’ de deur van ‘den polder’ (sic) (= ?) van de ‘groote roos’ dichtgemaakt ‘met accoort’ om 6 gulden huur per jaar meer te geven (p. 207). Ook werd genoemde ‘polder’ geheel met nieuw hout (pert = berd) gelambriseerd. Eind augustus werd het volledige secreet geruimd door een zekere Christoffel. Kostprijs 22 gulden 11 stuivers.

Ook ‘De clijn Roos’ was aan onderhoud toe. Aan één zijde werd in juli 1733 het dak met pannen bedekt en aan de andere zijde, de zijde met tichelen, werd het ‘altemael verbetert’ en een nieuwe loden goot gelegd (p. 208). Tegelijkertijd werd op de gaanderij van het noviciaat aan de hof (nr. 20) van Cosijn van Bo[u]chout ook een nieuwe loden goot gelegd.

In juni 1751 werd in ‘De groote Roos’ de pomp opgebroken, de buizen van de ‘regen pomp’ werden gerepareerd en er werd een nieuwe loden goot gelegd van het dak tot in de put van ‘De klein Roos’. De moederriool voor het klooster werd geruimd en de goot werd opgebroken. De kosten voor 153 voet liepen op tot 11 gulden à rato van één stuiver de halve voet (p. 216).

De ‘Groote Roos’ kreeg in 1770 langs straatzijde een dak met pannen (p. 222). Steeds opnieuw was er werk aan de daken. In 1781 werden er voor de kostprijs van 200 gulden, drie nieuwe pannendaken gelegd : één op het huis ‘De Groote Roos’, één op ‘De Klyne Roos’ en één op hun huis in de ‘Heyl metter huijkstraat’. (p. 225).


Het secreet (1650-1766; 1777)

In oktober 1650 stond de heer Noledt zijn recht af op het secreet (latrine, privaat) (p. 166), waarvan de kelder onder zijn erf lag tegen het ‘stenen’ ziekenhuis aan [21]. Tot dan was het in gemeenschappelijk gebruik, maar voortaan zou noch Noledt noch zijn nakomelingen daar enig recht op hebben (p. 165).

We weten nog niet wat bedoeld werd met een ‘nief schyf huysken’ (sic) dat werd gemaakt in september 1653 met een ‘seer bequaem schyve’. Men voorzag ook een klein overdekt plaatsje waar men een pomp in plaatste ‘tot gerief vande buyten susters’. Tot dan hadden zij hun water op straat moeten halen (p. 168).

Zesenzestig jaar lang [1633-1699] huurde het klooster van een zekere heer Vil[l]igas een hof (zie plattegrond nr. 23). Rond kerstmis 1698 werd die huur opgezegd tegen half maart eerstkomend. Destijds deed men erg lastig over het ‘secreet’. Het werd de zusters zelfs verboden er nog gebruik van te maken. De zusters lieten het hierbij niet en lieten het betreffende protocol opzoeken. Er bleek geen sprake te zijn van enig ‘secreet’. Wel werd bevonden dat ‘dese erfgemeijn sijn geweest eertijts’ (p. 189) [22].

Het ‘secreet’ of één der secreten [23] kwam opnieuw ter sprake in 1729. Toen werd in maart het ‘secreet’ in ‘het sick[huys] in de steene kamer’ geruimd. De onkosten werden gedeeld met buurman Straetmans, ook de eerder gedane kosten, zoals het graven van de put, mondkosten en bier. Het ‘secreet’ van het klein ziekenhuis werd ‘s nacht geruimd en in dezelfde put gedaan (p. 205).

Op 11 december 1742 stond het klooster haar recht af van het ‘privaet’ dat gemeenschappelijk was met juffrouw Schut (zie plattegrond nr. 32) en op ‘de aert’ van hunnen hof lag, naast de pomp bij het groot spreekhuis, op voorwaarde dat langs weerzijden en ten eeuwigen dage, de “beerput” nooit meer zou gebruikt worden, aldus de akte ‘van mijn heer den schepenen Cnijf, den notaris Cram, den notaris Huijbrechte …. , mijnheer Caroli Nacken ….’ (p. 212).

In 1743 hebben zij ‘het sickreedt gemaakt in de gaanderij bij het groot spreekhuis, den mondt van het ruijmgadt is den groodtsten vercanten (vierkante) blouwen steen in de gaelderij’ (p. 212). In augustus 1750 werd ‘het secreet’ in de gaanderij aan de trap bij de ‘maters camer’ geruimd en het ‘welfsel dat verdiert was’ opgebroken en vernieuwd. De ‘beir’ werd geruimd, ook die van ‘het secreet aan de profondis camer’ (p. 214).

Voor het ruimen van het “privaat” aan de ‘profondis kamer’ in mei 1766 ontving elke ‘Metses Mans’ (metser) een loon van 30 stuivers, in totaal werd dit 9 gulden 14 stuivers. Men liet ook de put maken want ‘den beier lijt op den gers hof plat voor het sieckhuijs’. De onkosten voor het lenen van tobben en emmers liepen op tot 17½ stuivers. Alles werd niet geruimd want ‘daer is noch in gebleven’ (p. 220).

Het ‘privaet op de langen dormter’ (slaapzaal) werd in 1777 afgebroken en, tot grote vreugde van de kloosterzusters, werd de put onder het stenen ziekenhuis gevuld. Ze hadden veel overlast gehad omdat ‘den drek’ door de muur kwam. Dit huisje (het privaat) hadden zij reeds lang afgestaan, zodat het moeilijk was om het te ruimen. Toen mijnheer Wellens, de vader van de toenmalige bisschop, en mijnheer Borrekens, die samen eigenaars waren van de suikerbakkerij, dit hoorden hebben zij het privaat ‘met groote liefde’ verwijderd, de deur op de ‘dormter’ dichtgemetst en de put gevuld, dit alles op hun kosten, met de belofte dat het klooster nooit meer overlast en ‘vuyligheijt’ (vuiligheid) zou hebben (p. 224).


Dakperikelen (1679-1779)

Naast ‘het secreet’ eisten ook de daken en de goten heel wat onderhoud. In juli 1680 werd het lekkende dak boven het altaar in de kerk vernieuwd ‘wat seer noetsaeckelijck was’. Ondanks grote kosten werd de in september 1679 vernielde gaanderij op het noviciaat reeds in maart van het daaropvolgende jaar herbouwd (p. 181).

De zusters bleven bouwen, herstellen en vernieuwen. In juni 1681 maakten zij een ‘galerieken’ aan het biechthuis, ‘met schutsel aan de berdecamer, om ons te bevrijen voor de gebueren’. Opnieuw dank zij de vrijgevigheid van zuster Theresia de Bie, die een jaar eerder ook al de kosten voor het maken van de droogzolder op zich had genomen, gebeurde dit kosteloos voor het klooster (p. 182).

Steeds opnieuw moesten er reparaties verricht worden aan de daken. Dit boven het koor langs de zijde van de ‘gers hoff’ werd in 1688 volledig vernieuwd met schaliën. Het houtwerk – ‘het bert’ - bleek nog goed te zijn, maar verder was het zo lek dat het dringend moest hersteld worden (p. 184). Hetzelfde gebeurde twee jaar later met het schaliëndak boven het noviciaat, waar ‘de pers stond’, tot de schouw van de middelste zolder (p. 185).

Dan kregen de zusters blijkbaar enig respijt. Tot augustus 1695 toen werd er een nieuwe ‘blau goot’ gelegd op de plaats bij het groot spreekhuis van het slot (p. 187). Het noviciaat werd op 24 maart 1696 gesloten (p. 187).

De daken bleven voor het klooster regelmatig de aandacht opeisen. In 1708 werden die van het koor, toren, ‘pandeken’, apotheek, ‘cantor’ en een deel van de middelste lijnwaadzolder met schaliën bedekt. Daartoe werd ‘alle de gereetschap van hout en schalien ontboden’ (p. 194). Het dak boven de ‘profundiskamer’ werd in 1714 vernieuwd (p. 195). Hetzelfde gebeurde in mei 1717 met het dak boven de gaanderij. Het ‘daksken’ boven het klein ‘spreckhuijs en vande schijf’ werd in augustus 1722 onder handen genomen en vernieuwd (p. 199).

Een en ander was niet zonder gevaar, want in augustus 1724 viel één der “dienders” van de schaliedekkers van het dak in de hof. Zijn hoofd was erg gekwetst en hij heeft geen woord meer gesproken. Men droeg hem in het “groot spreekhuis” waar hij het H. Oliesel kreeg toegediend. Vandaar werd hij naar het gasthuis gedragen, waar hij ’s avonds overleed (p. 200), ‘Godt wilt syn siel bermhertich sijn’.

Acht maanden later werd het dak van de ‘polder’ (sic) (= zolder ?) verwijderd en hernieuwd en kreeg het langs beide zijden nieuwe goten (p. 200). In juni 1729 werd er een nieuwe goot gelegd op de zolder boven de refter op de seijde [van de] Croon. Ook werd de ‘druijfpars’ (druivenpers) gemaakt (p. 205). In juni 1732 was het de beurt aan de ‘maters consilanten camer’. Deze kamer kreeg ook een nieuw dak, gedeeltelijk met pannen en gedeeltelijk met tichelen (p. 207). ‘Over weder sijde werd een nief plaet met een nief looijen gooedt (goot) gelegd’.

Buiten het vervangen in 1742 van het dak van de “paterskamer” werd in 1745 de helft van het dak boven de de ‘profendus camer’ met nieuwe pannen bedekt en werden de overige pannen- en tichelendaken gerepareerd (p. 212). In 1749 nam men het dak boven de refter, aan de kant van ‘De Croon’, onderhanden. Het werd gedekt met tichelen en de ‘boven cap’ met pannen (p. 215).

Het dak van het klein “pandeken” bij het werkhuis voor de ingang van het koor werd in juni 1751 verwijderd. Houtwerk en schaliën werden totaal vernieuwd. Aan het koor, langs de zijde van de hof, werd een nieuwe loden goot gelegd, ook aan het “pandeken” en aan het noviciaat (p. 216).

Half het dak van de zolder waar ‘den boijl’ (geslacht vee ?) en ‘de qierel’ (= ?) staat werd langs de kant van ‘De groote Roos’ in 1754 met pannen bedekt. Heel wat houtwerk werd vernieuwd. Men maakte er ook twee nieuwe vensters (p. 217). In 1770 werd het dak boven de ‘berdercaeckmer’ (sic) (berdercaemer) langs beide zijden met pannen bedekt, evenals dit van de ‘maters kaemer’ (p. 222).

Op het noviciaat werd in 1779 een nieuwe goot gelegd naar de hof van juffrouw Wellens plus nog 2 nieuwe stukken (goot ?), dit alles voor de som van 232 gulden 12 stuivers ¼. Ook werd er voor 100 gulden een nieuw pannendak gelegd op de keuken boven de ‘costerij’.


Schilder- en onderhoudswerken (1697-1781)

Sommige zusters droegen persoonlijk bij in het onderhoud en vernieuwen van het klooster. Niet alleen Theresia de Bie was daarvoor kapitaalkrachtig genoeg, maar ook Maria Kaersmans. De nieuwe ‘gijel cuijp’ die in maart 1697 werd gemaakt en in de kelder aan de straat werd opgesteld en ‘seer noedich en profijtelijck voor de brouwerije’ was, kostte haar veel geld. Minder spectaculair maar even noodzakelijk waren de nieuwe ‘schapraij’ in de refter en de drie ‘coffooren’ (komforen), die in de keuken werden gemetst. Dit alles dank zij zuster Agnes Janssens. Een jaar later werden er in het ‘wermhuijs’ ook twee gemetst (p. 188).

In 1699 werd er weer op kosten van zuster Maria Kaersmans langs het ziekenhuis een ‘blau steene goot’ gelegd (p. 189). Het groot spreekhuis werd dat jaar ook door ‘Monsuer en Maseur van Eeden’ begiftigd met witte stenen en zuster Kaersmans deed hetzelfde met de ‘gallerij bij het spreckhuijs’ die met blauw stenen werd geplaveid. Ook zorgde zij dat er op ‘den gershoof’ een stenen pompbak werd geplaatst ‘dat een seer goet werck is …’ De zoldering van het spreekhuis werd ‘geleemplackt’. Nogmaals kwam zuster Kaersmans tussenbeide bij het opmaken in 1715 van het altaar in de kerk. Zij overleed nog datzelfde jaar (p. 196).

Buiten de nieuwe of vernieuwde daken gonsde het in de 18de eeuw nog van andere bouwactiviteiten. In 1712 [24]  werden er 3 zolders ‘geplaveijt, eenen met bert, op de profundis camer en op de dormter oock bert’ (p. 195). De brouwerij kreeg twee nieuwe ‘backen’ en een kopere pomp (september 1714) en in het “warm huis” kwam een stenen pomp. En twee jaar later werd door toedoen van de koster,die aalmoezen van goede vrienden had ontvangen, het ‘wellefsen’ (gewelf / zoldering) ‘gelammanseert’ (gelambriseerd) en geschilderd (p. 196).

Van de kleine ‘geers blijck’ voor de ‘berdekamer’ van het ziekenhuis werd in de lente van 1728 een bloemenhofje gemaakt. Het ‘galerieken’ aan het biechthuis werd afgebroken (p. 203 [25]) en men begon het muurtje tegen de ‘reijbaen’ wat hoger en gelijk te maken. Dit stuitte op heel wat protest bij monde van weduwe De Koninck en haar broer een zekere heer Leerse. Het muurtje mocht slechts 9 voet hoog zijn. Na een proces, dat hen 25 gulden kostte (aanvankelijk 29, maar ‘door spraeck’ van procureur Arens afgezwakt tot 25 gulden) en uitspraak in het nadeel van het klooster, werd het opnieuw afgebroken.

Ook de brouwerij eiste weer de aandacht van het klooster. De oven in de brouwkelder werd afgebroken (p. 203) en er werd een nieuwe schouw gemaakt. In september 1727 werd in de brouwerij een nieuwe ketel in koper geplaatst. Gewicht : 548 ¼ pond; de versleten oude ketel, ook in koper, woog 284 pond. Kostprijs koper : 344 gulden courant tegen 17 ½ stuivers het pond. Alles te samen : reparatie, nieuw rooster, metsen enz. 430 gulden 12 stuivers (p. 204). Drie jaar later, in 1730, werd op kosten van stadspostmeester Franciscus Colijns en diens vrouw (p. 205) in de brouwkelder een nieuwe brouwkuip gemaakt.

Bij zijn overlijden op 5 maart 1735 liet Colijns bij testament, in 1732 gemaakt samen met zijn zuster Barbara, een fondatie na, waarvan de kapitale som bestond uit renten, contante penningen, meubelen, zilverwerk, alles te samen - ‘monteren in wissel gelt salve ius’ - 32.000 gulden (p. 208).

Het verblijf van de zusters werd ook onder handen genomen. In oktober 1742, dank zij zuster Cornelia Carsmans, werd de ‘dormter’ van de zusters met nieuw ‘bert’ bedekt, drie cellen werden ‘in muren geset’ en de kamer van de pater bij het orgel werd – met toestemming van proviciaal Guillielmus Poelman en pater Ludovicus de Rijck - ‘in het slot getrocken’ (p. 211). Ook het dak werd opnieuw met pannen bedekt.

In goede nabuurschap, maar niet zonder voorwaarden, kwam het klooster in april 1747 tegemoet aan de vraag ‘versocht heeft uijt vrintschap’ van Joannes van Bo[u]chout en diens vrouw Paulina van Canfort om, tegen de muur in ‘de gaeldery’ van de plaats naar het groot spreekhuis en tegen de muur van het ‘warm huijs’ tegen de schouw en boven de lange dormter en de kapel van het noviciaat, een ‘boven’ te maken bestaande uit drie plaatsen. De bouwplannen van Joannes van Bo[u]chout betroffen ook een stal tegen de gaanderij, een ‘middel’ kamertje met een schouw en een kamertje tegen het warmhuis (zie bijlage 10).

De zusters hadden aanvankelijk hun twijfels omdat de stal en de mestput tegen de muur van de heer Schut [26]  werden gemaakt. Uiteindelijk gaven zij hun toestemming ook ‘uijt vrintschap en enckel [uit] ghedoogentheijt’, zolang het hen beliefde. Het paard moest zo gestald worden dat hun erf niet zou beschadigd worden. Na bij advocaat Du Pont ingewonnen advies, werd de overeenkomst vastgelegd door notaris Cramp en ondertekend door Joannes van Bo[u]chout, Paulina van Canfort en zuster Maria Theresia Roddaert. De akte werd in de rentekas gedeponeerd op 26 april 1747 (p. 213) (zie bijlage 10).


Afbeelding 4: Bovenaan van links naar rechts : een keuken,het wermhuys, het eigendom van
mijnheer van Bo(u)chout, twee bleekhoven en de percelen van de juffrouwen Schut en Jacops.
(detail uit de kaart van landmeter P. Ricquier, 1726, SAA, Icon. 12#4803)

De (binnen)plaats bij de refter werd in 1749 ‘vercassijt’ en verhoogd. Ook werd in de gaanderij aan de ‘maters camer’ op de achterplaats bij de refter ‘ene schoone regenback gevonden’, die zij niet lieten vullen, maar dicht leggen met de steen, ‘gheteecken met 4 let[t]eren 1596’. Eventueel kon die nog herbruikt worden. De ‘ruijmput’ droeg de letter R (p. 215).

Augustus 1750 bracht dan weer nieuwe en grondige onderhoudswerken mee. Naast het ruimen van het secreet in de ‘gaelderij aen den trap bij de maters camer’ werden de muren van de refter volledig ‘afgecrapt’ (afgeschraapt). Een balk van de ‘achterste’ cel, die vanuit de goot geankerd was met een houten buis en ‘smits werck’, werd versterkt en ondersteund. De muren werden opnieuw bezet, ook die van de ‘profondis camer’ en die van de gaanderij bij het spreekhuis (p. 214).

De muren van het werkhuis en het ‘wermhuys’ werden in 1751 afgeschraapt en bezet (p. 215). Er was ook heel wat te repareren én in het klooster én in de huizen De Grote en De Kleine Roos. Ook de muren van kerk en koor werden onder handen genomen. In juli 1752 werden zij afgescrapt omdat zij door het veelvuldig overschilderen afvielen. Zij werden opnieuw bezet met ‘met dornickxen calck’ en wit zand in plaats van ‘salvel’ (zavel). Gedurende één jaar bleven zij ongeschilderd ‘om fraij en ghelijck op te droogen’ (p. 216).

In juli 1754 werd de refter voor de tweede keer ‘tot op den steen toe’ afgeschraapt omdat hij door ‘de soutigheijt’ van den muur gedurig ‘op bla[a]sden’ en afviel. Ook hier werd ‘doornickxen calck’ en zeezand gebruikt en werden de muren diverse keren behandeld. Deze procedure werd herhaald tot alles wit was (p. 217).


Afbeelding 5: ‘… voor den tweeden keer tot op den steen toe afgecrapt …’
(Stadsarchief Antwerpen, KK 1033, p. 217)

In juli 1766 werd er een nieuwe goot gelegd aan ‘den achtersten solder’ boven de kerk naar de straat toe. Daartoe moesten al de ‘becsien’ [27] worden verwijderd, wel werd de goot verbreed (p. 220).

Op 7 september van dat zelfde jaar bracht Henricus [du] Buisson ‘sijn goet' (goot) onder de aerden’ door zodat ook het klooster genoodzaakt werd hetzelfde te doen ‘of ons clooster hadt vol water gekoemen’. We vermoeden dat het eerder gaat om een riool dan om een afloop van het dak. De riool van het klooster werd naast die van Du Buisson ook “onder de aarde” gelegd. Tegen de ‘waege poort’ werd een nieuw rooster gemaakt. Daardoor werd het klooster ook verplicht ‘den kasseij’ hoger te leggen waardoor dan weer de poort niet kon gesloten worden en moest weggenomen worden. Kasseien alleen al kostten 7 gulden 2 stuivers 2 oorden (p. 221).

Vier jaar later in 1770 kreeg het groot spreekhuis een nieuwe vloer (p. 222), de muren werden afgeschraapt en geschilderd, wat voor een “aalmoes” werd gedaan door Pater Taijmans, ‘sindikus’. In 1771 werden er in de wijnkelder vijf stenen bakken gemaakt (los stuk tussen p. 222 en 223).

Op 17 december 1773 werd het graf geruimd en werd er een put gegraven op het kerkhof om kisten en doodsbeenderen in te begraven. Daarvoor moest men 4 gulden en 18 stuivers betalen ‘en den kost’ (p. 223). In 1774 en 1777 werd er in de brouwerij een nieuw rooster gelegd (p. 224). Voor het geleverde werk ontving de smid in 1774 28 gulden 5 stuivers en de metser 18 gulden 17 stuivers. In het huis in ‘de hermetinge straedt’ [28] (p. 224) werd in 1776 een nieuwe pomp geplaatst. Kostprijs 22 gulden 4 stuivers ¼.

In 1780 werd er, eveneens voor 100 gulden, ene nieuwe ‘dormpter geleijt op de costerij’ van het noviciaat. Ook in dat jaar werd het koor van boven ‘gelijmvermt ‘en het orgel ‘geolivergrt’ (geolieverfd), voor 60 gulden, een aalmoes zoals schrijfster vermeld. Later in dat jaar werd het altaar in de kerk opnieuw verguld en gemarmerd (‘vernuedt vergult gemerbeleert’) en het ‘sacrariom vergult [en] de schilderij van den autaer gekuijst’. Kostprijs : 120 gulden 12 stuivers zonder het vergulden en marmeren of marmerkleurig verven.

In ‘De Kleine Roose’ werd het privaat geruimd voor 14 gulden 15 stuivers en in 1781 werd er een nieuw klein klokje opgehangen, ‘te weeten de silentie bel’, voor 32 gulden 7 en half (stuivers) (p. 224).

De overste loste of kweet in 1781 drie cijnzen voor een bedrag van 43 gulden 11 ½ stuiver. Ooit zou er meer voor moeten betaald worden (p. 224). De brieven van ‘cassatie’ bevonden zich in het ‘comptoir in het casken opde taffel daer het cruijs op stadt’ (staat). Preciezer kan het niet.


Herstellingen ten gevolge van (natuur)rampen en ongelukken (1673-1725; 1770-1775)

Buiten het wisselen van priorin om de 3 jaar gebeurde er niets dat de moeite loonde om op te tekenen. Tot … op 15 juli 1673 er vanaf het kasteel, tot grote schrik van de zusters, met grof kanon door de gevel van de scheerzolder boven de cellen van de lekenzusters werd geschoten (p. 178). Op kosten van het stadsbestuur werd alles hersteld.

In juli 1675 kreeg de gemeenschap bezoek van kardinaal Thomas Philippus Arondel in gezelschap van Ambrosio Capello, bisschop van Antwerpen [29] e.a. In de kerk werd het Te Deum Laudamus gezongen en werd de zegening gegeven met het heilig sacrament (p. 179). Er speelden twee trompetters ‘op docsael’ en nadien ‘most de gemeijnte’ (kloostergemeenschap) in het groot spreekhuis komen om aldaar de bisschoppelijke ‘benedictie’ te ontvangen. Daar stond ook ‘den Rijnsen wijn gereet met een groote schotel Bancket van ses gulden’, die men aan de religieuzen uitdeelde. De kardinaal kwam opnieuw de mis celebreren in augustus van datzelfde jaar. Tijdens de mis zongen de zusters diverse motetten [30] (p. 180).

Bij het bezoek van de kardinaal waren er geen kanonschoten en verliep het zonder ongelukken. Maar in 1677 werd er opnieuw flink geschoten. Het dak boven ‘de berdecamer’ van het ziekenhuis plus twee cellen boven ‘den dormpter’ (dortoir, slaapzaal) moest geheel worden vernieuwd (p. 180).

In september 1678 brak er in de stad een ziekte uit die de hele winter aanhield en die de naam kreeg van ‘Antwerpse sieckte’. Door het grote aantal zieken was er niemand meer om hen te verzorgen [31], geen dokters, geen biechtvaders. In honderden families bleef geen enkel lid gevrijwaard. Duizenden lieten er het leven bij. In vele kloosters grepen geen religieuze diensten meer plaats. Ook de predikherinnen bleven niet gespaard.

Bij de intrede in september 1679 van de bisschop van Antwerpen, Johannes Ferdinandus, werd er vanaf het kasteel weer met grof geschut geschoten en blies men de gaanderij (gallereij) op het noviciaat omver. Het stadsbestuuur herstelde de schade dit keer niet (p. 181). Dank zij de vrijgevigheid van zuster Theresia de Bie werd een maand later de zolder boven de refter en ‘de profundus camer’ geplaveid en in orde gebracht om daar de mout te drogen.

De Antwerpse ziekte scheen weer op te steken. Er werd een processie ‘geordinert’ (verorderd), te houden ieder jaar op de eerste zondag van september ‘met groote devotie’. Schrijfster noteerde: ‘dit dient per memorie dat ons naercommelinge soude weeten de oorsaeck van dese processie’ (p. 180-181, tussengevoegd blad).

De hout- en boterkelder kwamen door de storm en springvloed op 26 januari 1682 om 9 uur ‘s avonds, op één uur tijd volledig onder water te staan. De zusters werkten gans de nacht met pompen om de boterkuipen te vrijwaren. Tevergeefs … Ook de bierkelders stonden onder water. ‘Dies gelijcke was noijt gesien’. De kelder ‘onder de profundus camer daer den mutsaert staet’ werd in maart 1683 ‘eenen trap gehooght’ (p. 182).

Bijna was al dit werk vruchteloos, want op 18 september [32]1692 om 14 uur was er een aardbeving ‘tot grooten scrick’ van iedereen. Zoiets was in vijftig jaar niet meer gebeurd (p. 186).

De kroniekschrijfster kan niet nalaten voor de nakomelingen te vermelden welk een droevige en dure tijd het jaar 1699 was geweest. Zelf droeg ze 14 gulden bij. Een viertel rogge kostte 10 of 11 gulden, een viertel tarwe 13 gulden en meer, dit betekende 28 gulden tot 30 gulden voor een zak, zoals ze hoorde. Bovendien was het zeer slechte waar en werden er mensen ziek van het slecht brood. Een pot bonen kostte 6 à 7 stuivers en de rest was in verhouding duur door ‘die swaeren orlogen, die jaeren geduert had, quam den dieren tijt. Daer strifven (stierven) veel menschen van droufheijt en gebreck’. (p. 189).

En nog bleef het klooster niet gespaard. Op Driekoningenavond 1711 regende het flink en ’s nachts vroor het fel ‘soo dat van dien dach niet en was vijt het a[er]trijck te krijgen’. Alles was bevroren. De vorst hield aan tot in april. Basisproducten werden zeer duur. Een viertel tarwe kostte 15 à 16 gulden en een viertel rogge één ‘pistol en alles naer advenant’. Gedurende twee jaar was er grote armoede en ‘droefheijt’ (los blad tussen p. 194-195).

Ook brand werd haar deel. Een stalleken brandde in 1725 op korte tijd tot de grond af. Verschillende huizen liepen schade op. Het klooster verkeerde in het grootste gevaar. Dank zij alle kloosterlingen, paters en vrienden werd het gered – wat als een mirakel werd beschouwd (p. 201).

In 1759 (sic) op donderdag 23 augustus was er opnieuw een aardbeving om 4 uur ‘s morgens ‘onder het kleppen vanden roosencrans’. Door de felle wind en slechte toestand – ‘rodt’ – van het kruis, waaide dit in december 1770 van de toren. Het jaar nadien werd er zowel een nieuwe koperen toren als een nieuw kruis geplaatst. Kostprijs : 700 guldens (p. 222). Op 13 maart 1771 had het ‘schroomelijk gedondert’ zonder ophouden van drie uur tot kwart vóór vijf (losse stukken tussen p. 222-223).

Nieuws uit de “buitenwereld” werd niet zonder emotie ontvangen : Brussel werd op 14 augustus [1695] door de Fransen gebombardeerd ‘tot soo grooten droufheijt dat het niet en can bescreven worden gelijck men in dit relaes sien can’ (p. 187). Op 14 november 1775 (sic) is in Holland een dijk ‘doorgespoelt’ met grote schade en ‘heeft hier grooten vloet geweest en savonts ten half u[u]r elf afgrijselijk gedondert’ (zelfde nota tussen p. 222-223).


Naar het einde ... (1781-1783)

Op bevel (30 maart 1781) van de raad en fiscaal van zijne majesteit (keizer Jozef II) werd een staat naar Brussel gezonden met opgave van het aantal religieuzen, inkomsten en uitgaven van het klooster (zie bijlage 11). De predikherinnen kregen nog datzelfde jaar een antipendium en kazuivel met toebehoren ten geschenke (hebben wij vereert gekregen). 'Dit ornament was versierd met fijne gallons en gouden kant (p. 225).

Begin januari 1782 ontving het klooster kennisgeving van de resolutie van keizer Jozef II waarbij de contemplatieve kloosterorden werden afgeschaft [33]. Om daaraan te onsnappen – tevergeefs - werd nog diezelfde maand gestart met een school. Alleen het “klein spreekhuis” werd als klaslokaal voor twaalf leerlingen geschikt bevonden. De school had succes en het aantal leerlingen groeide dagelijks aan (p. 226-227).

Enkele maanden later kreeg het klooster formeel verbod meer geld uit te geven dan vereist voor de dagelijkse kosten (p. 228). Dit verbod werd betekend door Joannes Baptista Cheval, notaris te Brussel, die als commissaris ook de inventaris van roerende en onroerende goederen moest opstellen. Een eerste ontwerp van de inventaris was de taak van de zusters, die er een “zwaar hoofd” in hadden, maar  uiteindelijk werden geholpen door pater Herckelbout. Officieel werd met de inventarisatie gestart op 7 mei onder leiding van genoemde notaris en nà voorlezing, zowel in het Frans als in het Nederlands, van de bevelschriften van de keizer [34]. Cheval zette dit werk voort op 10 en 11 mei om ten slotte op 15 mei de definitieve inventaris te komen voorleggen.

Op 21 mei van datzelfde jaar 1782 verscheen Cheval opnieuw met de opdracht alle fondaties te inventariseren. De priorin schreef herhaaldelijk naar de procureur-generaal P.J.N. De Lannoij te Brussel met de vraag of zij de vervallen intresten mocht betalen. Op 3 juli kwam hierop gunstig antwoord. Ondertussen groeide het aantal leerlingen nog (p. 231).

Na publicatie van de ordonnantie van keizer Jozef II en de plakkaten (aangeplakte regeringsdecreten) m.b.t. de afschaffing van de kloosters, ging het ook met de predikherinnen bergaf. Op 3 mei 1783 kwamen de commissarissen Van Gastel, De Liagre en Carpentier, naar het klooster en gaven zij in het kapittelhuis lezing van de officiële documenten. Hierbij werden zij herhaaldelijk onderbroken door het gehuil van de kloosterlingen [35]  (p. 240).

Commissaris De Liagre, werd als rentmeester aangesteld en alle ‘meesterschap’ werd de zusters ontnomen. Ook de sleutels van het kantoor moesten worden afgestaan. De econoom, die zich in de materskamer had geïnstalleerd, beheerde de financiën. Voor de dagelijkse uitgaven moest de overste telkens bij hem gaan aankloppen. Wat voor het dagelijks gebruik niet nodig was, werd opgeslagen in een kast, die door Van Gastel werd verzegeld (p. 240).

Enkele dagen later werden de schilderijen genummerd – waaronder vermoedelijk het door Antoon van Dyck geschilderde altaarstuk - en het zilverwerk verzegeld. Ook de remonstrans moesten de zusters afstaan, wat blijkbaar het allerergste was (p. 243). Op 23 mei werd al het zilverwerk verpakt in een kist om naar Brussel gezonden te worden, samen met dit van de andere gesupprimeerde kloosters [36] (p. 250).

De overheid kende de kloosterlingen een pensioen toe, variërend van 200 gulden voor de lekenzusters [37] tot 300 gulden voor de ‘Choor Religieusen’, te verhogen vanaf 60 jaar met resp. 30 en 50 gulden. Deze pensioenen waren gehypothekeerd op de goederen van alle aangeslagen kloosters (los stuk nà p. 300) [38].


Afbeelding 6 (links): Overlijden van zuster Antonia Bouwens, SAA, KK 1033, p. 265

Uiterlijk op 30 juni moest iedereen het klooster verlaten hebben. Noodgedwongen begonnen de zusters te verhuizen [39]. Hun persoonlijke zaken in hun cel mochten zij houden (p. 258). Met uitzondering van zuster Antonia Bouwens, die naar het begijnhof in Hoogstraten verhuisde, bleven de zusters in Antwerpen wonen. Na een medische ingreep in Dendermonde keerde Antonia Bouwens terug naar Antwerpen waar ze op 13 november 1785 in het gasthuis overleed (p. 265) (zie bijlage 12).

Als allerlaatste verliet op 22 juli 1783 moeder ‘suppriorinne’ Cecilia van Rossen / Rossem het klooster. In september en oktober werden de religieuzen ‘aengepackt  om hun falien’ (sluier) af te nemen, meestal gebeurde dit met geweld en onder luid “gekrijs” (p. 261).


Verkoop van de kloostergebouwen en goederen (1783-1797)

Begin juli 1783 werd, wat nog restte in het klooster, opnieuw geïnventariseerd (p. 260) en op 20 augustus 1783 verkocht. De onroerende goederen werden opgesplitst in 3 percelen en op 2 januari 1787 verkocht aan diverse kopers (p. 266). De 3 kopen bestonden uit :
1) het voorhuis waar de ‘buitenzusters’ verbleven met de werkkamer van de zusters en het kwartier van het noviciaat, werd gekocht door mijnheer Darco, steenhouwer, die het pand nog datzelfde jaar betrok (‘in koomen woonen’).
2) de kerk, het koor, het ‘g[r]aspleijn’, het ziekenhuis met de cellen daarboven, enz., werden gekocht door mijnheer Boson. Bovendien kocht hij ook de open plaats bij de keuken, het bloemenhofken en de doorgang naast zijnen stal. Deze doorgang gebruikten de zusters om hun materiaal zoals graan, kolen, enz., te vervoeren.
3) de refter, de keuken, het kapittelhuis enz. werden gekocht door mijnheer Geerts. Men kon geen onderscheid meer maken tussen kapittelhuis, refter, ziekenhuis enz., want alles werd herbouwd.

Het klooster met de twee huizen, ‘De Grote’ en ‘De Klein Roose’, werden samen verkocht voor 36.000 gulden. Nog datzelfde jaar werd ook het huis in de ‘Heyl metter Huyckerstraet’ (Huikstraat) geveild en in januari 1787 definitief toegewezen [40].


Naschrift

Even was er hoop (1787) dat de kloosters zouden mogen voortbestaan, daarom richten de zusters een rekwest aan de heren Staten in Brussel (p. 267 en 268). Bij wijze van kroniek werden de belangrijkste gebeurtenissen van deze woelige tijd [41] opgetekend.

Op 28 april 1790 kwam er bericht dat het altaarstuk (zie Addendum) het schilderij van Antoon van Dijck, zich in Brussel bevond, waarop een vertegenwoordiging van de predikherinnen onmiddellijk naar Brussel afreisde waar vastgesteld werd dat het bedoelde stuk inderdaad het hunne was. Met klem werd het terug opgeëist. Op het verzoekschrift tot de Staten (p. 290) werd gunstig gereageerd en op 11 september 1790 werd het schilderij van Brussel naar Antwerpen getransporteerd [42] om bij de paters predikheren ondergebracht te worden (p. 192).

Helaas, in juli 1794 zijn de Fransen in Antwerpen en in augustus halen alle zij alle schilderijen uit kerken en kloosters …. (p. 297). Bovendien legden zij beslag op alle winkelwaren en levensmiddelen. De prijzen stegen tot een ongekende hoogte : vlees 7 à 8 stuivers, boter 10 à 12 stuivers het pond, turf 18 gulden de viertel, rogge 12 à 14 gulden ‘alles na advonant’ (p. 300) [43].

Vanaf mei 1794 tot januari 1796 ontvingen de zusters geen pensioen, zodat zij afhingen van de liefdadigheid van ‘goede menschen’. Na diverse rekwesten ontvingen de predikherinnen op 9 februari 1796 een half jaar pensioen (p. 300).

Buiten het om de 3 jaar wisselen van priorin, subpriorin en biechtvader, wordt er niets of nauwelijks iets genoteerd (p. 184) over het religieuse leven van de zusters. Aanvankelijk was er heel wat te doen over het oprichten van het klooster en de onafhankelijkheid van dit van het moederhuis van Temse, dat onder de bisschop van Gent viel. Het staat er niet uitdrukkelijk maar de kern van de zaak waren de financiële inkomsten. Wat vooral opvalt is de doorgedreven kennis en het strakke beleid van zuster Sara Derkennis wanneer het ging over “wereldse” zaken. Na haar dood werd het dagboek verder gezet, in het begin minder helder van stijl, later toch nog heel wat details opleverend [44].

Het boek, waarin diverse personen jarenlang, van 1621 tot 1783, jaar na jaar, soms dag na dag, de belangrijkste feiten optekenden, ging gelukkig niet verloren en werd meegenomen uit het klooster. Van 1784 tot 1797 kreeg het nog een vervolg en dan is het definitief gedaan. Maar dat is een ander verhaal [45].


Gilberte Degueldre
 


ADDENDUM

Alhoewel niet onmidd ellijk relevant voor de bouwgeschiedenis van het klooster, maar wel voor de visie van toen, menen we niet voorbij te kunnen gaan aan de talrijke processen, vooral niet aan het proces van 1644 over de financiering bij de aankoop van De Roose. Het proces in 1644 was niet het enige dat het leven van de kloosterzusters in de Hoogte, het latere Infirmeriestraatje, moeilijk maakte. Zo is er ook het proces tegen het moederklooster over de verkoop van een rente, over bouwmateriaal, over het betalen van interest, over het verhogen van een muur en over lichtschepping.
Vermeldenswaard is ook de verwerving van een belangrijk altaarstuk en andere giften die de kerk verfraaiden. Eerder anekdotisch zijn de festiviteiten rond het bezoek van kardinaal Arondel en de diverse ongelukken en (natuur)rampen die het klooster troffen. Grote reparaties en herstellingen gingen hiermee gepaard [46].

I. Processen over :

a. aankoop van De Roose : financiering (1643-1645)

Koopman Hendrik Sinteleer(s) ging in september 1643 failliet. Dit faillissement veroorzaakte in het klooster enorme ongerustheid vermits de volledige aankoopsom nog niet was voldaan. De zusters schakelden hun advocaat in en lieten de verkoper, Hendrik Sinteleer(s), ‘aenspreken’ omdat hij gezwegen had over de reeds ontvangen 2.000 gulden. De verkoper beloofde ‘contentement te doen’ (p. 130) (zie bijlage 13). Maar blijkbaar bleef het bij die belofte. De kloostergemeenschap durfde zich niet ‘rueren’ – niet te laten horen - omdat nieuw-gevestigde kloosters ‘soo seer waergenomen wierden datmen hen geen erve oft huysen en mocht amortiseeren’ [47]  (p. 133).

Begin mei 1644 betekende de start van ernstige moeilijkheden rond de financiering van de aankoop van De Roose (p. 135). Maria van Battel, echtgenote van Hendrik Sinteleer(s), spande tegen Magdalena Smits, weduwe Jan Simons, in feite tegen het klooster, een proces in over de betaling van de interest op 12.000 gulden. Het klooster had, om diverse redenen, onder meer omdat Sinteleer(s) het ware bedrag van de fidei-commis had verzwegen, en op aanraden van hun advocaat – een slechte raad, zoals later zou blijken – de interest op de verschuldige som niet betaald (zie bijlage 14). Dit proces eindigde op 17 december 1644 (p. 136) ten nadele van het klooster.

In 1645 kreeg dit proces nog een vervolg. Voorafgaand dient men te weten dat Maria van Battel uit het sterfhuis van haar grootouders een aanzienlijke som erfde (zie bijlage 15) die belast werd met een fidei-commis ten voordele van haar kinderen en bij eventuele ontstentenis daarvan, ten voordele van haar moederlijke ooms, Jaspar en Peter Schrynmakers. De fidei-commis had men omgezet in twee renten, resp. van 8.000 en 6.000 gulden. Sinteleer(s) en Van Battel ontvingen van de ‘rentgelders’ bij kwijting 14.000 gulden (zie bijlage 15). Geeraart Sinteleer(s), vader van Hendrik, bepande ‘De Roose tot verzekeringe vandt remploy aen Jaspar ende Peeter Schrynmakers’. (p. 140).

Echter, na ‘pertinente calculatie’ door twee wettelijk aangestelde commissarissen, werd bevonden dat de fidei-commis 22.197 gulden 15 ½ stuivers bedroeg, waarvan 12.000 gulden bezet op het ‘Geleyhuis’ op de Meir en de resterende 10.197 gulden 15 ½ stuivers op ‘De Roose’ (p. 141). ‘De Roose’ was inmiddels in 1642 verkocht aan Magdalena Smits, die, zoals uit de voorgelegde kwitantie bleek, reeds 12.000 gulden had betaald (p. 141).

Twee “geprivilegeerde” krediteuren [48] van de gefailleerde koopman Hendrik Sinteleer(s) en aanleggers in dit proces, beweerden – ‘commen … daer met een vremde niewicheydt’ - dat Magdalena Smits de op De Roose bepande twee renten, resp. van 8.000 en 6.000 gulden, van Maria van Battel zou moeten overnemen en moeten voldoen - ‘het geene noch veel absurder is’ (p. 142). Magdalena Smits weigerde ‘wel en[de] te rechte’ deze renten en schuldenlast te aanvaarden, aangezien ‘ter sake van haren coop niet meer schuldich als de voors. twelf dusent guldens en[de] is’ (p. 143). Men wist zeer goed dat de verbintenis op ‘De Roose’, bij vonnis verminderd werd tot op 10.197 gulden 15 ½ stuiver (zie bijlage 16).



Afbeelding 7: ‘…..belast byde voors. jouffr: Magdalena Smidts met twee duysent gl: erfl.
aen[het] clooster vande predicarinne 23 aprilis 1648 ….’
(Stadsarchief Antwerpen, PK 2287 (Off. I), f° 205)

Bovendien hadden vader en zoon Sinteleer(s) geen enkel recht op de fidei-commis, maar behoorde die alleen toe aan Maria van Battel. Uit dien hoofde konden de schuldeisers van Hendrik Sinteleer(s) geen enkel recht laten gelden op ‘De Roose’ (p. 144).

De aanleggers van het proces beweerden, tegenstrijdig met alle recht en reden, dat Maria van Battel ‘hare penningen moet vinden bij de verweerder Magdalena Smits, die een onnosele vrou is, en[de] van allens ignorant is geeweest (sic)’ (p. 146). Eens te meer bleek het belang van het wijkboek (p. 146) Tot dan gold dat een koper van huizen, gronden en erven binnen de stad ‘niet anders gewoen noch gehouden en syn’ de wijkboeken te onderzoeken of te laten nazien om de lasten te kennen [49]. Nochtans zou men in de wijkboeken niets anders bevonden hebben dan ‘de borchtochte oft verbintenisse van 10.197 gulden 15 stuivers ½’. Bijgevolg kon niemand meer opeisen dan de hypotheek van 12.000 gulden (zie bijlage 17).

Hier stopt het relaas over dit proces door Lenaart Rademaker en consoorten ingespannen tegen Magdalena Smits in naam van het klooster. De intentie bleef bestaan er verder op in te gaan [50]. In 1650 op 30 juli werd eindelijk, nà jaren procederen, door Maria van Battel kwijting gegeven voor 12.000 gulden plus interest. Deze kwijting werd geakteerd voor schepenen van Antwerpen (zie bijlage 18 en 18bis).

b. rente (1644-1645) :

In februari 1645 kwam de priorin van Temse bij de zusters haar beklag maken over een rente van 29 gulden, die het klooster van Temse gekocht had van een zekere Mertinus van Scharbrock, toen baljuw van de heerlijkheid van ‘Couwenbocht’ bij Temse. De baljuw zelf had eerder deze rente gekocht van de predikherinnen van Antwerpen, met instemming van bisschop Malderus, aan wie zij toen gehoorzaamheid verschuldigd waren. Zelf kwamen de predikherinnen in het bezit van deze rente via Peeter Verhaegen, momboor en zwager van zuster Marya Cavegonsens, voor ‘haar tafelcoosten, cleedereren, bruyloft en andersins’ die het klooster haar had voorgeschoten. Zij was de tweede non die in Antwerpen werd aanvaard. Omdat de kloosterlingen destijds nog ‘seer sober waren’ werd de rente verder verkocht ter compensatie voor gedane kosten (p. 136-137).

c. bouwmateriaal (1649) :

De zusters begonnen in januari 1649 een proces over materiaal, steen en kalk dat aan wijlen Jan de Winter was geleverd voor een stal op de Vuilrui (p. 158). Na het overlijden van deze laatste zou de opbrengst van de stal en het materiaal het klooster toekomen ‘ter provessie van syne dochter suster Jakemyntken’. Na herhaaldelijk aandringen was het klooster nog niet vergoed. Meer nog, het bleek dat, na afbraak van de stal, alle materiaal reeds 2 jaar eerder was verkocht.

De Winter had de zusters altijd met mooie woorden ‘gepaeydt’, want hij zou hen wel degelijk hebben betaald na de verkoop van zijn huis. Alleen was het wachten op een goede koper. Eens het huis verkocht betaalde betrokkene nog niet, zodat het klooster ‘leveringe op den voors. pandt nam’. Van zodra de zusters vernamen dat alle materialen waren verkocht en naar ‘uiten uitgevoerd, kregen zij de raad om verdere kosten te vermijden, het proces te staken. Opdat zoiets niet meer zou gebeuren beseften zij om ‘van sulken malieuse persoonen niet bedrogen te woorden’, dat zij in de toekomst in het wijkboek [51] moeten laten optekenen dat het pand belast was met een schuld voor geleverd materiaal.

d. obligatie van 1400 gulden (1668-1675) :

Verder waren er nog de moeilijkheden tussen het klooster van Temse en dit van Antwerpen over het niet-betalen van interest op een obligatie van 1400 gulden (p. 176-177). Deze obligatie was bij de splitsing in 1625 van beide kloosters verkocht door de predikherinnen aan het klooster van Temse. In oktober 1668 besliste Temse geen interest meer te betalen. Een maand later kwam de pastoor van Temse en één van de kloosterzusters langs en kortte de obligatie met 400 gulden. Nog een maand later verscheen dezelfde pastoor opnieuw met een document waaruit bleek dat Antwerpen ook een schuld van 1000 gulden had t.o.v. Temse. De priorin van Antwerpen weigerde dit document te tekenen met als gevolg dat tegen het klooster van het Infirmeriestraatje een proces werd aanhangig gemaakt. In juli 1675 werd dit proces beslecht ten voordele van Antwerpen (p. 179) : ‘die meer gelieft te weeten moet de schrifte ende brieven lesen die daer van sijn die bij een liggen inde kist van de oude brieven die op den dormter staet’.

e. optrekken van een muur (1703) :

Toen er in 1703 bezwaren rezen vanwege de naaste buren van De Roose, onder meer door de eigenaar van ‘De Ster’ [52], Marcelis Govers, tegen het verhogen van een muur en er een proces ontstond, bleek dat de predikherinnen niet bekend stonden als eigenaars van De Roose. Aangezien in 1642 Magdalena Smits, weduwe Jan Simons, ‘De Roose’ in naam van de zusters aankocht, stond in het wijkboek het huis op haar naam. De zusters waren dan ook niet gerechtigd een proces aan te spannen. Zij stelden alles in het werk om vooralsnog het huis in het wijkboek op hun naam genoteerd te krijgen (p. 192) en ‘als eijgenaeren bekent te worden naer langen tijt en wederom al niet sonder groote moeijte hebben het selve verkregen den 5e januari 1709 met taxatie van 6 gul[den] ’s jaers in plaets vande pont penninge, sedert en hebben wij geenen voorder devoir gedaen om ons proces te vevoorderen, wijt reden … ‘ [53].



Afbeelding 8: ‘1642, 1 Aprilis. Geer: Sinteleers [ver]coopt aen Magdal. Smits. ibid.’ (vol. 9, 205)
(Stadsarchief Antwerpen, PK 2259, wijkboek Ketgen, deel 4, f° 207.)


f. lichtschepping (1767) :

Henricus du Buisson was eigenaar van een huis met achterhuis gelegen ‘inde oude infirmerij straet naest den ganck’ van het klooster. Tussen het klooster en Du Buisson ontstond een groot meningsverschil toen de laatste de vensters, die zich van ouds in de muur van de gang tussen beide eigendommen bevonden en dichtgemetst waren, opnieuw openmaakte [54].

Dit feit werd door het klooster aangevochten. Du Buisson moest de ramen opnieuw dichtmetsen. Om alle verdere moeilijkheden en processen te vermijden kwamen de twee partijen overeen in die zin (p. 221) dat Du Buisson één van de vensters op zijn kosten opnieuw zou dichtmetsen, maar dat het tweede zijn leven lang mocht blijven tot de religieuzen zouden beslissen dat ook dit venster moest verdwijnen

Verder werd beslist dat zolang de kozijn van Du Buisson, nl. Joannes van Eersel, het huis en achterhuis zou bewonen, ook dan gedurende zijn leven het tweede venster zou blijven. Indien het huis werd verkocht en Van Eersel er niet meer zou wonen, dan moest dit venster dichtgemaakt worden. De nieuwe eigenaars zouden nooit het raam mogen heropenen of er een nieuw maken ‘in den muer voor soo verre de religieusen daer op gebout gemetst hebben ende hunnen bouw ingeankert is’ [55].



II. Het altaarstuk en andere ‘kunstigheden’ (1629-1651, 1706-1776)

In het oorspronkelijk kerkje hing een altaarstuk met een voorstelling van de heilige Dominicus en de heilige Catharina aan de voet een kruis. Onder het kruis bevond zich een graf met een zittende engel. Antoon van Dyck schilderde in 1629 dit tafereel op uitdrukkelijk verzoek van zijn vader François van Dyck - uit dankbaarheid voor de vriendschap van de zusters tijdens de afwezigheid van de schilder (p. 71) (zie bijlage 19; gepubliceerd door Prims p. 28). Het kerkje won daarmee heel wat meer aanzien.



Afbeelding 9: ‘…. een seer schoen kunstich autaer stuck … ons vereert vanden
vermaerden constigen schielder men heer antonius van dyck’
(Stadsarchief Antwerpen, KK 1033, p. 71)

Dit altaarstuk werd door de tijdgenoten naar waarde geschat [56], vooral door pater Godefridus Merckies [57]  die in december 1651 met de zusters hierover overleg pleegde en voorstelde om er een plaedt en kopie van te laten maken. Dit voorstel werd (eensgezind) goedgekeurd. Niet minder dan Scheltte Bolswerck (Schelte à Bolswert) sneed de plaat, waarna een kopie werd gemaakt door de zoon van Niclaes Louwers [58]  (p. 166) (zie bijlage 20).

Het schilderij van Antoon van Dyck was niet het enige opvallende kunstwerk in het klooster der predikherinnen. Meer dan 75 jaar later werd in 1706 de refter van het inmiddels uitgebreide klooster, verfraaid met een kruis, gesneden door meester Willemsen, die ‘seer geestimeert wort’. Het was een geschenk van zuster Maria Louisa Mortgat die het op haar beurt in 1697 ten geschenke had gekregen (half blad tussen p. 190 en p. 191).

Het orgel werd in mei 1727 schoongemaakt (p. 202) en hersteld. De orgelpijpen werden vernieuwd door meester Gilliam Davit ‘orgel maecker’, voor de som van 46 gulden 13 stuivers één oort courant geld. Hij werkte hieraan 14 dagen ‘klock aen’. Voor ‘den pubrilant’ werd 34 stuivers betaald en voor de ‘timbal’ 1 gulden 14 stuivers, samen 48 gulden 7 stuivers 1 oort.  Ter ere van de canonisatie van de H. Agnes van Montepolitione werd de kerk door de zorgen van de predikheren extra versierd met tapijten, schilderijen en beelden, een werk door twee kosters dat 4 à 5 dagen in beslag nam.

Dezelfde orgelmaker vernieuwde in juli 1739 volledig het klein orgel. Materiaal en arbeid kostten 167 gulden 17 stuivers plus de ‘montcosten’ voor 3 mannen gedurende ongeveer één maand (p. 211).

Op 20 juli 1776 werd het klooster door hun geestelijke vader Franciscus vanden Bogaert met een communiebank ‘verheert’ (vereerd). Vanaf toen konden de zusters de communie ontvangen in het koor (p. 224).

 


BIJLAGEN


Bijlage 1 - Schepenregister 586, van den Berge, f° 168-170 v° : het 'Wapen van Colen' volgens de schepenbrief van 5 juni 1627

'….Ende belangen[de] de huysinge met packhuyse, neercamere, coeckene, cleyne neercamere, plaetse, hove, achterhuyse, borneput, regenbacke, weerdribben, twee kelders, diverse oppercamers en[de] solders, gronde en[de] allen den toebehoirten, geheeten de Wapen van Colen, gest[aen] en[de] gelegen in[de] Minnebroeders strate alhier, tusschen Henricx Hujoel off actie hebben[de] huysinge en[de] erve aen deen syde en[de] der erffgen[amen] wylen Henricx van[den] Werve oft oick actie hebbende huysinge en[de] erve aen dander syde, comen[de] achter aen derve vander Infermaryen was, welcke huysinge byde v[oo]rgen[oemde] hen comp[aran]ten ouderen opden XXIIe novembris in[de] jare XVIC en[de] elve tegens Gommaer vander Sultz qua[lita]te qua gecocht en[de] gecregen prout l[ite]ra. …. Quinta Junij 1627.'


Bijlage 2 - KK 1033, p. 33-34 : het huis van Anthony van Berchem, overleden in februari 1623

'…achter gelaten goederen des voors. wylent heer Antony van Bergem, volgende de brieven ende bescheden daer af respective synde ende inden voors. qualiteyt geerft is voor schepenen alhier in een huijsinge met porte, plasse (plaats) galderye, sale, keukenen, wasceuken, neercameren, bornputen, pompen, regenbacken, gronden ende allen de toebehorten, gestaen ende gelegen op de hochde al hier op de strate getrocken doer de erve vande Infermirye eertyts was, tussen de huysinge ende hove vande erfgenamen Dalli Affatadi aende een syde ende de huysinge van Allonse Sanches, nu Jan Casipien, aen dander syde nortwaerst noertwaers commende weestwaerst eendels aende erve vande huysinge genamt de alluyn balen  , gestaen op de Minnebroeders ruye …'.[60]


Bijlage 3 - Schepenregister 567, Kimpe, f° 238, 238 v° & 243 : aankoop huis op de Hoogte uit de nalatenschap van Anthony van Berchem door Marie Couwegontius op 22 juni 1624

in marge : Despomereaux / Sivori

'Joncker Robrecht Tucher, in houwelyck gehadt hebben[de] wylen Jouff[rouw]e Marie Catharina van Berchem, heer Anthonisdochtere wijlen des ridders, als vader van Jan Anthonis Tucher, syn[en] sone, daer moeder aff was de voors. Jouff[rouw]e Maria Catharina van Berchem, en[de] noch als testamentelyck momboor over Jo[ffrouw]e Jehanne van Berchem, oock des vrs. wylen heeren Anthonis dochtere, de welcke hy hier inne vervinck en[de] geloeffde te vervane, hem daer vore sterck maken[de] en[de] oock als ten nabescr. over den vrs. Jan Anthonis Tucher en[de] Jo[ffrouw]e Johanna van Berchem by myne Eerw. heeren Borgherm[eeste]ren en[de] Schepen[en] deser Stadt volcommel[yck] geauthoriseert by apostille in date den XIX dach deser jegenwoordige maendt Juny gestelt op zyn[en] req[ueste] ondert. byden Griffier Fabri ons te desen gethoont, de voors. comparant voorts noch inden name en[de] als omme tgene nabeschreven is te mogen doen volcommel[yck] gemechticht by Jo[ncker] Robrecht Draeck, drossae[r]t in[de] lande en[de] Graeffschape van Daelhem, en[de] de vrs. Anna van Berchem, zyn[en] huysvr[ouwe] en[de] oock des vrs. heren Anthonis dochter by procuratie in papier in[de] walsche talen geschreven, gepass[eer]t vore wethouderen van Daelhem Overmaeye opten naestlesten dach January lestleden, ons oock te desen gethoont'

'Ende indyer qualiteyt als onder beneficie van inventaris aenveert hebben[de] tsterffhuys en[de] achtergelaten[en] goeden des voors. wylen heers Anthonis van Berchem, volgen[de] de brieven hen [daer]aff verleent in zyn[en] Ma[jestei]ts Rade van Brabant opten XVen dach July a[nn]o XVIC dryentwintich, de welcke ondert. Boudewyns, wy oock sagen en[de] hoorden lesen, vercocht omme een[en] somme gelts die hem al en[de] wel is [ver]gouden Jouffr[ouw]e Marie Couwegontius, begyne opt Begynhoff tot Liere, eene huysinge met poorte, plaetse, galderyen, sale, ceuckene, wascoeckene, neercameren, borneputte, pompe, regenbacke, gronde en[de] allen den toebehoorten (in marge : Rta vol. 9 f° 337) gest[aen] en[de] gelegen opde Hoochte alhier, aen[de] strate getrocken doore derve van[de] Infermerye eertyts was, tusschen de huysingen ende hove van[de] erffgenamen delle Affaetadi aen deen zyde zuytwaerts, en[de] de huysingen Alonso Sanches, nu Jans Cachiopin aen dander zyde noortwaerts, commen[de] achter westwaerts eensdeels aen derve van[de] huysinge, genaemt de Alluynbale, gest[aen] opde Voldersveste, nu de Minrebroeders ruye geheeten.'

'Soe en[de] in alle der manieren als de vrs. heer Anthonis van Berchem wylen de vrs. huysinge metten toebehoorten opten XII dach mey inden jare XVIC en[de] thien in mangelinge vercregen heeft tegens den vrs. Jan Cachiopin, wel [ver]staen[de] dat den scheydemuer staen[de] tusschen den hoff van desen huyse en[de] derve van[de] voorgen[oemde] huyse van[de] vrs. Cachiopin ten eeuwigen dagen gemeyn moet zyn en[de] blyven, sonder dat dyen eenichss[inds] bemetst oft betimmert sal mogen worden voorden dan den stal aldaer nu gemaect en[de] dander huysinge aen[de] strate zyn commen[de], naer luyt [vande] brieven [daer]aft zyn[de] quas tradidit.'

'Ende omme welcke voirn. huysinge metten toebehoorten ten hoochsten en[de] meesten proffyte te brengen soe heeft men die tot diversche vrydagen doen wtroepen en[de] veylen te coope by Pauwels Croeck, gesworen oudecleercooper alhier, wa[e]raft naer vele en[de] lange roepens des vrydaeghs den vyften dach der maendt van mayo a[nn]o XVIC en[de] dryentwintich den palmslach van[de] coope als leste verhoeger en[de] meest [daer]omme bieden[de], ontfangen en[de] behouden heeft Cornelis van Poel tot behoeft van Franchoys Schevaerts aldaer p[rese]nt geweest zyn[de] en[de] den coop geaccepteert hebben[de] voorde somme van achthondert gulden[en] erffel[yck] naer luyt van[de] coopcedulle [daer]aft, zyn[de] onderteeckent by den not[ari]s P[eete]r Wouters den Jongen, welcken coop de voors. Franchoys Schevaerts te desen mede vore ons compareren[de], verclaert overgelaten te hebben en[de] overtelaten midts desen aen[de] voors. Marie Couwegontius, droegh op etc.'

'Te waerne van allen commere en[de] calaengien, wtgenomen tweehondert guld[en] erfffel[yck] (in marge: Ita quytbaeren penn[ingen] achthien est) der [vrs.] Jo[ffrouw]e Johanna van Berchem .
Item vyftich gulden[en] erffel[yck] Jouffr[ouw]e Anna de Ram (in marge : Ita quiytbaer ten penn[ing] achtien est).
Item gelycke vyftich guld[en] erffel[yck] de wed[uwe] en[de] erffgen[amen] Hans vander Does.
Item vyventwintich guld[en] erffel[yck] Simon Bouwens.
Item vierentzeventich gulden erff[lyck] (in marge : Ita quytbaer ten penn[ing] twintich est) Henrick Boonen en[de] noch twelfthondert guld[en] eens loopen[de] op rente den erffgen[amen] wylen Andries Waeyen daer jaerlycx wtgaen[de] naer inhoudt der brieven en[de] anders nyet.'

'Ende dyen commer heeft de vrs. Jo[ffrouw]e Marie Couwegontius, oudt vyventwintich jaren zoe zy desen mee voor ons compareren[de] [ver]claerde met een[en] mombore haer gegeven metten rechte, geloeft en[de] geloeffde midts desen voor heur en[de] heure nacommel[ingen] van[de] voors. vyffden dach may a[nn]o dryentwintich voordane eeuwel[yck] duren[de] jaerlycx te gelden[en] en[de] te betalen sonder der vrs. vercooperen heur goede[ren] en[de] nacommel[ingen] cost, last oft schade, tvoors. huys metten gronde en[de] toebehoorten voorschreven ende vordane heur selven en[de] alle heur andere goeden, rueren[de] en[de] onrueren[de], hoedanich die wesen mogen, die zy nu heeft en[de] noch vercrygen sal, daervore [ver]binden[de] en[de] te pande setten[de].'

'Vigesima secunda Juny 1624. Solvit 2 gul[den] 10 st. / R. 3 st.'

in marge : pontgelt 40 guld. [twee ?] st. d. Fabri 25 Junij 1624


Afbeelding 10: Fragment uit de verkoopakte van een huisinge op de Hoochte.
(Stadsarchief Antwerpen, SR 567, f° 238.)


Bijlage 4 - KK 1033, p. 122-124 : koopceel van het huis De Roose, 18 maart 1642

‘Op heden den achtienden merte sestien hondert twee en veertich comparerden voor my Pauwils Rombaust, openbaer notaris byden raden van brabandt geadmiteert tantwerpen residerende ende de getuygen onder genomt, Sr. Hynderick Sinteleer, coopman al hier, ter eendere ende Joffrou Madelena Smidts, wedewe wylent Jan Simons ter andere syde ende bekenden ende verclaerden byden voors. comparanten dat den voors. Sr. Heyderick Sinteleer heeft vercocht gelyck hy vercoopt midts desen aende voors. tweede comparante den selven coop acsepterende, een groote huysingen ende achter huysen, stalle, gronden ende allen den toebehorten, genamt De Roose, gestaen ende geleegen int cladtdorp alhier ende achter wtcomende op de hochde, gelyck in allen maniren tselve tegenwordelycken woort bewont byden voors. eersten comparandt ende synen vader ende by hem vercregen is ende het voorhuijs dat tegenwordich verhuert woort aende weedewe Franssoes van Uffelen ende dat voor ende midts der somme van dertich dusent en tien guldens eens, suyver goet suyver gelt, verclarende daer op geen rente, tsy losbaer oft onlosbaer noch andere comeren van sysden (chynsen), serventuten oft andere lasten, nu te ghaen oft onderwoorpen te syn ende ingevalle naermaels bevonden worden eenige sysden wt te ghaen diemen niet en weet, sullen de selve altyt blyven tot last vanden vercooper, welcke voors. dertich dusent en tien guldens te betalen te weeten de tweelf dusent guldens te betalen te Sint Jansmisse toecomende boven de twee dusent guldens op nu voldaen de maneuale quitansie daer van synde ende de resterende sestien dusent te besetten oft te verlyden opden voors. pandt om te quytenen thader goeder moeten ende jaerlycx daer voor te betalen tegen dry en ha[l]f per sendt tsaers, voorst sal de goedenisse vande voors. huysinge moeten geschieden binnen een ma[a]ndt nastcomende ende diet allens nochtans ten reghaden des eersten comparants opt …. (onleesbaar : anoe ?) ende welbehagen van Sr. Geertaert Sinteleers, synen vader, allens sonder ergelist, aldus gedaen tantwerpen ter p[rese]ntien van heer ende meester Jacobus Smidts, lesensiaet in beyden rechten ende advocaet alhier ende Sr. Daniel Ghaliet, als getuygen hier toe versocht ende hebbe de voors. comparanten ende getuygen de menute deser beneffens my onderteekent
Paulus Rombauts notaris’


Bijlage 4bis – KK 1033, p. 124 : Magdalena Smidts, weduwe Jan Simons, getuigt geen recht te hebben op De Roose, vermits zij het huis aankocht in naam van de predikherinnen, die het nodige kapitaal verstrekten, 15 maart 1642

‘Op heden den vyftienden merdt sestien hondert twee en veertich comparerden voor my Pauwels Rombauts, openbaer notaris byden raden van brabandt geadmiteert, tantwerpen residerende ende de getuygen onder genomt, Joffrou Madele[na] Smidts, wedewe wylen Jan Simons ende heeft bekendt ende verclaert, gelyck sy bekendt ende verclaert midts desen voor de oprechte waerheydt, dat hoe wel sy comparante stadt bekendt als coopasse (coopersse = koopster) van seeker grote huysinge met den voorhuysen ende achter huysinge oft stalle, gronden ende allen den toebehorten, genamt De Roose, gestaen ende geleegen in het clacktdorp alhier ende achter wtcomende op de Hochde, aengeghaen met Sr. Heynderick Sinteleer ende de voors. comparante daer inne met schepenen brieven der stadt Antwerpen van datom den sestien hondert twee en veertich den eersten dach april, schynt te syn gegoydt luydende de voors. goedenissen ende tra[n]sport opder comparante name ende tot heuren ende theuder erfgenamen behoeve, dat sy comparante nochtans daer toe geen recht oft actie oynt(ooit) en en heeft gehadt noch tegenwordichlycken en is hebbende noch pretenderende als ter oorsaken van dien, halder oft penninck geschoeten hebbende, maer dat de selve gecochte huysinge eygentlyck syn toecomende aende vrouwe priorinne ende gemeyne coventewalen (conventualen) van het clooster van Sinte Cateria van Seenen, diemen nomt de predickheerinne binnen deser stadt Antwerpen, die de capitalen somme daer voore aenden voors. Hynderick Sinteleer hebben gesivert (gezuiverd) ende betalt gehadt, waer toe de voors. comparante allelyken (alleen) haren naem heeft gelendt voor ende ten behoeven vande voors. reliseusen, sonder dat sy comparante haer selven oft hare erfgenamen daer van eenich recht van proprieteydt tsy int gehel oft in deel is toescryvende al ist ock soo dat die verhuringe oft bewoninge vande selve huysinge op heuren naeme ende soo het schyndt tot heurder behoevinge allen in het toecomende oft voor soo langen tyt de voors. reliseusen sal gelieven souden mogen geschieden ter cousen van het dwelcken soo nochtans de voors. comparant eenich recht oft acsie souden schynen te competeren vercleert al het selven te cederen ende transporteeren tot behoeve vandt voors. clooster, bekenende daer toe geen recht oft actie meer te hebben oft te behouden in eenige manieren, renuncerende tot dien eynde van allen exeptie ende behulpen van rechten ende gratie die de selven hier jegens eenichsins te staden oft te baten souden mogen comen ende sunderlinge dexceptie vant  se natuscoultum velleiamtum ende dantentie si qua muliers eerst ende alvoren daer van by my notario gecertioreert synde (gevende voorst de voors. comparante volcomen ende onwerroepelycke macht, autoriteydt ende spessiael bevel aen om het geenen voors. te verniewen ende herkennen voor heer ende weth deser stadt oft elders daer ende alsoo tselve tot meerdere seekerheydt vande voors. cloostere souden mogen noydich weesen, gelovende de voors. comparanten oft voor heur selven als voor haer naercomelingen allen tselven te houden voor goet en van werden onder verbintenisse vande comparante goederen, tegenwordich ende toecomende, sonder ergelist, presendt meester Jacobus Smidts, advocaet alhier ende Sr. Dan[i]el Ghalledt, coopman, als getuygen hier toe versocht, was onderteekent
Joffrou Madelena Smidts   in Smidts testis Dainel Ghalledt;
Antony Joossens; Jacus de Ceusters; Pauwels Rombauts, notaris’


Bijlage 5 – Schepenregister 675, Fighé, f° 342 : verkoop door Geeraart Sinteleer(s) aan Magdalena Smidts van het huis De Groote Roose, 1 april 1642

‘Geeraert Sinteleir, coopman alhier ende bekende dat hy omme eene somme gelts, die hem al en[de] wel is vergouden, vercocht heeft wel en[de] wettelyck Jouffrouwe Magdalena Smidts, weduwe wylen Jan Symons, in synen leven brouwer was inde Goublomme inde Nieuwstadt alhier – eene huysinge met plaetsen, neercamers, ceuckens, gaelderye, packhuysen, hove, stallingen, vuytganck achter opde Hoochte, borneputte, regenbacke, kelders, oppercamers, gronde ende allen den anderen toebehoirten, genaempt de Groote Roose, gestaen en[de] gelegen buyten de Coepoorte over de brugge, tusschen thuys genaempt de Lelie aen deen syde ende tnaerbescreven huys, genaempt Lubeeck aen dander syde, Ende noch een huys voor aende straete, genaempt Lubeeck met winckele, ceuckene, gronde ende allen den toebehoirten, gestaen ende gelegen naest de voors. huysinge, genaempt de Groote Roose aen deen syde ende thuys genaempt de Croone aen dander syde, met alle alsulcken gerechticheden ende servituten soo van muren, lichtscheppingen, waterloopen als anderssints als de voirs. huysingen mogen toebehooren ende subiect syn ende voorts gelyck ende in alle de manieren hy comparant de voirs. huysingen metten gronde ende toebehoirten opden vierden January Anno XVIC ende eenendertich tegens Jouffrouwe Magdalena Lang, weduwe wylen Jans de Cachiopin gecregen ende terve genomen heeft naer luydt vanden brieve daeraff synde die hy heur mede over gaff, droech oppe etc. Te waerne etc. van allen commeren ende calaengien vuytgenomen sesthien stuyvers siaers chyns den Cappitelle tonser Liever vrouwen alhier daer jaerlyccx op vuyt gaende ende anders nydt.
Prima Aprilis 1642  solutum 12 gl. & 6 st.

geschrapt : 'welcken commer ende last de voirs. coopersse die oock mede voir ons compareerde met eenen momboir heur gegeven metten rechte geloft heeft ende geloffde midts desen voir heur en[de] (in marge:) quatuor lineae … delesae'

in marge : 'van Buren / Fabri & R. vol 9 fol 205 et 206'

‘pontgelt bedraegen[de] hondert ende seven tachentich guld[en] elf st.

Marcelis 17 July 1642’


Bijlage 6 - KK 1033, p. 131-132 : het maken van een grafkelder, 1643

‘….. op de lenden vanden voors. stal een kelder te maken tot de begrafenisse vande reliseusen (sic) midts daer een fondament inder ierden was vanden stal ende wy een nief moesten wt setten op de breden van ons kercken soo dat seer bequaem lach binnen de kercken en sakeristye ende ock den nieuen coor daer tegen aen moesten comen metter tyt en gelegentheydt soo datter veel ruysen en quaden steenen vielen doer het afbreken vanden stal soo werdent goet gevonden de fondamenten vanden coor daer eendeels mede te maken ….’


Bijlage 7 - KK 1033, p. 132 : vergroting van de kerk, 1643

‘…. te wylent men daer mede noch besicht was soo wert ons resistensie geto[o]nt van Jaques Verleyen ende de weduwe Inde Ster, die eenich licht schepten ut de plaisse daer wy mede meynden den koer (het koor) meter tyt te maken ende toenden hen brieven daer sy goet recht mede hadden en wy met reden daer niet tegen en coosten, diet was wederom al wt swaricheydt.’

‘Nochtans hadden de zusters hen tevoren ingelicht – af gevracht toch sy en schenen daer geen kennisse als doen af te hebben. Nu om te comen tot de meeste redenen datmen den stal aen het kersken (sic) en voor een sakerestye brocht op dier tyt was desen want men soudent anders noch wat vertrocken hebben, was dat den eynden achter den stal lach een rypoorte die wt quamck op de hochden gelyck inden goedenisse brief gemelt staedt van het huis De Roose ende boven de porte stondt een bequaem camer met ander gerief de welcke wy seer bequaem vonden om te ackomoderen ten beesten datmen coost voor een paters camer dier seer noytelyck was ende was bequaem buyten het slodt soo datmen den op ghanck macken inde nief sakerestye welcken trapken leyden op ochsael boven de sakeristye daer de voors. port camer haren inghanck hadden.’

‘….. in eenige manieren jaey datter eenige reliseusen onder haer kercken rechten lagen sadt snachs buyten het slodt in eenen stoel oft lach op een banck om datter geen vryicheydt ter werelt voor en was, niet by ons foute maer van gelegentheydt van plaisse.
Toen ze vrijwillig zich onder slot stelden hadden zij alle plaats binnen (hier staat een sterretje) de trailie getrocken dat buyten het slodt niet te vinden en was dan de poorte ende twee spreckhuysen ende boeven de spreckhuijsen woonden twee oft dry personen die ons dienden, soo ginnen wy int wtghaen van mert (einde maart) met het wel behaghen vande oversten ende het meesten deel vande maeters het geenen voors. is int werck stellen’


Bijlage 8 - KK 1033, p. 168 : lichtschepping, 1653 .

‘Int selve jaer 1653 in de maendt ochtober heben wy met consent van Sr. Jaqus Verleyen die syn achter huys hadden liggen  tegen onsen rywech van ons clooster den welcken hadde previlesie in syn huys brieven dat wy in geender maniren en mocht syn licht van syn achter huys beletten oft daer tegen mesten (metsen), soo mostent geschieden met hen consent tonser bede ten leesten hebben ons geconsentert eenen muer te trecken van eenen voet dick en[de] negen voeten hoch, wy hadden den selven wel hoger gewenst maer en costent niet vercrygen met welcken voors. muer wy hebben binnen ons slodt in getrock een hofken van 30 voeten bredt ende inde sestich voeten lanck want wy grootelycx de locht van doen hadden.’


Bijlage 9 - KK 1033, p. 198 : renovatie van het huis in de Huikstraat, 1719 .

‘1719 in augustus is het huijs inde allemethuijcke straet (Heyl metter huykstraet) vernieft van onder tot boven in staedt gestelt besonder in den water gracht, de heere van stadt voor het vernieuwen en het bauen in het waeter ons een seijs gevraght, onsen geestelijcken vader Mijn heer Bertrijn heeft ons dit af gesprocken,
heeft ons gekost in out en timeraeijsie van arbeijts de somme van -------- 114 gl. 3 stuij
aen kalck en steen en arbeijts loon in het metsen de somme van --------- 112 guld.
voor vernieuer der glasen en reparenen de somme van ---------------------  29 gul 6 stuij
voor olie en verve, en witte van het heel huys van onder tot boven
de somme van --------------------------------------------------------------------------  23 gul 4 stuij
noch aen repereren en maecke der eyserwerck -------------------------------   6 gul
noch voor een nief bortelderen betaelt -------------------------------------------  10 gul
somma ------------------------------------------------------------------------------------ 294 – 13’


Bijlage 10 - KK 1033, p. 213 : optrekken van een verdieping door Joannes van Bo(u)chout, 26 april 1747 .

‘In april 1747 heeft Joannes van Bo(u)chout en diens vrouw Paulina Canfort tegen onsen muer in de gaeldery van de plets om naer het groodt spreckhuijs te gaen als oock tegen den muer van ons warm huijs tegen de schouw en boven tegen onsen langen dormter en de capel van ons novitiaet eene bove ghemaekt bestaende in drij platsen eenen stal tegen ons gaelderij een middel camerken met een schouw en een camerken tegen ons warmhuijs het welck hij ons versocht heeft uijt vrintschap en wij hebben het uijt vrintschap toe ghelaeten met die conditi dat wij dit uyt enckel ghedoogentheijt toe laten en niet langer als het ons belieft, dat wij het altijdt mogen doen afdoen want wij adden groodt weder sien om dat het eenen stal was en hij heeft den meest (mest) put tegen den muer van mijn heer Schut ghemaekt en het peert soo doen setten dat het aen ons heerf (erf) niet en cost beschadighen want daer hebben wij grootelijckx voor ghesorght en bovendien gehadviseert met den advocadt du Pont en wel duijdelijck doen beschrijven door den notaris Cramp en van mijn heer Ioannes van Bochout en sijn huijsvrouw byden onderteeckent dint voor de naercomelingen oft sij daer naer inconvienten van de gheburen recontreebden (= ?) het scrift rust in de rente cas 1747 den 26 april.
Sr Maria Theresia Roddaert’


Bijlage 11 - KK 1033, p. 225 : staat van inkomsten en uitgaven, 1781 .

los stuk / brief aan de overste der Engelse dominicanen dd. 2 april 1781, get. Cecilia van Rossen, priorin :
- aantal nonnen : 22
- inkomsten : van de renten : 1345-10 / van de huizen : 254 / van een cijns : 8
- de uitgaven voor 666 missen, reparaties aan het klooster en huishoudelijke kosten moesten door die inkomsten worden gedekt.


Bijlage 12 - KK 1033, p. 265 : de lijdensweg van Antonina Bouwens, 1785 .

‘Den 13 9bre 1785 is gestorven Masr Antonia Bouwens in het gasthuijs en is daer begraven met solemneelen dienst in het bij weesen van onsen eerwaerden pater Masister Kerckelbout en alle onse Religieusen.’

‘Sij is van den kancker gestorven haren slincken  boesem is afgeset tot Dendermonde in december 1784 drij manden daer naer is sij wederom naer Antwerpen gekomen meijnden nu van haer quael genesen te sijn maer was geheel contrari want naer dat wij allen dienst haer gedaen hadden en den stanck niet meer en konden uijtstaen heeft den doctor geordineert dat wij haer naer het gasthuijs moeten transporteren of dat wij in parijkel sijn om met die selve quale besmedt te woorden dus naer 3 a 4 weecken daer sijnde is sij gestorven. R:C:J:pace.’


Bijlage 13 - KK 1033, p. 130-131 : belofte van Hendrik Sinteleer(s), december 1642 .

‘…. ende den vercooper belofden contentement te doen, te weeten te weeten (sic) dat het viede comis van syn huysvrou daer onsen pant eendels mede ten onderpandt stondt int gehel was twee en twintich dusent een hondert ende inde negentich guldens en stuyvers daer van de twelf dusent guldens besedh wiert op het geley huys op de meer (Meir) al hier tantwerpen niet tegenstanden dat op het selve geleyhuys voor wt ginck andere twelf dusent guldens aen myn heer Vereyck, soo wast nochtans niet tegenstande gepriseert byde erfscheyders deser stadt …,’


Bijlage 14 - KK 1033, p. 135-136 : proces Maria van Battel tegen de predikherinnen, 20 juli 1644 .

‘Den 20 julius int selve jaer 1644 soo heeft Joffrou Marya van Battel aengeledt een proses teghen ons op den naem van Joffrou Madeleen Smidt, wedewe wylen Sr. Jan Simons, daer wy ons huys De Ro(o)se hadden laten op goyen om redenen als voors. int jaer 1642 fol. – 121 (= KK 1033, p. 121) ter oorsaken dat wy als doen noch schuldich waren vanden voors. coop van het huys De Roose de somme van twelf dusent guldens ende wy de voors. Joffrou[w] Marye van Battel doer raedt van onsen avicaedt (advocaat) geweygert hadde de betalingen vanden intreest van de voors. 12 dusent guldens ter oorsaken dat Heynderick Sintelers, haren man, ons hadden versweghen twee dusent guldens die op De Roose meer wt ginghen als hy verkendt hadden soo seyden den advocat wy die intreesten souden in houden om daer mede te recoveren de voors. twee dusent gulden die voorsweghen waren en ons daermede seer bedroghen hadden gelyck voors. is fol. 127 (= KK 1033, p. 127) maer het was geenen goeden raedt midts wy daer niet mede doer en coosten ter oorsaken dat de tweelf dusent gl. die wy schuldig waren ende ock die twee dusent die hy versweghen hadden al stonden tot borchtocht van het vidicomis van syne huysvrou Joffrou Marya van Battel soo was sy meestersse vande verloopen vande voors. 12 dusent guldens want haren man Heynderick Sinteleer nu gefalgert (gefailleerd) was.’


Bijlage 15 – KK 1033, p. 139-140 : fidei-commis bepand op De Roose, februari 1645 .

‘…. Tot tverstandt vant fondament deser saken dient geweeten dat Joffrou Mary van Battel, huysvrou van Heynderick Sinteleer, heeft geerft ten sterfhuysen van haren grootvader ende grootmoeder eene merckelycke somme van penninghen belast met fidicomis ten behoeve van haren kinderen oft by hennen gebreken ten behoeven van haren moederlycken ooms ende descendentten ….’

‘ende alsoomen niet prisiselyck en wisten hoe veel het tselve fidicomis was inporterende overmidts datter mosten gededuceert woorden de ligitime ende trebellianicque [61] soo heeftmen voor deeste gedaen eenige imployen inde renten met den last vanden voors. Fidecommisse’

‘ende alsoo de rentgelders de selve rente wilden quyten heeft de voors. Joffrou Maria van Battel beneffens beneffens haren man Heynderick Sinteleer ontfangen de capitalen ter somme van 8000 en[de] 6000 guldens, makende samen 14.000 guldens, soo heeft Geeraert Sintelers, synen vader, tot versekeringe vandt remploy aen Jaspar en[de] Peeter Schrynmakers voor synen sone en[de] schoendochter verbonden en[de] tonderpandt gestelt thuys De Roose gestaen int Clapdoorp alhier …..’


Bijlage 16 : KK 1033, p. 140-141 & 143 : fidei-commis op De Roose teruggebracht op 10.197 gulden 15 st.½, 1645 .

‘…. Soo heeft den voors. Sintelers belast met fidicomis tvoors. geley huys ter somme van tweelf dusent guldens. Sulx dat de borchtochte vant huys De Roose alsdon alleen bleuf ter somme van 10.197 guldens 15 stuyvers en halven, gelyck tselve wt crachte vant voors. vonnisse alsoo ock is aengeteekent gewoorden ter wyckboucke alhier. ….. (zie afbeelding p. 20).’

‘Dat sy ock seer wel weet dat de verbintenisse achter volgens de voorbedinde vonnisse vant voors. huys is vermindert tot op tien dusent een hondert seven en negentich guldens vyftien stuyvers en halven, gelyck haer ock naerder sal woorden beweesen en[de] gededuceert en dat de verwerrasse ter sake van haren coop niet meer schuldich als de voors. twelf dusent guldens en is.’


Bijlage 17 : KK 1033, p. 146-147 : aanklacht niet-ontvankelijk verklaard .

‘Soo dat bevonden werdt dat den voors. Heynderick Sinteleers voor twelf dusent guldens hadde verbonden het geley huys consequentelyck heeft de verwerrasse (Magdalena Smidts) ter goeder trouwe de coop somme vant thuys De Roose betalt wt genomen de somme van twelf dusent guldens waer voor tselve noch al is verbonden ten behoeve vande geene die int fidicomis gerecht syn.’

‘Vervolgens en can niemandt buyten de voors. lasten van twelf dusent guldens op haer huys iet pretenderen mets (midts) allen de welcke redene etc. buyten twyf[el] woort gehouden dat daenlegger in hennen conslusie verclert woorden niet ontfanbaer te sy[n] met condemnatie van coosten etc.’


Bijlage 18 – KK 1033, p. 160-162 : kwitantie voor 12.000 gulden plus interest, 30 juli 1650 .

‘Hier volcht de schepen quitansie en[de] de requesten ten dien eynden gepresenteert en[de] ock de mainiael quitansie’

‘Wy Jan della Faille, Nicolaes Nuyts, schepenen van Antwerpen, maken cont dat voor ons quamck Joffrou Mari van Battel, wettige huysvrouwe van Hynderick Sinteleers, soo voor haer selven als inden name en[de] als omme het nabeschreven te doen, specialyck gemachtich en[de] geconstitueert synde vanden selven Heynderick Sinteleers, haren man en[de] mombar by procuratie op heden voor den notaris Bertolemes vanden Bergen, Loeswis sone, in presentie van getuygen gepassert hier toe ock gebruykende den consente deciete en[de] autorisatie midts den last van fidecommisse daer mede de nabescreven penningen belast syn tot naerbescreven verleent by mynen eerwer[digen] heeren borgemeester en[de] schepenen deser stadt by appostille gestelt op de macge (sic = marge) van seeker req[ues]te by hare aen myne voorscreven heeren gepresenteert in date XXIII Julis leest leeden, ondertekent G. van Buren, te desen mette voorscreven procuratie originelyck gethont met eenen vremden mombaer haer gegeven metten rechten midts dabsentie haers mans voors. en[de] indier qualiteyt bekennende dat de moeder priorinne ende coventewalen vanden cloostere van Sacte Caterina vander Sene, diemen noemt de predicheerenne, binnen deser stadt, in handen van haer comp[a]rante afgelost en[de] gequeten hebben de somme van twelf dusent guldens eens met den verloopen daer af verschenen, die de voors. moeder priorinne byde constitutie vande rente van twee dusent gulden tsaers thennen behoeven gepasseert by Joffrou Madelena Smidts, wedewe Jan Simons, op den XXIII april sestien hondert achtenveertich thennen laste geleydt syn en[de] sy gelooft hebben theuder comoditeyt af te loossen en[de] te quyten opden naer bescreven huyse ontslande oversulx sy comparante in qualiteydt en[de] naer vermogen als boven den huysen metten gronden en[de] toebehorten, genamt De Witte Ro(o)se int Clapdorp alhier vande verbintenisse die Geeraert Sinteleers vande voors. huyse met den gronden en[de] toebehorten opden XX mey sestien hondert achtendertich en den vyfentwintichten Juny sestien hondert veertich tot versekerheydt vanden voors. fidecomisse heeft gedaen, consenterende inde cassatie vande selve verbintenisse als wy verstonden, alsoo dat de voorscreven comparante inde voors. qualiteydt daeraf van als tot als caerlycken quyte schont (klaarlijk kwijt schond) tallen dagen de voors. moeder priorinne en[de] conventuwalen vanden cloosteren der predicheerinne voors. henne goederen en[de] naercomelinge en[de] alle anderen des quitantie behoevende, gelovende in goeder trouwen dat sy hen hieren boven daer af niemmermeer ae[n]spreken, heyssen oft moyen en sullen in geenen rechte, geestelyck oft weerlyck by haer selven noch by imanden van haeren weegen in eeniger maniren en[de] is te weten dat de voors. twelf dusent guldens byde voors. Joffrou Mari van Battel met noch andere penningen gecomen van seeker rente gestaen hebbende op den huys genaemt den Beirendans ontrent het stadthuys alhier gestaen ock af geloost en[de] gequeten woordende, geimployeert syn in coopen van seeker rente van twintich dusent guldens capitals tot laste vande goeden des godts huys van Affligem, soo tot Schilde als elders gelegen, breder vermelt inden brieven van constitutie op heden voor schepenen deser stadt by heeren Michiel vanden Perre ende Michiel delaportte, inder qualiteydt soo sy syn gecompareert, verleden en[de] gepassert sonder argelist.
In kennisse van desen letteren, besegelt met onse segelen, gegeven int jaer ons heeren alsmen screef dusent ses hondert en[de] vyftich dertich dagen in Julio. vol 9 fol 20 (sic = f° 205) en was onder tekent
sekeritaris van Liere’


Bijlage 18bis - KK 1033, p. 165 : kopie van de kwitantie door Maria van Battel, 30 juni 1650 .

‘Ick Maria van Battel, huysvrouwe van Hynderick Sinteleers, inder qualiteydt soo ick inde voorgemelde quitancie voor schepenen deser stadt gecompareert hebbe, bekenne midts desen ontfangen te hebben vande eerwerdi[ge] moeder priorinne en[de] coventiwalen vanden cloostere van Sinte Caterina van Sene diemen noemt de Prekerinne binnen deser stadt Antwerpen, de somme van twelf dusent guldens eens met den verloopen daer af verschenen, welcke penningen versekert waren opden huijsen metten gronden en[de] toebehorten, genaemt De Witte Roose, gestaen en[de] gelegen opt Clapdorp alhier en[de] waer af ick op heden date deser schepenen quitancie hebbe gepasseert. T’orcorden dese onderteekent desen XXXen Juny (sic) anno XVIC ende vyftich.
Maria van Battel’


Bijlage 19 - KK 1033, p. 71 [62]  : het altaarstuk van Antoon van Dyck, 1629 .

‘Int jaer dusent ses hondert negen en twintich soo wert ons kercken hooger geresen ter oorsaken van een seer schoen kunstich autaer stuck wesende een cruys daer onder stondt onsen heyligen vader dominequs ende aen de gebenedyden voeten vant cruys knielden onse heylige moeder Sinte caterina van Seenen onder den cruys was een graf gemackt met eenen engel daer by sittende en was ons vereert vanden vermaerden constigen schielder men heer antonius van dyck om seeker vrinschappen ende getrouwicheden die wy gedaen hadden in syne apsensie aen synen vader Sr Franscisi van dyck ende in syne doodt bedde dat voor ons aen synen soon begeert hadden godt wilt hennen loen weesen inder eeuwicheydt want wy wel grootelycx daer mede vereert en verblydt waren want veel personen comen om de werdicheydt vande kunst te sien soo wy met exprientie ondervindende syn soo hebbe ick diet ock tot danckbaerheydt in desen bock gescreven’


Bijlage 20 - KK 1033, p. 166 : kopie van het altaarstuk, 1651 .

‘Int selve jaer 1651 den elfsten desember heeft den eerwerdighen pater godifricus merckies consillie gehouden met de …. (n.i.) maters consilly om te laten maken een plaedt van ons autaer stuck ende is al byde maters goet gevonden ende geconsentert ock is geconsentert een copye vande voors. plaedt te laten maken ende de voors. plate is gesnede doer de hande van Sr Schelltte bolswert en[de] de copye is gesneden doer den soen van niclaes Louwers.’

 


PLATTEGRONDEN




Afbeelding 11: Plattegrond van het Predikherinnenklooster door landmeter P. Riquier, 6 april 1776.
Detail: 'Den onderschreven gesworen landtmeter in den Souvereynen Raede geordonneert in Brabant By Syne Keyserleycke ende Coninckleycke Majesteyt, als oock in der vrs. Recken Camer geadmitteert Certificere mits dese dat dese Caerte figuratieve is Compre…. ende d’oprechte seituatie van de erfven ende huyse gelegen aen de Minnebruers Ruye, Minnebreurs straet ende hoochte binnen de stadt Antwerpen, dese overgeleveert om te dienen en van weerde te wesen daer ende als soo behooren sal, den 6e april 1726 (get.) P. Ricquier, Landtmeter' (SAA, Icon. 12#4803)

Afbeelding 12: Plattegrond van het Predikherinnenklooster door landmeter P. Ricquier, 6 april 1726 (SAA, Icon. 12#4803)

Afbeelding 13: Plattegrond van het Predikherinnenklooster door landmeter P. Ricquier, 6 april 1726 (SAA, Icon. 12#4803), gedeelte begrensd door de Minderbroedersrui en Minderbroedersstraat

Afbeelding 14:  plattegrond (detail) gezien vanuit de Hoogte (SAA, Icon. 12#4803)

Afbeelding 15: plattegrond (detail) gezien vanuit Minderbroedersrui (SAA, Icon. 12#4803)


Noten

[*] Het woord predikherin komt in geen enkel woordenboek voor, maar zou afgeleid zijn van predicarin, cf. Floris Prims, Hoe de prekerinnen van Temsche te Antwerpen kwamen en in ’t slot geraakten, in : Antwerpiensa 1940, p. 219. Wij gebruiken de spelling van de inventaris van het stadsarchief.
[1] Volgens een aantekening in potlood op de achterzijde van de band aangekocht op veiling wed. Straelen-Moons nr. 290 van catal V. Aanwinst SAA : A N° 13765, 19 februari 1886. Thans bewaard in het Stadsarchief van Antwerpen in het fonds Kerken en Kloosters onder het nummer KK 1033.
[2] Floris Prims, Geschiedenis van het Prekerinnenklooster te Antwerpen; 1621-1801, Antwerpen, 1946.
[3] Die gegevens zal men eerder vinden in het hogervermelde boekje van Prims.
[4] Maxsemilaen Enneten alias Maximiliaan Eynatten, kanunnik en scholaster, cf. Prims, o.c., p. 13
[5] Sara Derkennis, Joanna Janssens, Catelyn Reygers, Betteken van de Perre en Maeyken Verbraken
[6] De pagina’s tussen haakjes verwijzen naar het manuscript (SAA, KK 1033).
[7] De Dom van Keulen valt vermoedelijk te identificeren met Het Schild of Wapen van Keulen in de (Korte) Minderbroederstraat. Zie G. Degueldre, Kadastrale ligger van Antwerpen, 1584-1585; proeve van reconstructie op de vooravond van de scheiding der Nederlanden, deel V, vijfde wijk, volgnummer 594.
Op 22 november 1611 kochten Jan de Raeymaker, schoolmeester en zijn vrouw Maria Kelleneir het Wapen van Colen van Gommaer vander Sultz. Het huurcontract werd vermoedelijk dan ook afgesloten tussen de zusters en de schoolmeester Jan de Raeymaker en Maria Kelleneir. Uit de erfenis van hun ouders verwierven Jan en Lenaert de Raeymaker op hun beurt het eigendomsrecht op 5 juni 1627, cf. SAA, SR 586, f° 169-170 v°.

[8] SAA, Pk 2287, Reg. vol. 9, (Off. I), f° 337. Het huis droeg geen naam, maar werd in 1584 beschreven als aan het Suyckerhuys of groot huys naast het Suykerhuys. Zie G. Degueldre, o.c., deel V, vijfde wijk, volgnummer 380 of 381.
[9] “revaers / revers” : schriftelijk antwoord of tegenbelofte, cf. E. Verwijs & J. Verdam, Middelnederlandsch woordenboek, Den Haag, 1907, p. 1314.
[10] Maria Couwegontius overleed 2 jaar later op 24 mei 1626, zie SAA, KK 1033, p. 69.
[11] Reg. vol. 9, (Off. I), f° 337, zie SAA, PK 2287, f° 337 : Modo P. Jouffe Cawengontius by transport van Jo.r Robrecht Tucher qua.te qua Die 22 Juny 1624. Kimpe.
[12] In 1634 was Geeraart Sintelaers / Sinteleers eigenaar van het pand, SAA, PK 2259, (wijkboek Ketgen nr. 4), f° 207 en 208.
[13] Zie het proces in Addendum.
[14] … ende de resterende sestien dusent te besetten oft te verlyden opden voors. pandt om te quytenen thader goeder moeten ende jaerlycx daer voor te betalen tegen dry en ha[l]f per sendt tsaers …., zie bijlage 4.
[15] Zie noot 9.
[16] Fidei commis = aanwijzing als erfgenaam. De erfgenaam genoot wel het vruchtgebruik maar kon niet vrij beschikken over de goederen.
[17] één van 500 pond 13 schellingen en 4 groten aan Sr. Labistraten en één van 501 pond aan Sr. Van Uffelen, SAA, KK 1033, p. 130.
[18] Hier stopt het handschrift van Sara Derkennis. Zij overleed op 25 februari 1654, 73 jaar oud. Alhoewel de in 1643 gemaakte grafkelder nog niet was gewijd (dit gebeurde pas in 1656) werd zij er als eerste in begraven. Men besloot ieder jaar een requiemmis te zingen tot lafenisse van haar ziel, SAA, KK 1033, p. 170.
[19] alias het huis van wijlen burgemeester Anthony van Berchem.
[20] Vermoedelijk bedoeld de schrijfster dat er voor elk van de zusters aparte cellen werden gemaakt.
[21] … den kelder van dien onder syne erve leedt tegen ons stenen sickhuys aen, SAA, KK 1033, p. 165.
[22] Zie eerste paragraaf.
[23] We tellen er niet minder dan vijf : één waarvan de kelder onder het erf lag van buurman Noledt, één (gemeenschappelijk met buurvrouw Schut) bij het “groot spreekhuis”, één in de gaanderij bij  genoemd spreekhuis, één in de gaanderij aan de trap bij de “materskamer” en één aan de “profondiskamer”.
[24] Mogelijk 1714 vermits dit gegeven vermeld staat tussen de gebeurtenissen van 1714.
[25] Nota : vanaf p. 203 zijn heel wat stukken papier opgekleefd, tot ganse pagina’s toe. Vermoedelijk wijst dit op het enigszins slordig bijhouden van de gebeurtenissen. Ook zijn de feiten niet altijd chronologisch genoteerd. De constructie van sommige zinnen maakt het soms moeilijk de tekst te begrijpen.
[26] ter herinnering : het privaet was gemeenschappelijk met de eigenaars Schut (zie hoger).
[27] boesien of boesering: houten gootplanken die allemaal afgehaald moesten worden teneinde de gootbak zelf (die bekleed is met lood) degelijk te kunnen herstellen. Met dank aan Petra Maclot voor deze toelichting.
[28] Huikstraat alias Heyl metter Huyckstraat.
[29] Overleden op 3 oktober 1676, … het was eenen goeden ende me[rk]weerdighen Man, SAA, KK 1033, p. 179 en 180.
[30] Meerstemmig religieus zangstuk.
[31] … om de sieckte te dienen noch doctooren om te cureren noch bichtvader om de sieckte te administreren daer waeren met honderde familie daer niet eenen gesonden mensche in en was ock veel cloosters die den goddelijcken dienst niet en costen doen, jae qualijck soo veel gesonden hadden om malcanderen te dienen. Wij hadden oock veel siecken maer noch vande minsten als wij andere horde sprecken, daer strifven (stierven) met duijsende mensche, maer niet naer advenant de siecken die daer waeren, SAA, KK 1033, p. 180-181, tussengevoegd blad.
[32] In de daaropvolgende paragraaf werd september gecorrigeerd in november.
[33] Meer over deze turbulente tijd kan men lezen in : J.-F. en J.-B. van der Straelen, De Kronijk van Antwerpen; 1770-1819, deel I, 1770-1785, Antwerpen 1929.
[34] Kopie wordt hiervan gegeven in KK 1033, pp. 228 tot 230.
[35] Daar gekomen sijnde, is daer gehoort een alderdroefigste gehuijl en gekrijt (gekrijs) soo dat daer eenen langen tijdt moest gewacht woorden om te koonen verstaen wat ons van de heeren commissarissen voor gelesen wierdt.
[36] Kartuizers, Theresianen en Rijke Clarissen, KK 1033, p. 250.
[37] Joanna Cuelemans, lekenzuster, 76 jaar oud en 53 jaar geprofest, kon als invalide zich niet meer alleen behelpen en verbleef nog steeds in het klooster. Zij verzocht op 10 juni 1783 het comite van de Religie Casse om een verhoging tot 300 gulden van het haar toegekende pensioen (p. 257). De Zwartzusters waren bereid, maar niet zonder aandringen, haar op te nemen, mits een jaarlijkse vergoeding van 300 gulden. Joanna Ceulemans (sic) verkreeg de gevraagde verhoging en werd op 21 juli van het klooster gereden is naer de Swerte susters (p. 261).
[38] pp. 301 t/m 316 zijn uit het register gescheurd en verdwenen.
[39] Het laatste sermoen vond plaats op Pinksterdag 2 juni 1783 onder het motto ambula coram me et isto perfectus (wandelt in mijn tegenwoordighijd en gij sult volmaekt sijn) (KK 1033, p. 251).
[40] De diverse verkopingen staan uitgebreid beschreven in SAA, KK 1031.
[41] Periode van de Brabantse omwenteling, de strijd van de “patritotten”, de dood van Jozef II, het herstel van de Oostenrijkse monarchie en de inval der Fransen.
[42] door eenen burdtman, in een kasse tot conservasi en is ook niet met allen geschonden staedt nu bij onse pp. Predikheeren (p. 292). In marge : onkost van kasse: 21-5 ½; reijsvraght lossen: 22-5-0; tol en brieffen: 7-17 ½;  somma:  51-4-0.
[43] Dit is de laatste aantekening van de suppriorin (Cecilia van Rossem), die in 1782 alles in het werk stelde om een behoorlijke inventaris van de kloostergoederen op te maken. Cecilia van Rossem overleed op 24 juni 1797, in een huis op de Veemarkt, 63 jaar oud, cf. F. Prims, o.c., p. 70.
[44] Voor een volledig overzicht van de beschikbare archiefbronnen zie : Lieve van Mecheleer, De orde van de Dominicanessen; Monasticon, Bibliografische inleiding tot de Belgische kloostergeschiedenis vóór 1796 - 38, Algemeen Rijksarchief, 2001.
[45] Met dank aan Petra Maclot die mij inzage gaf in twee niet-gepubliceerde bijdragen.
[46] Zie het hoofdstuk “Herstellingen ten gevolge van (natuur)rampen en ongelukken ….”, p. 15.
[47] De “amortisatie” was een eenmalig te betalen belasting die sinds de volle middeleeuwen door de vorst werd geïnd. Ze diende betaald te worden door gemeenschappen en instellingen, inzonderheid kerkelijke instellingen, op de onroerende goederen die zij verwierven en die aldus in de “dode hand” terechtkwamen. Goederen in “dode hand” en eigendom van een instelling konden niet vererfd worden. De amortisatie had vooral tot doel te verhinderen dat teveel onroerend goed in kerkelijke handen terechtkwam. Sedert de algemene amortisatie van 1516 was deze belasting niet meer geïnd. In het midden van de 18de eeuw werd ze bij decreet herzien en tot uitvoering gebracht, cf. Jan-M. Goris, Een kaartboek van de abdij van Tongerlo, 1655-1794, Brussel, A.R., 2001, p. 33.
[48] Lenaart Rademaker / Radimaker / Raeymaker en Joris Heydericx, SAA, KK 1033, p. 139.
[49] …. Maer toe noch concurreert dat eenen cooper oft coopersse van huysen oft gronden van erve binnen deser stadt geleghen, niet anders gewoen noch gehouden en syn te ondersoeken als te doen viseteren de wyckboeken deser stadt om te weeten wat lasten aldaer bekendt en[de] aengetekent staen, SAA, KK 1033, p. 146.
[50] Het verhaal van het proces vult ongeveer 10 pagina’s : Vant hondert negen en dertichten bladt tot het hondertten sevenenvertichten bladt hebbe hier gescreven een coorte deduchtie van proces aengeledt van Lennaert Rademaker met syne consoorten tegens ons op den naem van manner Jouffrou de weduwe Jan Simons, verwerrasse, sal daer naer op synen tyt scryven eynden van het selve proces, SAA, KK 1033, p. 148.
[51] … om de naercommelinge beter instructie te geeven gelyck ons nu is aengeweesen datmen in gelycke sake om van sulken malieuse persoonen niet bedrogen te woorden op den wyckbock souden laeten aentekenen om datmen souden weet dien pant belast is met een schult van geleverden martirialen (materiaal) van sodaenich als mach weesen hout oft steen oft andersins diet voor leeringe (dient voor lering), SAA, KK 1033, p. 158.
[52] De Sterre, Klapdorp, SAA, PK 2259 (wijkboek Ketgen, deel 4), p. 210 en PK 2287 en 2312 (Officiële wijkboeken, deel 9), f° 208.
[53] Hier stopt het handschrift en werd de rest van de blz. onbeschreven gelaten, vermoedelijk om er later verder op in te gaan. Op een los blad tussen p. 192 en 193 werd hetzelfde verhaal gedaan (een later afschrift ?).
[54] …. groote moeijlijckheijd ende proces soude konnen ontstaen ten cause den lesten comparant [du Buisson] sustineerende gerecht geweest te zijn te doen openen twee vensters die van outs in den muer vande voorschreven ganck separerende hun comparante erve respectieve waeren toe geme[t]st, mits daer in te stellen ijsere geerden welcke openinge ende stellen van geerde den tweede comparant alreede gedaen hadden om alsoo daer te houden twee houte slagh vensters …. , SAA, KK 1033, p. 220 en 221.
[55] Dit akkoord werd gesloten in bijzijn van de getuigen Petrus Janssens en Petrus Lins en werd ondertekend door Josepha Moens, moeder priorinne, Maria Theresia Roddaert, moeder suppriorinne jubilaria, Catharina Hamilton jubilaria, Elisabeth Godu, procuraterse jubilaria, Catharina Rosa Rens, Rosa Pittoors, Dominica De Hert, Henricus du Buisson, de twee genoemde getuigen en notaris F.G. van Paesschen. Een afschrift uit de protocollen van notaris F.G. van Paesschen van het contract van 26 augustus 1767 (op zegel van 12 stuivers) tussen de predikherinnen en Henricus du Buisson m.b.t. de vensters in onsen reijganck bevindt zich in : SAA, KK 1033, p. 221.
[56] Volgens een aantekening op de achterzijde van het schutblad van onderhavige kroniek staan volgende raadselachtige woorden : op de schilderije van onsen autaer geschildert door den Beroemden schilder Antonius van Dijck staen deze naervolgende woorden : Ne Patris sui Manibus / Terra gravis esset, hoc saxum / Cruci advolvebat et huic loco donabat / Antonius Van Dijck / siet blad 71 van desen boeck (Opdat de aarde niet zou bezwaard zijn door de handen van zijn vader heeft Antonius Van Dijck deze steen (saxum) van het kruis weggerold en dit in de plaats gegeven). Met dank aan dr. Marie Juliette Marinus voor de vertaling.
[57] Godefridus Marcquis, prior van de predikheren, cf. E. Duverger en D. Maufort, De rolbezetting bij de productie van Van Dyck-grafiek, in : Carl Depauw en Gert Luyten, Antoon van Dyck en de prentkunst, Antwerpen, 1999, p. 367. In 1650 als biechtvader aangesteld voor de predikherinnen tot zijn vertrek naar Bohemen in 1653, waar Marcquis meester proventiael werd, cf. KK 1033, p. 165.
[58] Niclaas Lauwers, graveur († Antwerpen, 1652), cf. E. Duverger en D. Maufort, o.c.
[59] Zowel het huis van Anthony van Berchem op de Hoogte als De Aluynbale op de Minderbroedersrui waren in 1584 eigendom van koopman Gillis Hooftman of zijn erfgenamen. Zie G. Degueldre, o.c., deel V, nrs. 380, 381 en 659.
[60] Voor de volledige tekst van de overeenkomst : zie KK 1033, pp. 32-35.
[61] Trebellianicque : term uit het Romeinse recht, waarbij de erfgenaam of erfgenamen het recht hebben één vierde buiten de met een fidei-commis belaste erfenis te houden, cf. K.F. Stallaert, Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen, p. 454.
[62] Gepubliceerd in F. Prims, Geschiedenis van het Prekerinnenklooster te Antwerpen; 1621-1801, Antwerpen, 1946, p. 28.


Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)


(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur - zie boven - is verantwoordelijk voor de inhoud van haar artikel)

]]>
20/05/2013: nr. 12 / Een kleine (bouw)geschiedenis van de Makelarenplaats Mon, 20 May 2013 21:39:46 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis)
In de Antwerpse Kloosterstraat bevindt zich een weinig bekend stukje openbare weg: de Makelarenplaats. Tijdens het interbellum werd het plaatsje nog beschreven als een wijk op zichzelf met pleinen, straatjes en vertakkingen, allen bezoomd met lage huisjes die aan de visscherswoningen in de Scheldedorpen herinneren. Dit is een artikel over de kleine (bouw)geschiedenis van de Makelarenplaats: het laatste bouwkundig relict van het 'Hof van Melyn' en een mondelinge getuigenis over het leven in het plaatsje tijdens en na het interbellum.  


Een kleine (bouw)geschiedenis van de Makelarenplaats: het Hof van Melyn, en een getuigenis over 't leven in de Makelarenplaats in en na het interbellum

 

Auteur: Jerry Driesen
Publicatie: 20/05/2013

 


Unieke sluitsteen

Tussen de nummers 179 en 181 van de Antwerpse Kloosterstraat bevindt zich een weinig bekend stukje openbare weg, de Makelarenplaats. Tijdens het interbellum werd het plaatsje door Amand De Lattin nog beschreven als 'een wijk op zichzelf met pleinen, straatjes en vertakkingen, allen bezoomd met lage huisjes die aan de visscherswoningen in de Scheldedorpen herinneren. Het gansche kompleks is van een groote schilderachtigheid'. [1] Van die schilderachtigheid bleef na de Tweede Wereldoorlog nog weinig over, maar één uniek relict uit de ontstaansperiode van het plaatsje, het laatste kwart van de zestiende eeuw, bleef bewaard totdat projectontwikkelaar 2 Build NV er enkele jaren geleden een nieuwbouwproject optrok. [2]
Het relict betrof een witstenen omlijsting van een traditioneel rondboogpoortje met typische diamantkopimposten. Maar anders dan bij de meeste poortjes van dit type was de sluitsteen hier niet voorzien van een diamantkop, wel van een plat voorvlak met daarin het jaartal van oprichting zijnde 1600. Deze deuromlijsting was dus binnen het geringe aantal nog bestaande authentieke exemplaren van dergelijke poortjes een unicum te noemen.


Afbeelding 1: De dichtgemetselde witstenen rondboogpoort met in de sluitsteen de inscriptie ‘1600’, het jaartal van oprichting van dit rondboogpoortje. Een dergelijke datering vormt een uniek gegeven binnen de bekende traditionele witstenen rondboogdeurtjes in Antwerpen. Deze foto is kort voor de aanvang van de werf genomen (Foto: Jerry Driesen 2006)

Bij de nieuwbouwwerken werd het grootste gedeelte van deze witstenen deuromlijsting, inclusief de unieke sluitsteen, uitgebroken en vervangen door nieuw metselwerk. Wat deze ingreep extra pijnlijk maakt is dat de plaats van deze omlijsting in de huidige toestand nog altijd deels zichtbaar blijft en vervat zit in een scheidsmuur. Er was dus eigenlijk geen enkele gegronde reden om dit bijzonder bouwarcheologisch relict te vernielen. Juridisch gezien had de bouwheer natuurlijk vrij spel, de Makelarenplaats had immers merkwaardig genoeg geen vermelding gekregen in de gedrukte inventaris van het bouwkundig erfgoed, noch als aparte straat (wat ze officieel is), noch onder het lemma van de Kloosterstraat. Bijgevolg ontbrak deze, tot voor kort nochtans duidelijk zichtbare deuromlijsting, ook op de actuele inventaris van het bouwkundig erfgoed van het agentschap Onroerend Erfgoed van de Vlaamse overheid en stond bijgevolg niets de sloop in de weg. Zodoende verdween wederom het zoveelste authentiek stukje historisch Antwerpen zonder dat er een haan naar kraaide.


Afbeelding 2: Na het nieuwbouwproject blijft van de rondboog van de poortomlijsting enkel nog een diamantkopimpost en het eerste segment van de boog over. De rest, inclusief de sluitsteen met jaartal, werd uitgebroken, afgevoerd en vervangen door hedendaags baksteenmetselwerk. (Foto: Jerry Driesen 2012)


Eerbetoon aan een vergeten plaats en leefgemeenschap

Als postuum eerbetoon aan dit laatmiddeleeuwse miniwijkje aan de rand van de oude stad, binnenkort waarschijnlijk alweer een nieuwe ‘trendy’ gated-community, is een beknopte historiek van de Makelarenplaats hier zeker op zijn plaats.


Afbeelding 3: De Makelarenplaats op het einde van de negentiende eeuw. Het rondboogpoortje met het jaartal in de sluisteen was toen al dichtgemetseld, maar duidelijk afleesbaar onder de kalklaag (rechts achteraan, onder de ronde kuip tegen de muur. (Collectie Frederik Janssens)

In 1574 ontstond de Makelarenplaats nadat Mattheus Melyn er zestien huisjes had laten bouwen. Mattheus Melyn was een houtbreker, wat wil zeggen een verkoper van niet of minimaal bewerkt hout. Ook langs de Kloosterstraat bezat Mattheus Melyn vier naamloze huizen, drie ten noorden van de Makelarenplaats en één ten zuiden ervan. Zelf woonde hij op een naamloos hof met huisje aan de zuidzijde van wat nu de Kronenburgstraat is, ook het belendende huis Inde Stroodeckersleer was zijn eigendom. [3] De straatnaam Maeckelaers pletse was al op het einde van de zestiende eeuw in gebruik, maar de oorsprong van de benaming blijft vooralsnog onduidelijk. De bedoelde makelaren zouden gezien de verbondenheid van de voornaamste eigenaar en enkele van de bewoners met de houthandel- en bewerking, wel eens kunnen wijzen op makelaren in de betekenis van een midden- of puntstijl in een kapspant. De relatieve breedte van de plaats in vergelijking met andere stegen kan zijn oorsprong vinden in de opslag of bewerking van dergelijke houten constructieonderdelen voor de huisbouw in het midden van deze plaats. Deze denkpiste lijkt ons gezien de context plausibeler dan de betekenis van makelaar in de zin van tussenpersoon bij handelstransacties, waardoor dan ook de negentiende-eeuwse Franstalige vertaling van de straatnaam in Place des Courtiers foutief zou zijn. Doch voor beide opties is geen sluitende zekerheid te bieden.


Afbeelding 4: Zicht op het achterste deel van de bebouwing aan de zuidzijde van de Makelarenplaats (nrs. 9 tot 14) aan het begin van de twintigste eeuw. Het rondboogpoortje dat aanleiding gaf tot deze beknopte studie is ook op deze foto af te lezen, een stuk van de boog is te zien net boven de diagonale regenpijp. (SAA FOTO#23016)

Op het einde van de zestiende eeuw woonde er een allegaartje van weduwen en kleine ambachtslui zoals satijnwerkers, timmermannen, een metselaar, een linnenwever, een schrijnwerker en een turfdrager. [4] Mattheus Melyn was niet de enige eigenaar van de bebouwing rondom de Makelarenplaats. De drie achteraan aan de noordzijde gelegen eigendommen waren bezit van loodgieter Laureis Hallaerts, deze bewoonde het laatste huis met hof zelf. Ook achteraan, maar aan de zuidzijde van de Makelarenplaats, bevond zich het hof van Abraham Melyn (Antwerpen °1581 - †1639). Het is van dit hof dat het onlangs vernielde rondboogpoortje waarschijnlijk een laatste restant was.
Abraham Melyn had ongetwijfeld een familiale band met Matheus Melyn en was als ingenieur in dienst van de Spaanse overheid. Zijn belangrijkste wapenfeit was de schipbrug over de Schelde die hij in 1605, op bevel van Ambrogio Spinola, in drie dagen tijd verwezenlijkte. [5] Abraham Melyn was ook Oudt Deken van Ouden Voet Bogh Gulde en stierf op 1 oktober 1639 waarna hij begraven werd in de kerk van de Sint-Michielsabdij. [6] Ook in de zeventiende-eeuwse lood- en tingieterij was de familienaam Melyn geen onbekende. [7]
Opvallend bij dit rondboogpoortje is de hoge ligging ervan ten opzichte van het maaiveld. Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in de bijkomende vermelding op de trappen die bij de volkstelling van 1584-1585 gegeven werd bij de achterste eigendommen aan beide zijden van de Makelarenplaats. Het hof van Melyn (zuidzijde) en het hof van Hallaerts (noordzijde) lagen dus enkele treden verheven ten opzichte van de rest van de plaats. Eenzelfde hoger gelegen toegang was tot de Eerste Wereldoorlog zichtbaar bij de eerste twee huizen vooraan aan de zuidzijde van de Makelarenplaats [zie afbeelding 3 en 11]. Van deze twee woningen is geweten dat de oorzaak van hun drie treden hogere toegang te vinden was in de aanwezigheid van kelders. Onder de naastgelegen kleine huisjes waren nergens kelders aanwezig. Deze huisjes verdwenen samen met het oude poortgebouw aan de Kloosterstraat ten gevolge van een zeppelinbombardement.
Net als nu was er ook in vroeger eeuwen al bewoning boven de toegang tot de plaats aan de straatkant; zo is er in 1758 sprake van 'twee poort camers comende boven de selven poorte waer aff den inganck met eenen trap is staande binnen de selve poorte appaert bewoont wordende'. [8]


Afbeelding 5: Detail uit de kaart van F.A. Losson uit 1846 (SAA 12#12523) met aanduiding van de plaats van de vernielde rondboogdeuromlijsting uit 1600 die via trapjes een (achter)toegang verleende tot het Hof van Abraham Melyn. (Foto: Jerry Driesen 2012)

Na verloop van tijd ontstonden ook vertakkingen of zijsteegjes aan de Makelarenplaats. De voornaamste situeerde zich aan de noordzijde, het was een L-vormig steegje dat te bereiken was via het nr. 3 van de Makelarenplaats. [9] In deze steeg stonden negen huisjes waarvan de vier aan de westzijde wel een iets grotere perceelsoppervlakte hadden dan de huisjes van de Makelarenplaats zelf. [10] De vijf huisjes aan de oostzijde van deze steeg stonden rug aan rug met de nog bestaande huisjes aan de westzijde van de Peerdenpoort aan de Willem Lepelstraat nr. 14. Aangezien de perceelsgrenzen van de huisjes aan beide zijden perfect in elkaars verlengde lagen is te concluderen dat deze twee steegjes in oorsprong hoogstwaarschijnlijk deel uitmaakten van eenzelfde bouwcampagne. De Peerdenpoort is wel nog een stuk smaller en maakt(e) officieel geen deel uit van de Makelarenplaats; ze stond er (na verloop van tijd?) wel mee in verbinding via een deur. Deze deur is er nog altijd als een decorstuk aanwezig, achter de deur is de doorgang naar de Makelarenplaats nu dichtgemetseld. De Peerdenpoort is het enige restant van de gehele site van de Makelarenplaats dat vandaag nog een stukje van de vroegere sfeer van de omgeving weergeeft; maar authentiek kan men de sfeer in dit thans te afgelikte steegje, met enkele historiserende toevoegingen, helaas niet meer noemen.



Afbeelding 6 (links): De Peerdenpoort in 1988 toen het steegje nog een arme mensenbuurt was, proper maar niet clean, en de deur achteraan nog in verbinding stond met de Makelarenplaats. (Foto: Jerry Driesen 1988)

Afbeelding 7 (rechts): De twaalf huisjes van de gerenoveerde Peerdenpoort anno 2012 (Foto: Jerry Driesen 2012)

Een tweede en later (midden-negentiende eeuw?) ontstane vertakking was er helemaal achteraan aan de Makelarenplaats in zuidelijke richting. Deze vertakking mondde uit aan de Kronenburgstraat 19 en bestond tot in het midden van de twintigste eeuw. Amand de Lattin noemde het een uitgestrekte achterbuurt die aansloot bij de Makelarenplaats, maar een benaming voor deze achterbuurt gaf hij niet. [11] Tijdens het Interbellum stond ze schijnbaar wel bekend onder de naam Poort van Scholliers. Deze benaming werd gebruikt in een schrijven van schepen Willem Eekeleers, op datum van 22/1/1927, hierin verzette hij zich tegen de uithuiszetting van enkele gezinnen omdat de eigenaar de huisjes wou benutten als opslagplaats voor meubelen. [12] Deze achterbuurt ontstond op de plaats van het vroegere Hof van Melyn.
In de loop van de negentiende eeuw verwerd de Makelarenplaats, zoals zo vele stegen en gangen in de oude stad, een overbevolkte achterbuurt van arme huishoudens. Deze situatie duurde nog verder tot in het interbellum, zo waren bijvoorbeeld de negen huisjes van het zijsteegje achter nr.3 bewoond door negen gezinnen met in totaal 41 kinderen. [13]


Afbeelding 8: Detail van blad 17 van de handgekleurde brandverzekeringplannen van Aug. Gervais uit 1898 (SAA 12#3402). De Makelarenplaats is gelegen achter het toenmalige huisnummer 163 van de Kloosterstraat en staat aangeduid als allée ouvrière. Eenzelfde aanduiding is gegeven aan de Peerdenpoort. In de L-vormige zijsteeg van de Makelarenplaats zijn op dat moment de twee laatste huisjes gesloopt (vergelijk met de toestand in 1846 op afbeelding 5). De toegang tot de Poort van Scholliers is te zien ter hoogte van het huisnummer 13 van de Kronenburgstraat.

Op een brandverzekeringplan uit 1898, die de bestemmingen van panden aan de straatzijde toont, is de Makelarenplaats terecht aangeduid als een allée ouvrière, een steeg met arbeidershuisjes dus.
De 350-jarige bewoningsgeschiedenis van de Makelarenplaats kwam grotendeels abrupt tot een einde na de Tweede Wereldoorlog. Wat dit proces van ontvolking bespoedigde was de V-bominslag op 14 december 1944, om 22.35u ’s avonds, op de hoek van de zuidzijde van de Kronenburgstraat met de Kloosterstraat. Hierbij vielen zesenvijftig dodelijke slachtoffers te betreuren, raakte tweeëntwintig mensen gewond en bleven vier personen vermist. [14] Ook de bebouwing van vooral de zuidzijde van de Makelarenplaats liep hierbij ernstige schade op en voornamelijk de Poort van Scholliers, de vertakking die uitmondde aan de Kronenburgstraat, werd hard getroffen.
Vier jaar na de Tweede Wereldoorlog diende de eigenaar van de huisjes van de Makelarenplaats, rechter Georges de Chaffoy de Courcelles, een bouwaanvraag in om de 'door oorlogsomstandigheden geteisterde gebouwen te veranderen in autobergplaatsen'. [15] De plannen hiervoor werden opgemaakt door architect Jan Sels. Binnen de toenmalige tijdsgeest was de transformatie van eeuwenoude arbeidershuisjes in een achterbuurt naar parkeergelegenheden zondermeer een stap in de goede richting. Briefwisseling in het bouwdossier stelt dan ook onomwonden dat 'wegens de ligging (achterbuurt) van het eigendom Makelarenplaats, uit stedebouwkundig oogpunt, geen toelating zou kunnen verleend worden om een achterbuurt wederop te bouwen, met het doel nieuwe woningen te maken'. Hoofdingenieur-directeur Daniël F.J. Algoet, tussen december 1945 en mei 1952 de bestuurder van de Dienst voor Stadswerken, vond eveneens dat '“garages” in onderhavig geval een goede oplossing waren.' Desalniettemin werden de drie eerste huisjes aan de zuidzijde ( de vroegere nrs. 16, 17 en 18) toch verbouwd tot één woning met een verdieping. De garageboxen uit 1949 zouden blijven bestaan tot bij de sloop ervan ten behoeve van het huidige nieuwbouwproject. Het woonhuis is wel nog gedeeltelijk bewaard.


Afbeelding 9: De tien garageboxen en drie tot één woning samengevoegde en verhoogde huisjes aan de zuidzijde van de Makelarenplaats. Detail uit SAA Bouwdossier 18#25914. (Foto: Jerry Driesen 2012)

De bouwaanvraag laat ook toe een beeld te vormen van de kleine woningen die anno 1949 nog aan de Makelarenplaats stonden. Hierbij dient er wel rekening mee te worden gehouden dat de huisjes aan de zuidzijde zo goed als volledig in puin moeten gelegen hebben sinds de V-bominslag van 14 december 1944. Vooral het vooraanzicht is dus eerder schematisch te interpreteren.
De centrale ‘plaats’ van de Makelarenplaats had aan de zuidzijde tien eenkamerwoningen en aan de noordzijde nog vier (voor zover ze daar in eigendom van Georges de Chaffoy de Courcelles waren tenminste). De huisjes hadden een diepte van 4,5 meter diep en een breedte die varieerde tussen de 3,86 meter en 3,97 meter. Enkel het laatste huisje aan de zuidzijde was iets ‘ruimer’ en had een breedte van 4, 25 meter. Alle huisjes hadden dus een oppervlakte van minder dan 18 vierkante meter. Volgens de oude lengtematen hadden ze min of meer een breedte van 14 Antwerpse voet en een diepte van 16 voet. Uit de plannen valt niet af te leiden in hoeverre er nog een oudere kern bewaard was; de vrij hoge gevelopeningen doen een aanpassing hiervan in de loop van de negentiende eeuw vermoeden. Een opmerkelijk detail is dat het voorlaatste huisje van de zuidzijde binnen geen schoorsteen (meer) bezat. Zoals gezegd blijft de vraag in hoeverre deze bestaande toestand op het bouwplan een accurate weergave was van de werkelijk bestaande toestand. Zo zijn er enkele merkwaardige verschillen op te merken met bijvoorbeeld de hoger afgebeelde foto’s. Onder meer zijn de klimmende dakkapellen van de nrs. 11, 12 en 13 niet weergegeven op het plan, wellicht een gevolg van de oorlogsschade. Opmerkelijker is wel dat de op de vooroorlogse foto’s overduidelijk zichtbare hogere gevel en vooral het hoge, steile zadeldak van het nr. 10 niet overeenstemmen met het plan van de bestaande toestand. Een zelfde incongruentie tussen plan en foto is vast te stellen bij het hoge, haaks op de gevel georiënteerde lessenaardak van het laatste huisje, nr.9, net naast het poortje van het Hof van Melyn. [16] De grondplannen bieden mogelijk een betere weergave van de werkelijkheid dan de gevelaanzichten.


Afbeelding 10: Aanzicht en grondplan van de tien huisjes aan de zuidzijde van de Makelarenplaats. Het aanzicht vertoont enkele opmerkelijke verschillen met fotodocumenten. Detail uit SAA Bouwdossier 18#25914. (Foto: Jerry Driesen 2012)

Uit het grondplan is af leiden dat elk huisje een klein inkomportaaltje had waarachter zich de steile steektrap naar de zolderverdieping bevond. [17] De gevels hadden een hoogte van 3,45 meter (of 12 voet) en de nok van het dak lag op minder dan 2,40 meter boven de vloer.
Dankzij de breedte van de plaats zullen deze huisjes, ondanks hun geringe oppervlakte, toch een beter wooncomfort geboden hebben dan dat dit in vele smallere stegen en gangen het geval was. De huisjes aan de zuidzijde kregen echter nooit directe bezonning.


Afbeelding 11: Doorsnede van de huisjes nr. 7 (links) en nr. 11 (rechts) met aanduiding van de steile steektrap naar de zolderverdieping. Detail uit SAA Bouwdossier 18#25914. (Foto: Jerry Driesen 2012).

Aanvankelijk schijnen sommige huisjes aan de Makelarenplaats toch ruimer te zijn geweest. Zo wordt in een schepenregister uit 1787 melding gemaakt van 'het laetste vande drij huijsen, gestaen nevens malkander in de maekelaerengang opde Zuijd zijde nevens de poorte van Wellens bij de plijne van de Casteele alhier genumeroteert n°10, als nu tot drij separate wooningen gebruikt wordende…' [18] De situering doet veronderstellen dat het hier gaat om het huisje nummer 9 met het lessenaardak [zie afbeelding 4] dat dus ooit één geheel vormde met het naastgelegen huis met het hoge zadeldak (en dus ook een gelijkaardig dak had). De poorte van Wellens is dan logischerwijs het rondboogpoortje van het vroegere Hof van Melyn dat de naam van een nieuwe eigenaar had gekregen. Of bedoelde men hiermee de toegangspoort tot de Makelarenplaats aan de Kloosterstraat zelf?


Afbeelding 12: De Makelarenplaats op een zonnige dag rond de vorige eeuwwisseling. De grote poort links vooraan verleende toegang tot een haringrokerij aan de Kloosterstraat. De voordeuren van de twee eerste huizen rechts, gemeenlijk ‘trapken op’ geheten, waren enkele treden hoger dan het wegdek gelegen. De reden hiertoe was dat dit de enige onderkelderde huizen van de plaats waren. In het derde lage huisje aan de zuidzijde kon men waarschijnlijk terecht voor warme koffie, er hing een uithangbord met voorstelling van een koffiepot en kopje (idem op afbeelding 3). (Collectie Jacques Claes)
Afbeelding 13: Sloop van de bebouwing aan de noordzijde van de Makelarenplaats in de jaren 1950 – 1960 van de twintigste eeuw. Centraal op de foto de tijdens de negentiende eeuw dichtgemetselde doorgang naar het vroegere hof van Laureis Hallaerts. (Collectie Theo Wouters)


Leven in de Makelarenplaats tijdens en na het interbellum, een zeldzame getuigenis

Dit vergeten stukje van het oude Antwerpen was dus heel wat meer dan een ordinaire binnenplaats met een verzameling garageboxen.
Ondanks de voortschrijdende materiële destructie beperken de historische bronnen aangaande de Makelarenplaats zich momenteel gelukkig nog niet louter tot archivalia, er zijn namelijk nog altijd enkele mensen in leven die deel uitmaakten van de vooroorlogse gemeenschap op deze plaats. Zo had de auteur het voorrecht de heer Theo Wouters (°1928) te interviewen, iemand die letterlijk op de Makelarenplaats geboren en getogen is. [19] Dankzij deze oral history konden nog verschillende vermeldenswaardige anekdotes aan dit artikel toegevoegd worden, informatie die in geen enkel archief geboekstaafd is. Zo werd bijvoorbeeld de benaming Makelarenplaats ook enkel toegepast voor formele contacten, in de volksmond werd de plaats steevast aangeduid als ‘de grote gank’.
Theo Wouters is geboren in het toenmalige huisnummer 20, dit was het eerste lage huisje aan de zuidzijde [zie afbeeldingen 4 en 12]. Ook zijn vader was, in 1904, geboren op de Makelarenplaats. Diens geboortehuis was het naastgelegen huis met de hoge rondboogdeur. Dit en het aangrenzende huis hadden enkele opvallende natuurstenen treden voor hun voordeuren en werden dan ook toepasselijk ‘het trapken op’ genoemd. Zoals eerder aangehaald vonden deze treden hun oorsprong in de aanwezigheid van kelders onder deze twee woningen.
Theo Wouters kent dus niet enkel de verhalen die zich tijdens zijn leven op de Makelarenplaats afspeelden, via zijn ouders en grootouders vernam hij eveneens uit eerste bron verhalen die tot een heel stuk in de negentiende eeuw teruggaan. Een eerste opmerkelijke overlevering betreft de bestrating van de plaats. Tot diep in de negentiende eeuw was deze onverhard gebleven en was er jaarlijks een 'proper' wegdek aangebracht, bestaande uit een mengeling van leem en assen. Hoewel huiseigenaars verplicht waren om de ruimte vóór hun eigendommen op eigen kosten te verharden bleef dit initiatief op de Makelarenplaats uit. Maar, volgens de overlevering, dankzij bemiddeling van overgrootvader Wouters, die steeds militaire smid op het Zuidkasteel was geweest, werden tijdens de sloop van de citadel kasseien van daar naar de Makelarenplaats overgebracht en er gelegd. [20] Met het recent gebouwde nieuwbouwproject verdween dus niet enkel een merkwaardige sluitsteen, maar werden meteen ook de allerlaatste materiële resten van het Zuidkasteel met de container afgevoerd!
De schamele woonomstandigheden die er tijdens het Interbellum nog altijd heersten beletten echter niet dat Theo Wouters vele fijne jeugdherinneringen heeft aan het leven op de Makelarenplaats. In zijn kinderjaren verbleven er dan ook een dertigtal kinderen op de plaats en in de aangrenzende steegjes. De overbevolking was toen bijzonder groot, en zo woonden op een gegeven moment niet minder dan veertien personen in één huisje (het vroegere huisnummer 3, waarin zich de doorgang naar de achterliggende steeg bevond). Die vooroorlogse levendigheid staat vanzelfsprekend in schril contrast tot de doodsheid van de naoorlogse toestand.
Een gebeurtenis die nog vers in het geheugen van mijnheer Wouters zit, is de komst van cineast Jan Vanderheyden (Antwerpen, °1890 - †1961). Voor proefopnames van zijn in 1937 uitgebrachte film ‘Havenmuziek’ kwam hij de kinderen van de Makelarenplaats in hun leefomgeving filmen. Voor die gelegenheid staken zijn ouders kleine Theo in zijn beste pak, met als gevolg dat hij niet in het plaatje paste en niet mee mocht figureren. Het was een kleine troost toen bleek dat de op de Makelarenplaats gedraaide opnames niet werden gebruikt in de definitieve versie van de film.
De sanitaire voorzieningen waren er tijdens het interbellum nog altijd meer dan ondermaats. Voor het gehele complex waren er slechts drie toiletten beschikbaar. Eén ervan stond pal op het hoekje van het eerste huisje links in de zijsteeg. De stank van dit toilet was verschrikkelijk. De twee andere toiletten bevonden zich achteraan op de Makelarenplaats zelf. De drinkwatervoorziening verliep via één kraantje, dat geplaatst was in het gangetje naar de zijsteeg. Wat uit de bewaarde iconografische bronnen nooit af te leiden is, is dat de Makelarenplaats ook een vrijstaande blauwe hardstenen pompzuil had. Deze pomp stond op ongeveer anderhalve meter voor de muur met het Onze-Lieve-Vrouwebeeld, achteraan de plaats. De kleine blauwe hardstenen pompzuil overleefde ook de inslag van de V-bom in 1944 niet.
Iets naar het noorden toe bevond zich voor de (toen al inactieve) pomp, onder een smeedijzeren rooster, de oude bornput waaruit de pomp haar water onttrok. Het staat mijnheer Wouters nog voor de geest dat zijn vader hem als kind in 1936 of 1937, gezeten in één of ander recipiënt, liet afdalen in de put. De reden daartoe was een brand in een houtzagerij aan de Kronenburgstraat. Het bluswater had mogelijk het putwater bezoedeld en dat wenste de stedelijke dienst voor volksgezondheid controleren. De koord van de emmer waarmee men een staal wou nemen kwam ergens vast te zitten en kleine Theo was de uitverkoren man om het probleem in de put op te lossen. Maar hij herinnert zich nog duidelijk dat de bakstenen schacht onderaan uit veel brutere stenen was opgebouwd en dat de loden pijp van de pomp bovenaan rond was en onderaan vierhoekig van vorm werd. Tot voor deze brand gebruikte de omwonenden het putwater effectief nog als drinkwater en Theo Wouters weet uit ervaring dat het water goed en lekker was. Na de analyse door de stedelijke diensten werd het putwater echter afgekeurd. Om te voorkomen dat het water toch nog geput zou worden werd het rooster afgedekt met beton.
Zoals eerder al aangehaald werd betekende de inslag van die V2 op 14 december 1944 het begin van het einde van het volkse leven op de Makelarenplaats. De grootmoeder van Theo Wouters, Catharina Petit, zat op het moment van de inslag in haar huisje aan de zuidzijde van de plaats. Ze overleefde het, maar herstelde nooit meer volledig van haar verwondingen. Ze verhuisde nadien naar een huisje aan de noordzijde, waarin ze ook stierf door intoxicatie door gas van de gasverlichting. Zij had haar hele leven geleurd met gedroogde vis en stond in de wijk bekend als 'Trien Kabas'.
Theo Wouters zat op die noodlottige avond van de V2-inslag veilig in een kelder aan de Scheldestraat. De firma Tabacofina stelde de betonnen kelders van haar gebouwen (waarin thans kaderhandel De Wieuw is gehuisvest) ter beschikking van mensen die zelf niet over een kelder beschikten, zoals de bewoners van de lage huisjes aan de Makelarenplaats. Dit schuiloord aan de Scheldestraat betekende dus de redding van meerdere bewoners van de plaats. Enkele maanden voordien, op 4 september 1944, posteerde zelfs een Duits pantservoertuig in de doorgang naar de Makelarenplaats. Enkele terugtrekkende Duitse soldaten kozen de plaats uit om even rustig hun maaltijd te eten, met de bewoners van de omliggende huisjes als toeschouwers. Het pantservoertuig was echter te breed voor de doorgang en stond er bijgevolg met zijn achterstuk maar een goede halve meter in. De daardoor aangebrachte beschadigingen zijn volgens Theo Wouters nog steeds zichtbaar op de muren van de doorgang in de voorbouw aan de Kloosterstraat.
Theo Wouters was van kindsbeen af begiftigd met enig artistiek talent. Dankzij deze gave beschikken we vandaag nog over bijkomende iconografische bronnen die ons een blik gunnen op de verdwenen bebouwing van de Makelarenplaats. Als eerste is er een olieverfschilderijtje dat hij maakte van de witgekalkte, en van een geteerde plint voorziene, gevel van het ouderlijk huis, Makelarenplaats 20.


Afbeelding 14: Een artistieke weergave van de voorgevel van Makelarenplaats 20 tijdens het Interbellum, het ouderlijk huis van de maker van het schilderij, Theo Wouters. (olieverf op doek, collectie Theo Wouters)

Het gebrek aan inpandige bergruimte werd hier opgevangen door drie houten bakken die voor de gevel geplaatst werden. Door de afwezigheid van een kelder fungeerde één ervan (die parallel aan de gevel) als kolenbak. Van de twee gestapelde bakken die dwars op de gevel stonden was de bovenste voorzien van een gasvuur met bakplaat, hoofdzakelijk gebruikt voor de bakken van vis. De onderste bak diende tot hondenhok voor de gemeenschappelijke (!) hond. Het kleine venstertje naast het grote venster was voorzien van een vliegengaas en verzorgde op warme dagen en nachten de verluchting.
Boven de voordeur hadden de lage huisjes een klein bovenlicht dat opgedeeld was in drie ruitjes. Achter dit bovenlicht was een schab aangebracht. Dit schab was de koelste plaats van het huis (de gevels aan de zuidzijde hadden nooit rechtstreekse bezonning) en werd gebruikt voor het bewaren van levensmiddelen. De gangbare benaming van dit schab was volgens Theo Wouters een ‘polderke’. Het is niet bekend of deze term ook in andere gangen en stegen gebruikt werd om dergelijke bergplaatsen voor levensmiddelen boven de voordeur aan te duiden? De oorsprong van de benaming is al evenzeer onbekend. Mogelijk is de benaming ontleend aan de polders waarvandaan de bewaarde (zuivel)producten afkomstig waren?
Het schilderijtje toont ook een glimp van het interieur van het huisje. De vloer was bedekt met in ruitvorm gelegde zwarte en witte of beige vloertegels. De huisjes waren typische eenkamerwoningen. In deze kamer werd gekookt, gegeten en vaak ook geslapen. Afvalwaters dienden buiten in het riool gegoten te worden, want tijdens het interbellum waren deze woningen nog steeds niet voorzien van een afvoerleiding.
De steile steektrap begon op zowat een meter achter de voordeur, een afstand die waarschijnlijk net volstond om de deur volledig te openen. Deze trap leidde rechtstreeks naar de zolderverdieping, de slaapplek van de kinderen. De zoldertjes werden naargelang het aantal kinderen vaak onderverdeeld in aparte ‘kamertjes’ door het plaatsen van wandjes. Deze wandjes werden in regel vervaardigd uit een latwerk waartussen kippengaas werd aangebracht dat dan beplakt werd met krantenpapier. Ondanks het nijpende plaatsgebrek waren de meeste huisjes onder de nok toch nog voorzien van een duivenhok, de favoriete sport van de werkman in die jaren.
Ook de een stuk van de gevel van het huisje van zijn grootouders, Makelarenplaats 16, vereeuwigde Theo Wouters in een kunstwerkje. De pentekening toont gelijkaardige houten opbergkisten, een fenomeen dat op veel iconografische bronnen van stegen en gangen te herkennen is. Ook hier is boven de voordeur een driedelig bovenlicht aanwezig, waarachter zich een ‘polderke’ bevond. Het was in dit huisje dat zijn grootmoeder met de V-bominslag ternauwernood aan de dood ontsnapte. Het huisje zelf was na deze inslag zwaar beschadigd en onbewoonbaar.


Afbeelding 15: Pentekening van de toegang tot het huisje Makelarenplaats 16. De woning van de grootouders van Theo Wouters, onbewoonbaar geworden na de V2 inslag van 14 december 1944. Ook hier bevatte de bovenste bak een gasvuur met bakplaat voor vis. (inkt op papier, collectie Theo Wouters)

Theo Wouters benadrukte dat één ding in het bijzonder hem steeds is bijgebleven, de grote solidariteit onder de bewoners van de Makelarenplaats. Men kon er stevig discussiëren over politiek, als het ruzie was in een huishouden hoorde de hele plaats het, hevig katholieken woonden naast vurige socialisten of deelden zelfs het huwelijksbed, maar iedereen bracht steeds respect op voor elkaars overtuigingen. Ondanks de armoede en de overbevolking ging er een gezellige en harmonieuze gemeenschap schuil achter de doorgang tussen de Kloosterstraat 179 en 181.


Een nieuwe start, of toch niet?

Zoals bij aanvang geschreven kwam in 2006 opnieuw beweging op de Makelarenplaats, nadat deze zowat een halve eeuw een levenloze straat geweest was. Een projectontwikkelaar sloopte de garageboxen en bouwde tien hedendaagse woningen op het eeuwenoude plaatsje. Maar jammer genoeg kon, of wou, men de erfgoedwaarde van een bouwhistorisch relict, de witstenen poortomlijsting van de Hof van Melyn, niet zien. Ook aan overheidszijde bleef het hieromtrent volkomen stil. Nochtans was de poortomlijsting zonder noemenswaardige aanpassingen van de bouwplannen perfect te bewaren binnen de nieuwe bebouwing en had ze hiervoor een meerwaarde kunnen betekenen. Eenzelfde lot onderging de fraaie, en volgens de overlevering zelfs van het Zuidkasteel afkomstige, bestrating van het plaatsje.
Slechts één schamele getuige van het verloren volkse leven op en rond de Makelarenplaats heeft tot op de dag van vandaag, weliswaar louter toevallig, stand weten te houden. Het betreft de twee steunijzers en het eenvoudige houten tekstbord van het vroegere beeldje van Onze-Lieve-Vrouw van het iconografische type troosteres der bedrukten dat vroeger tegen de scheidsmuur van het voormalige Hof van Melyn was aangebracht. [21] Alle afwerklagen zijn thans van dit tekstbord verdwenen, vermoedelijk droeg het ooit een B.V.O.-opschrift of mogelijk een chronogram. De omtreklijnen van het beschermende houten muurkapelletje laten zich ook nog duidelijk aflezen dankzij de resten van het kalkwitsel op de muur. Mogen we durven hopen dat deze allerlaatste relicten in de nabije toekomst toch nog gerespecteerd zullen worden, ook al is de kans vermoedelijk uiterst klein?


Afbeelding 16: Het nog enigszins intacte houten muurkapelletje in de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Het Onze-Lieve-Vrouwebeeldje met iconografische voorstelling van de troosteres der bedrukten was ook toen al lang verdwenen. (Foto: Theo Wouters)

Afbeelding17: De twee steunijzers van een muurkapelletje en een devotiebord, de allerlaatste schamele getuigen van bijna vier eeuwen volks en vroom leven op de Makelarenplaats; voor hoelang nog? (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Ondanks het door de uitgevoerde nieuwbouwactiviteiten verhoopte nieuwe leven voor de Makelarenplaats ligt het plaatsje er de laatste jaren nog troostelozer bij dan voordien. Al voor de oplevering werden de werken gestaakt en tot op vandaag (mei 2013) is geen enkele positieve evolutie meer waarneembaar. Wel integendeel. De toekomst van de Makelarenplaats blijft tot dusver in het ongewisse, de enige bestaande zekerheid is helaas dat de erfgoedwaarde van dit stuk oude Antwerpen door de ingrepen van de laatste jaren tot zo goed als nul herleid is.


Afbeelding 18: De actuele toestand van de Makelarenplaats, een mini spookstadje dat enkel als stortplaats dienst doet. Let op de enorme verlaging van het oorspronkelijke maaiveld, dit was noodzakelijk om de nieuwbouwwoningen van twee volwaardige verdiepingen, conform de huidige stedenbouwkundige voorschriften, te kunnen voorzien. (Foto: Jerry Driesen, 2012)


Noten
[1] Amand De Lattin, Doorheen oud-Antwerpen Gids en inventaris van het hedendaagsche oud-Antwerpen, Antwerpen, 1936, p. 401
[2] Het betreft tien zelfstandige eengezinswoningen. De stedenbouwkundige vergunning voor deze nieuwbouwwerken is verleend na goedkeuring van de bouwaanvraag door het college van burgemeester en schepenen tijdens de zitting van 17 februari 2006.
[3] Gilberte Degueldre, Kadastrale legger van Antwerpen (1584 – 1585) Proeve van reconstructie op de vooravond van de scheiding der Nederlanden Deel VII – zevende wijk
[4] Ibidem, p. 89-90
[5] Lodewijk Torfs, Nieuwe geschiedenis van Antwerpen. 1, Antwerpen, 1862, p. 267
[6] Verzameling der Graf- en Gedenkschriften van de provincie Antwerpen – Arrondissement Antwerpen – vierde deel – Antwerpen. Abdyen en kloosters, Antwerpen, 1859, p. 18. Een andere Melyn, Peter Melyn, was in 1640 dienend kapelmeester voor het ambacht van de timmerlieden. Bron : inventaris Kathedraal, 1996, p. 416
[7] Cf. de grafplaat in de Sint-Pauluskerk met opschrift: ‘’Hier leet begraven den eersamen / Staes Melyn ten en loodtgiter / van syn ambacht sterf den / …/ Elisabeth Vercovteren syn hvysvrovwe / … / ende Nicolas Melyn hvnne / sone oock Stadtsloodtgiter/ … / ende Gvilliam Melyn / hvnlieden sone …/ Ionna De Laet”
[8] SAA SR#1205 folio 229 v° en 230 r°
[9] In de concordantietabel voor de omzetting van de wijknummering naar straatnummering uit 1856 had de alleé dite Maekelaerspoort negentien huisnummers; het nr.3 had een verdere onderverdeling van 3/1 tot 3/9. Bron: Ville d’Anvers. Tableau de concordance des anciens et nouveaux Numéros des maisons, p.114-115
[10] Het Antwerpse Stadsarchief bezit ook enkele foto’s van dit steegje (SAA FOTO-OF#6458, 6459 en 6460).
[11] Amand De Lattin, Doorheen oud-Antwerpen Gids en inventaris van het hedendaagsche oud-Antwerpen, Antwerpen, 1936, p. 402
[12] SAA Bouwdossier 1927#27306
[13] SAA FOTO-OF#6458 (bijschrift)
[14] Jan De Schuyter, Gemarteld Antwerpen Sinjorenstad onder de V bommen, Antwerpen, 1945, p. 90
[15] SAA Bouwdossier 18#25914
[16] Dit huisje is overigens het enige huisje van de Makelarenplaats waarvan het stadsarchief een apart gevelplan bezit. De bouwaanvraag uit 1886 betrof aanpassingen aan- en toevoegen van gevelopeningen. Het van west naar oost afhellende hoge lessenaardak is op dit plan al overduidelijk zichtbaar. Bron: SAA Bouwdossier 1886#1072. De aanvrager voor deze verbouwing was weduwe Aug. Coenraets. Deze persoon, die woonde aan de Herentalsebaan in Deurne, staat in 1894 ook nog opgegeven als eigenaar van alle huisjes van de Makelarenplaats, met uitzondering van de huisnummers 11, 12 en 13. Bron: http://www.geneaknowhow.net/script/dewit/antwerpen-kalken-gangen-binnenplaatsen-1894.htm  Laatst geraadpleegd op 07/03/2013.
[17] Een gelijkaardige situatie met steektrappen is nog bewaard in de reeks achttiende-eeuwse huisjes aan de Sint-Jacobstraat 5 t/m 13 en vooral in de éénkamerwoning Toog 5.
[18] SAA SR#1294 folio 715 r°
[19] Dit interview is afgenomen op vrijdag 15 februari 2013. Bij deze wens ik mijnheer Wouters nogmaals uitdrukkelijk te bedanken voor de vrijgemaakte tijd.
[20] De eerste houweelslag voor de afbraak van het Zuidkasteel werd gegeven op 17 augustus 1874. De bestrating van de Makelarenplaats is bijgevolg omstreeks 1875 te dateren.
[21] Deze informatie over het beeld staat te lezen in het handschrift Hs 1491 De lieve-vrouwbeelden van Antwerpen (1868-1886) folio 16 v°, Provinciebestuur Antwerpen, Dienst Cultureel Erfgoed, Dossier Onze-Lieve-Vrouwebeelden. Augustin Thyssen maakt in zijn boek Antwerpen vermaard door den eeredienst van Maria. Geschiedkundige aanmerkingen over de 500 Mariabeelden in de straten der stad Antwerpen, Antwerpen, 1922, geen melding meer van dit beeldje.


Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)

Bijlage: Fotoreeks van de Makelarenplaats door Wim Strecker, foto’s genomen op 6 mei 2007. (klik op foto om te openen)


 



(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur - zie boven - is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

]]>
17/03/2013: nr. 11 / Tot sieraad dezer heerlijkheden: de kaken in het Antwerpse herbekeken Sun, 17 Mar 2013 23:08:59 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis)
De recente herplaatsing van de kaak van Wilrijk biedt een mooie gelegenheid om het volledige Antwerpse kakenbestand eens onder de loep te nemen. Deze typevoorbeelden van ZEN-monumentjes (monumenten Zonder Economisch Nut) bezitten een belangrijke cultuurhistorische betekenis, maar blijven voor het ruime publiek grotendeels onbekende en betekenisloze objecten. Hoog tijd dus om deze boodschappers uit het Ancien Régime eens wat hernieuwde aandacht te schenken.


Tot sieraad dezer heerlijkheden: de kaken in het Antwerpse herbekeken

 

Auteur: Jerry Driesen
Publicatie: 17/03/2013

 


De Wilrijkse kaak terug van weggeweest

In oktober 2012 is de Wilrijkse kaak herplaatst op de Bist. Gereinigd en wel vormt ze nu de kers op de taart van het volledig heraangelegde plein. [1] In een later stadium zal ook het pompmechanisme van de waterpomp opnieuw functioneel gemaakt worden.
Volgens de literatuur werd deze kaak opgericht in 1697. Dit is echter niet het eerste exemplaar in de voormalige heerlijkheid Wilrijk; in een processtuk uit 1664 was er al een verwijzing naar een voorloper van de huidige kaak. [2] Uit archiefstukken is achterhaald dat de huidige kaak (de schacht) in Antwerpen aangekocht is en dat ene Adriaan de Roy één gulden ontving om de kaak van Antwerpen naar Wilrijk te vervoeren. [3] Deze kaak is een permanente, vrijstaande zuilkaak. De witstenen schacht is gecanneleerd, geringd met vier banden en bekroond met een kapiteel met bovenop een bol. [4] Toen de kaak is opgericht was de heerlijkheid Wilrijk nog eigendom van de stad Antwerpen. [5] Pas in 1745 komt deze heerlijkheid weer in het bezit van een particulier, namelijk jonker Petrus Franciscus Gisbertus van Schorel. [6]
In 1871-1872 is de sinds de Franse tijd functieloze kaak omgebouwd tot een openbare waterpomp. De huidige sokkel in blauwe hardsteen, met twee halfronde waterbekkens en bronzen leeuwenkoppen als spuwers, vervangt sindsdien de originele sokkel en basis van deze kaak. Dit verklaart het ontbreken van (negatieve) sporen van smeedijzeren halsijzerhouders, hechtpunten voor een halsijzer die zich traditiegetrouw bevonden aan de basis van een kaak.
Samenvattend bezit het district Wilrijk dus een laat zeventiende-eeuwse kaakschacht, geplaatst bovenop een laat negentiende-eeuwse, als waterpomp functionerende sokkel. Zo wordt het tenminste algemeen aanvaard en in de literatuur beschreven. Nochtans is bij nader toezien de verweringsgraad van de witstenen schacht toch opmerkelijk gering voor een laat achttiende-eeuws object dat steeds in de buitenlucht stond opgesteld. De recente reiniging van het geheel toont echter ontegensprekelijk aan dat de kaakschacht gekapt is uit een Franse kalksteen; op basis van waarneming met het blote oog te herkennen als vermoedelijk een Savonnièressteen. [7] Deze steensoort kwam in onze streken pas in gebruik vanaf 1860. Bijgevolg is de Wilrijkse kaak helemaal geen authentiek zeventiende-eeuws relict en dateren zowel de pomp als de kaakschacht pas uit de late negentiende eeuw. Het is dan ook een open vraag in hoeverre het uitzicht van de huidige kaakschacht overeen stemt met die van de oorspronkelijke kaakschacht uit 1697?
 


Afbeelding 1: De Wilrijkse kaak. Na reiniging terug opgebouwd
op de heraangelegde Bist.
(Foto: Jerry Driesen, 2013)


De functies van een kaak

De restauratie en herplaatsing van de Wilrijkse kaak vormde de aanleiding om eens te kijken hoeveel kaken er destijds stonden opgesteld op het grondgebied van de huidige stad Antwerpen en wat daar vandaag nog van rest.
Allereerst is het nuttig om te duiden wat zo een kaak nu eigenlijk was. Wie zich wil verdiepen in de historiek van de feodale kaken kan niet om de basiswerken heen die Paul De Win over dit onderwerp schreef. [8] De algemene informatie aangaande het gebruik en voorkomende typologieën in dit artikel is dan ook geput uit deze werken.
De benamingen kaak, schandpaal, pilorijn en griet zijn synoniem voor hetzelfde strafinstrument dat van de twaalfde tot de negentiende eeuw in onze gewesten gebruikt werd. Uitdrukkingen als aan de kaak stellen en aan de schandpaal nagelen zijn ook in het hedendaagse Nederlands nog gemeen goed.
De straf bestond eruit dat de beschuldigde voor één of meerdere uren op een publieke plaats te pronk werd gezet. Het meest voorkomende type in onze streken waren zuilkaken, in de meeste gevallen gehouwen in blauwe hardsteen. Maar er bestonden evengoed eenvoudige houten exemplaren of monumentale torenkaken met bovenaan een kooi waarin de veroordeelde tentoongesteld werd. [9]
Een kaak was tijdens het Ancien Régime echter meer dan louter een strafinstrument; het functioneerde eveneens als monumentaal ‘visitekaartje’ van de lokale machthebber, de eigenaar van de heerlijkheid. Als jurisdictiesymbool verbeeldde het de (rechts)macht van de lokale feodale heer over het lijf en goed, het leven en de dood van zijn onderdanen. Naar het einde van de achttiende eeuw toe evolueerden de kaken echter hoe langer hoe meer naar pronkpalen, eerder dan strafinstrumenten.
De kaken werden vanzelfsprekend steeds opgericht op centrale plaatsen waar mensen samen kwamen, zoals pleinen waar de markt plaatsvond of in de nabijheid van de dorpskerk.
De connotatie met, of via wapenschilden soms figuratieve verwijzing naar, de feodale machthebbers zorgde ervoor dat tijdens de Franse overheersing op het einde van de achttiende eeuw veel kaken verdwenen. Als ostentatieve(machts)symbolen uit het Ancien Régime, met zijn ingewikkelde juridische en leenheerlijke situatie, sprongen zij vanzelfsprekend meteen in het oog van de Franse revolutionairen (nochtans bleef de kaakstraf in het strafrecht wel bestaan, zie verder). Dit gegeven is er de oorzaak van dat zoveel kaken verminkt of enkel als fragmentarische lapidaire relicten tot ons gekomen zijn. Zowat elke kaak werd door de republikeinen omvergeworpen, velen zullen ook verbrijzeld of minstens aangepast zijn aan een ander gebruik. In uitzonderlijke gevallen werden de brokstukken wel eens op een geheime bergplaats bewaard, maar doorgaans werden zij begraven in de buurt, nabij de kerk of pastorie, of gedumpt in een nabijgelegen vijver of gracht. [10] Wegens hun nut voor de gemeenschap maakten pompkaken de meeste kans om te overleven, natuurlijk nadat ook hier alle feodale symboliek eerst verwijderd was. [11]


De kaakstraffen

In het oude strafrecht was de tepronkstelling aan een kaak of op een gelegenheidsschavot zowat de meest voorkomende straf. De essentie van een kaakstraf was dat de veroordeelde gezien werd door de bevolking. Hij/zij werd publiek en expliciet te schande gemaakt, zijn/haar moreel en sociaal aanzien werd verminderd door het overleveren aan publieke bespotting, zonder evenwel het lichaam door een beulshand te laten schenden. [12] De uitvoering van de straf gebeurde dan ook meestal op marktdagen. Het publiek was maar al te graag aanwezig bij tepronkstellingen en participeerde graag door het werpen van rotte eieren, vruchten en modder. Bij een tepronkstelling hing aan de kaak steeds een bord met daarop de naam en het misdrijf van de veroordeelde, ten behoeve van de ongeletterden stond onderaan ook meestal een symbolische weergave van het misdrijf. [13]
Vaak was een kaakstraf een bijkomende straf (voorafgaand aan gevangenis- of doodstraf of verbanning) of ter vervanging van een geldboete wanneer men die niet kon of wilde betalen. Meestal was het echter de hoofdstraf bij kleinere vergrijpen. Voorbeelden van vergrijpen waarvoor men aan de schandpaal kon komen waren: het zingen van schunnige liederen, laster, vechten, landloperij, overspel, bigamie, prostitutie, godslastering, toverij en natuurlijk de diefstal van tuin- of veldgewassen, hout, winkel- of marktgoederen.
Kaakstraffen kenden hun bloeiperiode van de veertiende tot de zestiende eeuw. Opmerkelijk is dat ze als kenmerkende straf uit het Ancien Régime de Franse Revolutie wist te overleven en zelfs opgenomen werd in de Franse strafwetboeken die vanaf 1795 in onze gewesten golden. In 1810 werd de kaakstraf overgenomen in de Napoleontische Code Pénal en na 1830 ook in het Belgische strafrecht. Pas in 1867 werd de tepronkstelling geschrapt uit het strafwetboek. In de praktijk werd ze voor het laatst uitgevoerd in 1851.
In Antwerpen was de laatste persoon die aan de kaak gesteld werd de drieëntwintigjarige Otto Baum. Op 12 september 1850 stond hij van 11.00u tot 12.00u te pronk op de Grote Markt wegens diefstal met verzwarende omstandigheden. Ook hier was de tepronkstelling een bijkomende straf bij acht jaar dwangarbeid. [14]
Een iets vroegere tepronkstelling op de Antwerpse Grote Markt, in 1839, werd beschreven door Edward Poffé. [15] De 24-jarige metserdiender Petrus Dufrêne stond op een marktdag, 31 juli 1839, van 12.00u tot 13.00u te pronk wegens medeplichtigheid aan roofmoord gepleegd op 24 februari van dat jaar. Zijn mededader, de eigenlijke moordenaar, was vier dagen tevoren op diezelfde plaats onthoofd. Ook voor Petrus Dufrêne was de kaakstraf een bijstraf bovenop zijn veroordeling tot levenslange dwangarbeid.


Afbeelding 2: Artistieke interpretatie van de tepronkstelling van Petrus Dufrêne op
31 juli 1839 op de Antwerpse Grote Markt. Uit: Poffé (1913) p. 40

Het is merkwaardig te lezen hoe deze veroordeelde toch op mededogen van de bevolking kon rekenen; Poffé schrijft hierover: “Ook, toen vier dagen later de medeplichtige van den geschavotteerde aan den schandpaal, op een schabelleken, stond, zijnen hals in een ijzeren band vastgeklonken, lachte hij luidkeels bij het zien hoeveel geld er in zijn opengespreiden neusdoek door de marktvrouwen werd neergelegd.” Enerzijds werden veroordeelden dus bespot, maar anderzijds kon men bij een kaakstraf schijnbaar ook soms rekenen op de christelijke naastenliefde. Een zelfde beschrijving is te lezen bij Amand De Lattin: “Het volk had de gewoonte bij die gelegenheid naar den aan den paal vastgebonden veroordeelde aalmoezen te werpen. Het vooruitzicht wat spaargelden te verzamelen deed sommige misdadigers de strafpleging van de schandpaal zelfs als een soort gunst beschouwen. Er waren er onder hen die weigerden genade aan te vragen ten einde de opbrengst der kleine aalmoezen, die hen op het schavot werden toegeworpen terwijl zij aan de kaak stonden, niet te moeten missen. [16] Het is dan ook het verkrijgen van deze gunsten die de rechterlijke macht ertoe bewogen de kaakstraf uit het strafrecht te halen. Het was dus niet het mensonterende aspect, maar wel het feit dat de veroordeelde er teveel voordeel uit haalde dat ervoor zorgde dat de kaakstraffen uit strafrecht en dus ook het maatschappelijke leven verdwenen.
De schandpalen die op de Grote Markt, dus binnen de stedelijke vrijheid, werden opgericht waren houten gelegenheidskaken, attributen die een louter praktisch nut hadden voor de strafuitvoering en na afloop ook weer verdwenen. In die zin verschillen ze van de permanente kaken in de heerlijkheden, die naast een attribuut voor strafuitvoering ook een symbool van de heersende machthebber waren en de plaats waar officiële mededelingen aan de bevolking werden afgeroepen. Dit verklaart het gebruik van duurzame materialen (gewoonlijk blauwe hardsteen) en de soms rijkelijke architecturale en sculpturale vormgeving bij dergelijke kaken.


Andere kaken op het huidige grondgebied van de Stad Antwerpen

In totaal staan er momenteel nog één fragmentarische en drie intacte kaken op het publieke domein van de huidige stad Antwerpen. Daarnaast is er nog één kaak die momenteel in museale bewaring is. Van vier andere gekende kaken  is niets meer bewaard.
Naast het al beschreven Wilrijkse exemplaar zijn enkel de kaken van de voormalige heerlijkheden Merksem en Wilmarsdonk-Oorderen-Oosterweel nog in het straatbeeld te bewonderen.
De kaak van de heerlijkheid Merksem is, net als in Wilrijk, niet de eerste daar. Op een bedevaartvaantje uit 1679 staat al een vroeger exemplaar afgebeeld. [17]
De huidige kaak zou opgericht zijn in 1711, tijdens de periode dat de heerlijkheid Merksem en Dambrugge eigendom was van Ghisberto Hoybergen. [18] Een andere bron spreekt echter over het jaar 1720, wanneer ‘ten overstaan van de Heer Van Parijs, heer van Merksem is goed gevonden … tot sieraad dezer Heerlijkheid, zal in steen gesteld worden een kaak met twee pompen en het ijzerwerk daartoe nodig, het alles volgens de modellen opgesteld door N. Savori, steenhouwer.’ [19] In oorsprong werd deze vroeg achttiende-eeuwse kaak opgericht op de plaats van een oude bornput, de pompen onder deze kaak hadden dus ook een belangrijk aandeel in de plaatselijke brandbestrijding. In tegenstelling tot bij het Wilrijkse voorbeeld is hier dus wel met zekerheid sprake van een authentieke pompkaak.
De schacht van deze blauwe hardstenen kaak bestaat uit een balkvormige zuil met lijstwerk en waartegen zijdelings twee gebuikte Dorische halfzuilen zijn aangebracht. Het geheel is op twee plaatsen met banden omringd. De basis bestaat uit vier achthoekige treden. In de sokkel zijn twee pompen ingewerkt. Over de steenhouwer die deze kaak opstelde, N. Savori, zijn tot nu toe geen verdere gegevens of andere werken bekend.
Ook de oorspronkelijke bekroning van deze kaak is niet gekend. Het beeld van de patroonheilige van de naastgelegen parochiekerk Sint-Bartholomeus dat er thans opstaat, is pas geplaatst in 1840. In oorsprong bekroonde mogelijk het familiewapen van Ghisberto Hoyberghen de kaak, want “In 1711 deed heer Hoyberghen een nieuwe kaak of <<schandpaal>> stellen als teken van zijn volle justitierechten”. [20]


Afbeelding 3: De vroeg achttiende-eeuwse pompkaak van de heerlijkheid Merksem met als bekroning een Sint-Bartholomeusbeeld uit 1840.
(Foto : Jerry Driesen, 2012)

Momenteel zijn er geen sporen van één of meer smeedijzeren halsijzerhouders waarneembaar, mogelijk verdwenen deze tijdens de restauratie in de jaren ’50 van de twintigste eeuw. Deze restauratie was het gevolg van een V-bominslag in de naastgelegen Sint-Bartholomeuskerk op 30 december 1940, daarbij raakte ook de kaak zwaar beschadigd. Het zes meter hoge geheel werd na de restauratie in 1955 heropgericht. Tenslotte dient nog aangestipt te worden dat ook het gehucht Dambrugge een eigen kaak gehad heeft; deze werd er opgericht in 1708, enkele jaren vroeger dan Merksem maar ook tijdens de periode dat Ghisberto Hoyberghen bezitter was van de heerlijkheid van Merksem en Dambrugge. [21]
Een derde intact in het straatbeeld aanwezige kaak is deze van de vroegere heerlijkheid Wilmarsdonk-Oorderen-Oosterweel. Gezien deze drie polderdorpen verdwenen voor de uitbreiding van de haven is het vanzelfsprekend dat deze kaak niet meer op zijn originele plaats staat. We vinden hem, sinds 1970, ietwat  verloren geplaatst in een plantsoen aan het Burgemeester Verhulstplein in het district Berendrecht-Zandvliet-Lillo.
Deze kaak werd opgericht in 1767, de beslissing hiertoe werd genomen tijdens een vergadering van het polderbestuur van Oosterweel op 28 januari 1767. [22] Oorspronkelijk stond hij gedurende twee eeuwen aan de Boulevard in Wilmarsdonk. Daar fungeerde hij als kaak voor Wilmarsdonk zelf, maar eveneens voor Oorderen en Oosterweel die toen in één heerlijkheid verenigd waren. Aan drie zijden van de kaak zijn de namen van de onderhorige dorpen aangebracht, aan de zuidzijde staat Austruweel, aan de oostzijde Wilmarsdonk en aan de noordzijde Oorderen. Door de verregaande verwering van het steenoppervlak zijn deze inscripties vandaag nog amper leesbaar.
Het betreft een sobere balkvormige zuilkaak met afgeschuinde hoeken, ook volledig opgetrokken uit blauwe hardsteen. De sokkel eindigt op 120 cm boven de hoogste trede van de basis in een dwarse profiellijst, in deze profiellijst zijn de bovenvermelde dorpsnamen aangebracht. De basis wordt gevormd door twee ronde treden. Als bekroning draagt deze kaak een siervaas met deksel. De totale hoogte van de kaak bedraagt meer dan 5 meter. Aan drie zijden van de 45 cm brede schacht zijn hier nog wel restanten te zien van de in lood gevatte smeedijzeren halsijzerhouders. Dit de enige Antwerpse kaak op het openbare domein waarin nog dergelijke authentieke restanten van de metalen halsijzerhouders bewaard bleven.


Afbeelding 4: De uit 1767 daterende kaak van Wilmarsdonk, Oosterweel en Oorderen. In 1970 herplaatst op het Burgemeester Verhulstplein in Berendrecht, een verscholen plaats voor een vergeten monument.
(Foto: Jerry Driesen, 2009)


Afbeelding 5: Twee ronde treden vormen de basis van de kaak van Wilmarsdonk, Oosterweel en Oorderen.
(Foto: Jerry Driesen, 2009)


Afbeelding 6: Detail van één van de authentieke in lood gevatte smeedijzeren halsijzerhouders die bewaard bleven in de kaak van Wilmarsdonk, Oosterweel en Oorderen.
(Foto: Jerry Driesen, 2009)

Tijdens de afbraak van Wilmarsdonk (1963 - 1966)ontstond er heel wat beroering rond deze kaak. Het plan om hem naar het Openluchtmuseum Bokrijk te verplaatsen kreeg veel tegenwind in de polder, in het bijzonder van de Davidsfondsafdeling van Ekeren. Het Antwerpse stadsbestuur reageerde al op 5 september 1963 met de belofte dat de kaak op Antwerps grondgebied zou blijven, op een later te bepalen plaats. Als locatie stelde het stadsbestuur nadien de binnentuin van het Volkskundemuseum aan de Gildekamersstraat voor. Het Ekerse Davidsfonds wou de kaak liever naar Ekeren zien komen en de Vlaamse Toeristenbond (VTB) deed op zijn beurt tweemaal het voorstel aan het stadsbestuur om de kaak op haar kosten te doen plaatsen in Lillo-fort! Maar het mocht niet baten, van het najaar van 1966 tot in de zomer van 1970 stond de Wilmarsdonkse kaak in het Volkskundemuseum. Op zaterdag 17 oktober 1970 werd hij uiteindelijk op zijn huidige plek, terug in de polder, onthuld. [23] Sindsdien bleef deze kaak jammer genoeg van alle noodzakelijke onderhoud verstoken; de actuele staat van bewaring is bijgevolg niet echt ideaal te noemen.
Ook de laatste Antwerpse kaak die, weliswaar heel fragmentair, nog in het publieke domein aanwezig is vinden we eveneens in het district Berendrecht-Zandvliet-Lillo. Het betreft de Zandvlietse kaak waarvan de oorspronkelijke standplaats de Botermarkt was.  Na omverwerping door de Fransen in 1794 werd een resterend fragment, waarschijnlijk de sokkel die de aanzet vormde voor de schacht, geplaatst aan de noordwestelijke hoek (zijde van de Spaansemolenstraat) van het kerkhof rond de Sint-Gertrudiskerk. Het restant vervulde daar sindsdien de functie van roepsteen, een functie die kaken sowieso ook vervulden.


Afbeelding 7: Het restant van de Zandvlietse kaak, geplaatst op de hoek van het kerkhof aan de Spaansemolenstraat.
(
Foto: Jerry Driesen, 2009)

Op de Botermarkt is onder de gietijzeren neogotische zuil, die naar verluidt afkomstig is van de in 1858 afgebrande Antwerpse handelsbeurs, nog een getrapte basis aanwezig. Het is niet uit te sluiten dat dit nog de basis van diezelfde Zandvlietse kaak kan zijn. [24] Het restant bij het kerkhof, dat wel met zekerheid aan de kaak kan toegewezen worden, bestaat uit een achthoekig stuk blauwe hardsteen met centraal een uitsparing. Dergelijke uitsparingen werden voorzien voor de verankering van de schacht, als een stenen pen-en-gat verbinding. Het is niet te achterhalen of de schacht hier eveneens van blauwe hardsteen was of mogelijk van hout?


Een kaak in een depot.

Een laatste nog bestaande Antwerpse kaak is niet meer in het publiek domein terug te vinden, maar maakt als museaal object deel uit van de Collectie Antwerpen en leidt tot op heden een verborgen bestaan in een museumdepot. Het betreft de kaak van het grotendeels verdwenen polderdorp Lillo.
Oorspronkelijk stond deze kaak op een momenteel niet gekende plaats in Lillo - Kruisweg of Oud -Lillo. [25] Vermoedelijk moest ook deze kaak ten tijde van de Franse overheersing op het einde van de achttiende eeuw het veld ruimen. De ruwe schade, echte breukvlakken, die men aan de twee uiteinden van de schacht kan vaststellen doen een hardhandige destructie vermoeden. Anderzijds is het zo dat Lillo zowel tijdens de zeventiende, de achttiende als de negentiende eeuw regelmatig te midden van krijgsgewoel lag en is een verdwaalde kanonskogel of ander destructief militair geweld ook niet uit te sluiten. Feit is dat de kaak als bouwmateriaal herbruikt is geweest in een hoeve in Lillo -Kruisweg.  Eind jaren ’60, tijdens de afbraak van het overgrote deel van het dorp ten behoeve van de havenuitbreiding, werd de kaak tijdens sloopwerken herontdekt door een particulier. Deze persoon plaatste hem nadien tegen de gevel van zijn privéwoning te Stabroek. Na verkoop van deze woning werd de kaak in oktober 2007 terug uitgebroken en geschonken aan de Stad Antwerpen. Dit met het voornemen om de kaak in de loop van 2008 te herplaatsen in Lillo - Fort. [26]


Afbeelding 8: De bewaarde schacht van de kaak van Lillo, opgeborgen in een museumdepot. Het kleurverschil onderaan toont aan tot waar de schacht in beton stak tijdens het vier decennia durende verblijf in Stabroek.
(Foto: Jerry Driesen, 2008)

Deze oude kaak was in de tweede helft van de twintigste eeuw al volledig uit het collectieve geheugen van de (voormalige) Lillose bevolking verdwenen. In het tijdschrift Polderheem staat hierover in 1975 te lezen:
Kort voor de afbraak van Lillo vond de heer E. Van de Poel uit Stabroek, op een boerenerf, tussen allerlei rommel, deze beschadigde arduinen paal met het wapenschild van Lillo. Hij liet hem opkuisen en plaatste hem bij zijn woning te stabroek. Volgens de heer Van de Poel zou dit de schandpaal van Lillo zijn.
Toen wij met bevoegde personen over deze paal spraken en de afbeelding toonden, rezen er wel twijfels en vragen: Was dit wel de schandpaal van Lillo? Was er vroeger in Lillo en schandpaal? Waar, in Lillo, stond deze schandpaal oorspronkelijk? Is het niet een overblijfsel van het vroegere kasteel van Lillo? Of is het van jongere datum? Wie kan ons hierover meer vertellen? [27] In geen van de volgende nummers van Polderheem kwamen er antwoorden op deze vragen.
Dit alles staat in schril contrast met de polemiek rond de kaak van Wilmarsdonk, waarvoor een vijftal jaar voordien door verschillende verenigingen hemel en aarde werd bewogen om hem in de polder te houden. Natuurlijk was de Wilmarsdonkse kaak toen een bekend beeld met niet te onderschatten symboolwaarde in de verdwijnende polder en voelde de lokale bevolking zich er emotioneel mee verbonden. Een verbondenheid waarop de Lillose kaak achteraf blijkbaar minder kon rekenen na zijn lange verborgen bestaan?
Ook deze kaak is een balkvormige blauwe hardstenen zuilkaak, het courant voorkomende type in onze regio. Hij heeft verhoogde kwarthol afgeronde ribben en de schacht is aan drie zijden voorzien van in halfreliëf gesculpteerde leeuwenkopjes. In de muilen van deze leeuwenkopjes waren de halsijzerhouders verankerd. [28]


Afbeelding 9: Een van de leeuwenkopjes van de Lillose kaak, met in de muil een in lood gevat restant van een halsijzerhouder.
(foto: Jerry Driesen, 2008)

Bovenaan op de voorzijde van de schacht is het familiewapen van de bekende Antwerpse familie Van Dale, met bovenaan een helmstuk, aangebracht. Beide eveneens in halfreliëf gesculpteerd. Het wapenschild vertelt ons meer over de geschiedenis van dit object. Dikwijls gaat men er van uit dat dit wapenschild het gemeentewapen van Lillo is, maar dat is niet correct.
Het zegel (wapen) van het dorp Lillo werd op 12 juni 1709 bij schepenakte bepaald en het wordt heraldisch als volgt beschreven: 1ste gedeelte: van zilver een plompenblad van sinopel, hetgeen is Massieu. 2de gedeelte: doorsneden a) van goud een wildeman, in vleeskleur van voren gezien, gekroond met loof van sinopel, houdende in de rechterhand een knots van zilver rustend op zijn schouder, in de linkerhand een rondas van hetzelfde b) van sabel met drie sterren met zes stralen van zilver, hetgeen is van Dale.Het schild houdend, twee elkaar aanziende vogels in natuurlijke kleur en gesteld op een gelelied, van onderen toegespitst kruis. Dit alles geplaatst op een boom van sinopel. [29]
Het op de kaak aangebrachte wapenschild vertoont enkel het (heraldisch) linker gedeelte van het gemeentewapen, dat met de wildeman en de drie sterren. Dit is het familiewapen van de familie van Dale. [30] Het (heraldisch) rechtse deel van het gemeentewapen, dit met het plompenblad, is het wapen van de familie Massieu en komt dus niet voor op de kaak.
Een opmerkelijk detail is dat de wildeman op twee andere nog bestaande contemporaine voorbeelden van het familiewapen van de familie van Dale (de herdenkingsteen van godshuis van Dale in Antwerpen en een epitaaf in Leuven) zijn knots in de linkerhand draagt en zijn schild (rondas) in de rechterhand. Dat is ook zo het geval met de wildeman op de kaak. Wanneer dit familiewapen, samen met dat van Massieu, ingevoegd is in het gemeentewapen van Lillo is dit steeds andersom; de knots in de rechterhand en schild in de linkerhand. Deze laatste manier staat zoals boven aangegeven is, letterlijk voorgeschreven voor het Lillose gemeentewapen, dit dus in tegenstelling tot de drie contemporaine voorbeelden.


Afbeelding 10: Het wapen op de Lillose kaak, niet het gemeentewapen van Lillo, wel het familiewapen van de familie van Dale.
(Foto: Jerry Driesen, 2008)

Deze gegevens stellen ons wel in staat de kaak relatief te dateren, namelijk na het in de adelstand verheffen van de familie Pauwel van Dale en voor de intrede van de familie Massieu in de Lillose geschiedenis. De terminus post quem is het jaar 1554, in dat jaar verwierf Pauwel van Dale de heerlijkheid Lillo en werd hij eveneens in de adelstand verheven. [31] Als terminus ante quem moet het jaar 1709 genomen worden. In dat jaar werd het zegel van Lillo opgesteld en kreeg de familie Massieu de helft van het blazoen.
Het blijft echter gissen naar een meer exacte oprichtingsdatum van deze kaak, doch de vormelijke kenmerken van het object wijzen op een totstandkoming tijdens de tweede helft van de zeventiende eeuw. Dat maakt deze kaak dan meteen de oudste nog bestaande Antwerpse kaak.
Over de oorspronkelijke standplaats van de Lillose kaak blijft het eveneens gissen. Indien de eerste heer, Pauwel van Dale, de kaak liet oprichten zal hij hoogstwaarschijnlijk in Oud-Lillo gestaan hebben omdat dat deel van het dorp voor de inundatie van 1585 het voornaamste deel van de heerlijkheid was. Daar was de Heerlijkheidsplaats als marktplein de meest voor de hand liggende locatie. Indien één van zijn erfgenamen de kaak liet oprichten, wat naar stilistische kenmerken meer waarschijnlijk is, zal de kaak eerder in Lillo-Kruisweg gestaan hebben. Dat werd na 1585 de hoofdkern van de heerlijkheid en daar stond ook de aan Sint-Benedictus gewijde dorpskerk. Een dorpskerk was traditiegetrouw de locatie in wiens nabijheid kaken werden opgericht. Aangezien de kaak tijdens de afbraak van Lillo ook bij een hoeve in Lillo-Kruisweg werd teruggevonden, lijkt Lillo-Kruisweg de meest voor de hand liggende oorspronkelijke locatie. Maar zekerheid is er vanzelfsprekend niet.
Al bij al is van de kaak van Lillo slechts een gedeelte bewaard, namelijk de schacht. De basis met de traptreden en de sokkel waarop de schacht geplaatst was gingen verloren. Bovenaan mist de schacht ook zijn beëindiging en eventuele bekroning. Deze laatste was vermoedelijk een bolornament, aangezien het wapen van de heer al deel uitmaakt van de schacht.
De Lillose kaak vertoonde vermoedelijk gelijkenissen met de volledig verdwenen Berchemse kaak, een kaak waarvan dan weer wel iconografische en archivalische bronnen bestaan.


De verdwenen kaken

Van deze al lang verdwenen kaak bleek echter ook weinig geweten, maar het uitzicht ervan is wel bekend dankzij een bewaarde afbeelding. De kaak is volgens Prims omstreeks 1750 te dateren, de periode waarin de heerlijkheid van Berchem in handen was van de familie de Fourneau. [32] Het zal vermoedelijk hun familiewapen geweest zijn dat de bekronende schildhoudende leeuw vasthield.
Het betrof eveneens een blauwe hardstenen balkvormige zuilkaak, opgesteld op een ronde basis met drie treden en geprofileerde sokkel. [33] Halverwege de schacht was ook hier een als leeuwenkop gesculpteerde halsijzerhouder aangebracht. Of de andere zijde identiek was is niet af te leiden uit de tekening. Archiefstukken uit het fonds van de Insolvente Boedelkamer in het Antwerpse stadsarchief vertellen meer over deze kaak en wie ze leverde en plaatste en voor welke prijs. [34] In 1978 publiceerde Robert Adriaenssens deze gegevens al in een bulletin van de AVBG. [35] Adriaenssens bleek niet op de hoogte te zijn van de afbeelding bij Prims, Prims was schijnbaar op zijn beurt dan weer niet op de hoogte van het in het stadsarchief bewaarde archiefstuk? Of is de tekening bij Prims gemaakt naar de beschrijving in ditzelfde archiefstuk?


Afbeelding 11: De verloren kaak van Berchem. Afbeelding uit: Floris Prims, Geschiedenis van Berchem tot bij de aanvang der XXste eeuw, 1949, p. 291.

Het was steenhouwer en –handelaar François Follie die de Berchemse kaak op 3 augustus 1711 leverde en plaatste, dus circa vier decennia vroeger dan Prims aangaf. Naast de kostprijs leert dit document, opgesteld op 3 augustus 1711, ons veel over de verschillende onderdelen en afmetingen van deze kaak. De beschrijving is als volgt:

Een blauw steene caeck die gestelt is tot Berghem nevens et Kerckhof
- 98 ¼ voet blauw steene trappen, 1 voet 5 duim breed en 7 duim dik (127 gulden-14 ½ stuivers)
- een blauw steene zerk, 5 voet lang, 4 voet breed en 8 duim dik (16 gulden)
- een blauw steene pileir, 9 ½ voet hoog, 1 voet 10 duim cruys achterkant gewerkt (40 gulden)
- een blauw steene kapiteel ‘ionica’, 2 voet 5 duim vierkant, 1 voet 5 duim dik (28 gulden)
- een blauw steene plint, 1 voet 10 duim vierkant, 6 duim dik (6 gulden)
- een steen voor den Leeuw, 3 voet 4 duim hoog, 1 voet 9 duim cruys (15 gulden)
Gewerkt aan et crammen en vuegen en stellen vande voorgeschrevene caeck
- Francois Folie  7 ½ dagen (9 gulden)
- Hieron Folie  7 ½ dagen (9 gulden)
- Niclaes de Fer 7 ½ dagen (9 gulden)
- Gabriel Poulet  7 ½ dagen (9 gulden)


Uit deze beschrijving is af te leiden dat de eigenlijke kaak boven de getrapte basis uit drie delen bestond, onderaan de vierkante plint (sokkel), daarboven de pileir (schacht) en dan het kapiteel ionica. Tenslotte kwam daarboven nog een steen voor den Leeuw. Deze steen voor de bekronende leeuwsculptuur was dus niet in blauwe hardsteen, maar waarschijnlijk in de voor sculpturaal werk vaak aangewende witte Avendersteen. Het beeldhouwen van deze sculptuur was conform de gildevoorschriften dan ook niet voor rekening van de steenhouwer.
In de wetenschap dat 1 Antwerpse voet  gelijk is aan 28, 68 cm en een duim 1/11de daarvan, dus 2,6cm ,weten we dat de plint ongeveer 55 cm hoog is, de schacht 272, 5 cm hoog en het kapiteel 41,68cm. Dat geeft voor de eigenlijke kaak een totale hoogte van ca. 370 cm, met een bekronend beeldhouwwerk van ca. 86 cm  en drie traptreden van elk ruim 40 cm was dit monumentale object in totaal bijgevolg meer dan 5.70 meter hoog.
De blauw steene zerk diende mogelijk als een grondplaat die gelijk met het maaiveld op de fundering geplaatst was om daar het geheel op te bouwen.
Wanneer deze kaak verdween is niet geweten, vermoedelijk was dit ook hier tijdens de Franse periode. De Berchemse kaak is min of meer gelijktijdig opgericht als die van Merksem.
Als algemene conclusie kunnen we stellen dat de vier nog resterende kaken op het grondgebied van de huidige stad Antwerpen een grote vormdiversiteit vertonen, ondanks hun toch vrij aansluitende oprichtingsdata.
Ook Deurne-Borgerhout en Ekeren bezaten vroeger een kaak, maar  van deze exemplaren bestaan voor zover bekend is geen iconografische bronnen. De kaak van Deurne-Borgerhout dateerde van 1691. Hij werd in 1794 omvergeworpen door de Franse revolutionairen. Het blauwe hardstenen voetstuk bleef, naast de Sint-Fredeganduskerk, wel nog tot in 1896 bewaard. Het is er net als in Zandvliet in gebruik gebleven als roepsteen. [36] Over het verdere lot van deze steen na 1896 is niets teruggevonden.
De Ekerse kaak was een zuilkaak met houten schacht, ook hiervan is geen spoor meer te vinden. [37]
Voor de voormalige heerlijkheden Hoboken en Kiel werd binnen dit onderzoek geen verwijzing naar verdwenen kaken gevonden. Dit sluit natuurlijk absoluut niet uit dat ze er wel kaken gestaan zullen hebben. Idem voor Berendrecht.


Een oneigenlijke kaak.

Berendrecht bezit wel de zogenaamde Berenpaal. Deze blauwe hardstenen paal op de Solftplaats vertoont bijna alle kenmerken van een kaak, maar toch is hij er geen. Deze paal met een schildhoudende beer als bekroning was een geschenk van koning Willem I aan de vroegere gemeente Berendrecht. Dit naar aanleiding van het verkrijgen van een gemeentelijk wapenschild. Hoewel dit geen kaak is in de exacte  betekenis van het woord, sluit dit herdenkingsteken op het vlak van vormgeving en typologie wel heel nauw aan bij de traditie van de met symboliek beladen kaken. Een traditie die in de vroege negentiende eeuw, net als de kaakstraf zelf, blijkbaar nog zeer levendig was.


Afbeelding 12: De vroeg negentiende-eeuwse Berenpaal. Geen kaak, wel een duidelijke reminiscentie aan de eeuwenoude feodale traditie van kaken.
(Foto: Jerry Driesen, 2009)

Tot slot

Van de drie kaken op het Antwerpse grondgebied die nog in het pulbieke domein staan, staat er niet één nog op zijn oorspronkelijke plaats. Alle drie werden ze in de vorige eeuw verplaatst om (verkeers)praktische redenen. Hun relocatie variërend van enkele meters tot enkele kilometers. Hierdoor ging ook hun beeldbepalende karakter voor de lokale gemeenschap grotendeels verloren. Dat beeldbepalende karakter is bij de Wilrijkse kaak door de huidige opstelling op de nieuwe wel enigszins hersteld. Maar waarom werd de kaak bij de recente revalorisatie van deze openbare ruimte niet op de noordoostelijke hoek van de Bist geplaatst, zijn oorspronkelijke plaats? Een gemiste kans! Het terugplaatsen op de oorspronkelijke standplaats verhoogt zonder meer de cultuurhistorische waarde van een bouwkundig relict. Hoe dan ook, deze laat negentiende-eeuwse opvolger van de originele Wilrijkse kaak kreeg tenminste de aandacht en noodzakelijk zorg waarvan de andere kaken in het Antwerpse publieke domein voorlopig enkel maar kunnen dromen.


Noten:
[1] http://www.dna.be/artikel/kaeck-terug-op-bist
[2] ROBERT VAN PASSEN, Geschiedenis van Wilrijk, Antwerpen-Wilrijk 1982, p. 232.
[3] VAN PASSEN, 1982, p. 265.
[4] Dergelijke bollen refereerden aan de rijksappel en symboliseerden de wereldlijke macht.
[5] In 1745 verkoopt de stad Antwerpen de vier heerlijkheden die ze op dat moment bezit, met name Wilrijk, Deurne-Borgerhout, Berchem en Oorderen-Oosterweel-Wilmarsdonk.
[6] J. GOOLENAERTS, Over de Heraldiek van de Gemeente Wilrijk, Antwerpen-Wilrijk, 1965, p. 24.
[7] Of Brauvilliers, wat in feite dezelfde steen is.
[8] PAUL DE WIN, De kaakstraf in België van de Franse tijd tot 1867, Brussel, 1992 en PAUL DE WIN, Inventaris van de feodale schandpalen op Belgisch grondgebied deel I Provincies Antwerpen, Brabant en Limburg, Brussel, 1996.
[9] Een minder bekende variant van de kaakstraf zijn de schandstenen. Het doel en het resultaat waren hetzelfde, enkel de manier van strafuitvoering verschilde. De veroordeelde kreeg een ketting rond de nek waaraan twee zware stenen hingen, elk ongeveer 15kg zwaar en vaak beschilderd in de kleuren van de stad. Op een drukke marktdag of feestdag moest de veroordeelde, met de rechter en trommelslager voorop, een parcours doorheen de stad afleggen met de stenen om de nek. Deze variant werd, afgaande op de bewaarde exemplaren, vaak toegepast in Zeeland. Zo hangen er aan de gevel van het stadhuis van Veere nog dergelijke schandstenen. Andere Zeeuwse plaatsen waar zich nog schandstenen bevinden, doch niet op het publieke terrein, zijn Baarland, Brouwershaven, Oud-Vossemeer en Zierikzee. Bron: JAN J.B. KUIPERS, PETER SIJNKE, Van schandsteen tot straatkapel Kleine monumenten en ornamenten in Zeeland, Zierikzee, 2000, p. 14-15-16.
[10] DE WIN, 1992, p. 34.
[11] Zo kan het de Merksemse kaak vergaan zijn; blijven staan als pomp na verwijdering van de feodale symboliek en in 1840 van een nieuwe bekroning voorzien. Ditmaal met een religieus beeld.
[12] DE WIN, 1996, p. 16.
[13] MARK LAENEN, Provinciaal Openluchtmuseum Bokrijk Gids, Brussel, 1989, p. 51.
[14] DE WIN, 1992, p. 108.
[15] EDWARD POFFE, Plezante mannen in een plezante stad (Antwerpen tusschen 1830 & ’80), Antwerpen, 1913, p. 41.
[16] AMAND DE LATTIN, De politie waakt Uit het Antwerpsch Politie-archief 1790-1880, Antwerpen, 1946, p. 104-105.
[17] Het betrof een cilindrische zuilkaak met als bekroning een bol. Het materiaal van de kaak is uit de afbeelding niet af te leiden. Bron: FLORIS PRIMS, Geschiedenis van Merksem, Antwerpen, 1951, Afbeelding 12 tussen p. 96-97.
[18] Ghisberto Hoyberghen kocht de heerlijkheid op 31 augustus 1700 voor 45.600 gulden. Hij stierf kinderloos in 1728. Bron: Prims, 1951, p. 224-225
[19] Leo J. MICHIELSEN, LOUIS VAN SOOM, Zo was Merksem, Puurs, 1983, p. 141.
[20] PRIMS, 1951, p. 225.
[21] ANDRE MEULEMANS, De geschiedenis van Dambrugge, Antwerpen, 1983, p. 1.12.
[22] MARCEL BOLLEN, Wilmarsdonk Herinneringen aan een verdwenen dorp, Antwerpen-Zandvliet, 1993, p. 139.
[23] BOLLEN, 1993, p. 139-140.
[24] Het materiaal van deze zuil wijst er op dat dit bouwonderdeel dan deel uitmaakte van de metalen overkoepeling, de eerste in zijn soort in Antwerpen, die naar ontwerp van Charles Henry Marcellis (°1798 – †1864) in 1853 boven de open binnenplaats van de handelsbeurs was gebouwd. Deze uit koepel werd samen met  het overgrote deel van de oude handelsbeurs verwoest tijdens de brand van 2 augustus 1858. Een ontegensprekelijke bron aangaande de herkomst van deze zuil werd tot dusver door de auteur niet gevonden. Een andere herkomst van dit bouwelement valt dus niet uit te sluiten.
[25] In het nog bestaande Lillo-fort zal de kaak zeker niet gestaan hebben. Deze omstreeks 1575 gebouwde versterking was gedurende de hele periode waarbinnen de  kaak potentieel kan opgericht zijn, Staats en militair gebied.
[26] Bron: krantenartikel van ERIK VANDEWALLE in Gazet van Antwerpen van 5 oktober 2007.
De kaak van Lillo heeft in opdracht van de Stad Antwerpen in 2010-2011 een conservatie en restauratiebehandeling gekregen in de studio Steen van de opleiding Conservatie / Restauratie aan de Artesis Hogeschool Antwerpen.
[27] Polderheem, 10de jaargang, nr. 3 september 1975, p. 20.
[28] Leeuwenkoppen op een kaakschacht hebben meestal een geopende muil en fungeren zo als halsijzerhouders. Deze geopende muil komt uit een antieke en vroeg christelijke traditie waarbij de leeuw als symbool van het Kwade letterlijk aan de kolom van het Goede wordt gebonden en overwonnen. Leeuwenkoppen op een kaakschacht zijn dus geen machtsymbool, zoals bekronende schildhoudende leeuwen dat wel zijn, maar symboliseren de hellemond. Door de ketting van het halsijzer in de muil vast te maken werd al het ware een letterlijke verbinding gemaakt tussen de veroordeelde en het Kwade dat door het Goede (de gerechtigheid) overwonnen wordt. Bron: DE WIN, 1992.
[29] FRANS REYNAERTS, Lillo’s lief en leed, Ekeren, 1971, p. 15.
[30] Eenzelfde wapenschild van de familie (Peeter) van Dale was tot bij de sloop in 1960 te zien op de gevelsteen van het Godshuis van Dale aan de Korte Sint-Annastraat. Deze gevelsteen, eigenlijk een herdenkingsplaat, geeft een goed beeld van de details van de wildeman en de drie sterren. Deze herdenkingsplaat (H 117cm x B 72cm) uit 1580 bevat twee inscripties die herinnerden aan de data van stichting en vernieuwing van dit godshuis, 1498 en 1580. De tekst op de gevelsteen luidt: GYNICAEON FVNDATVM / A PETRO VAN DALE ANNO / 1498 AVCTVM ET INSTAVRATVM / A D PETRO VAN DALE SVO / NEPOTE ANNO 1580. De steen bleef bewaard en maakt thans deel uit van de collectie van het museum Maagdenhuis, het museum van het kunstpatrimonium van het Antwerpse OCMW.
[31] Pauwel van Dale was groothandelaar in granen. In 1554 koopt hij de heerlijkheid Lillo uit het curateel van zijn failliete schoonvader en eigent zich zo de tittel van heer van Lillo toe. In datzelfde jaar 1554 werd hij in de ridderstand verheven. Ridder, heer van Lillo en daarbij nog schepen van de stad plaatsen hem in een hoog sociaal aanzien. Daarbij passend koopt hij op 3 oktober 1561, voor het toen aanzienlijk bedrag van 20.000 gulden, de patriciërswoning Den Grooten Sot aan de Sint-Jacobsmarkt. Twee jaar later koopt hij ook het belendende pand Het Brandijser aan en voegt deze beiden panden samen tot één vorstelijke woning. Bron: AMAND DE LATTIN, Evoluties van het Antwerpsche stadsbeeld Geschiedkundige Kronijken 2de deel, Antwerpen, 1941, p. 83. Samen met zijn schoonzoon, Melchior Groenenberghe, werd hij ook eigenaar van de Suikereilanden, de huidige Canarische eilanden, waar zich sinds 1515 al verschillende Antwerpenaars gevestigd hadden en er suikerplantages aanlegden. Bron: FRANS M. OLBRECHTS, Vlaanderen zendt zijn zonen uit!, Leuven, 1942, p. 242. Pauwel van Dale had acht kinderen, waarvan er drie zich voorgoed op de Canarische eilanden vestigden. Eén ervan was de koopman en bankier Pieter (Pedro) van Dale die de titel van heer van Lillo erfde en daarnaast ook eigenaar van de Suikereilanden werd. Pieter van Dale en zijn echtgenote Margaretha van de Werve stierven op La Palma in 1607. Verschillende leden van dit geslacht vestigden zich in overzeese gebieden en brachten nieuwe koloniale rijkdom in de familie. De naam van Dale stierf uit op de Canarische eilanden, maar een zijtak, de naam Massieu, bestaat er nog steeds (anno 1941). Bron: DE LATTIN, 1941, p. 83.
[32] JAN-BAPTIST STOCKMANS, Geschiedenis der gemeente Berchem, Antwerpen, 1886 (Anastatische herdruk Brussel, 1975), p. 135.
[33] Ondanks het Ionische kapiteel is het geen zuivere Ionische zuilkaak te noemen, ondermeer omdat de schacht niet gecanneleerd is.
[34] SAA. I.B.#2818
[35] ROBERT ADRIAENSSENS, 'François Follie, steenhouwer te Antwerpen' in: Antwerpse vereniging voor Bodem- en grotonderzoek werkgroep Stadsarcheologie, bulletin nr. 6 , Antwerpen, 1978, p. 3.3
[36] JAN - BAPTIST STOCKMANS, Deurne en Borgerhout sedert de vroegste tijden tot heden Deel II, Brecht, 1899.
[37] FRANS BRESSELEERS, HENDRIK KANORA, Op de drempel van de polder Ekeren ontstaan en groei, Antwerpen-Ekeren, 1963, p. 87.



Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)




(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur - zie boven - is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

]]>
16/02/2013: nr. 10 / 2013 'Met de Kracht van Verandering'? Sat, 16 Feb 2013 18:02:10 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis)
De Antwerpse Vereniging voor Bouwhistorie en Geschiedenis wenst zijn leden, sympathisanten en tegenstanders allen een even ‘Gelukkig Nieuwjaar’: het wordt vast weer spannend, zij het voorspelbaar. Want het is alweer zover: om de goede voornemens ten uitvoer te brengen zijn de hekken en containers alvast klaargezet voor het vervolg van de grote opruim van het historisch patrimonium van onze arme binnenstad. Nil novi sub sole...
 





2013 'Met de Kracht van Verandering’? Start met Sloop zet traditie van Antwerps onroerend erfgoedbeleid alvast voort.

 

Auteur: Petra Maclot
Publicatie: 16/02/2013

 

Het Kille Neerzijgen van het Zeemanshuis

De lange grote slag om het Zeemanshuis is verloren, en de ‘officiële sluiting’ op 18/11/2012, waarbij nog een ultieme rondleiding beloofd was, draaide op een sisser uit. De stad houdt haar beloften, kost wat kost en tegen het protest van haar burgers en de verontwaardiging van architectuurspecialisten  in. Zo maken de dranghekken, sloopmachines, uitgerukte bomen en volle containers de voorbijgangers en late bedevaarders duidelijk. Van geen gebouw zal de vernietiging zo goed fotografisch gedocumenteerd zijn. Een schrale troost.

Over wat er gebeurt met het monumentale natuurstenen reliëf met de voorstelling van de Zeevaart dat aan de Generaal Belliardstraat de kopgevel van de lage aanbouw vormt, gaan slechts vage geruchten rond. Schepen Ludo Van Campenhout zou verklaard hebben ervoor te zullen zorgen dat het op de ene of andere manier behouden blijft. En tot nog toe blijven de slopers er nog af. Vorige zomer nog, hadden de vereniging Beeld in de Stad en de weduwe en dochters van Van Esbroeck te kennen gegeven te willen zorgen voor een passende plek voor het reliëf in het museum Van Esbroeck in Zoersel. 
Zoals rechtsonder gesigneerd – L. Van Esbroeck -, is dit bijzonder grote laagreliëf namelijk ontworpen door de nog niet zolang geleden overleden beeldhouwer Leopold Pol Van Esbroeck (°Londerzeel 14.12.1911-†Zoersel 27.7.2010); destijds professor beeldhouwen aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen, en vooral bekend gebleven om zijn Lindenboom in Zoersel. Maar zoals dat ging, werd de uitvoering van dit in grote blauwe hardstenen blokken samengestelde sculptuur volgens de regels van de kunst verzorgd door een ander beeldhouwer, in dit geval door één van Pol Van Esbroeck’s oud studenten, de jonge, maar technisch zeer onderlegde Guy Maclot (Antwerpen °1.2.1929 - †27.10.2008) die enkele jaren nadien bekroond zou worden met de eerste Prijs van Rome (1959), en later aan datzelfde instituut eveneens professor beeldhouwen was. Samen met zijn echtgenote had hij in opdracht van de architecten Paul Smekens en Hendrik Wittocx van het Zeemanshuis een schaalmodel gemaakt, dat naar verluidt voldoende stevig moest zijn om ook te kunnen rondreizen en in het buitenland opgesteld te worden. Van deze maquette in opbouw zijn enkele fotootjes bewaard. Als deze nog bestaat dan is in elk geval niet bekend waar ze ooit verzeild is geraakt. In 1922 had Wittocx voor de ouders van Maclot een toen zeer moderne woning gebouwd aan de Louisalei in Hoboken, zeer gelijkend aan zijn architectenwoning in Brasschaat. Destijds waren contacten tussen de docenten en studenten Architectuur en die van Schone Kunsten ook veel vanzelfsprekender.

Dit herinnert eraan, dat de Academie dit jaar haar 350ste verjaardag viert, en dat er allerlei manifestaties aangekondigd zijn die de glorie van dit instituut en haar eens zo befaamde opleiding beeldhouwkunst in de schijnwerpers willen zetten. Wel cynisch te moeten vaststellen dat dit enkel binnen de museale tentoonstellingsruimten gebeurt en dat daarbuiten de werkelijkheid van materiële getuigen totaal aan deze herdenkingskoorts dreigt te ontsnappen.
 

Afbeelding 1: Het schaalmodel van het Zeemanshuis in opbouw (Foto Guy Maclot 1953, Collectie Petra Maclot)
Afbeeldingen 2a-c: Het monumentale reliëf aan de Generaal Belliardstraat en signatuur (Foto’s Petra Maclot 3.2.2013)

 

Het Stille Verdwijnen van de Grote Kauwenberg

In de Grote Kauwenbergstraat is zopas gestart met de sloop van een hele reeks panden met 16de-eeuwse kern. Hierdoor verdwijnt méér dan de helft van de oostkant van deze oude straat : de nrs. 25 en 27 zijn reeds met de grond gelijk gemaakt, nr. 29-31 zouden blijven staan, de nrs. 33, 35, 37, 39, 41, 43, 45, 47 zijn reeds leeggehaald, de nrs. 49, 51 en het hoekpand met de Pieter Van Hobokenstraat zijn afgelopen week afgebroken. Van de bebouwing van deze straatwand staat binnenkort enkel nog het nr. 23 overeind, waarnaast vrij recent nog drie huizen vervangen zijn door de uiterst banale en grootschalige constructie ‘Crauwenhof’ (nr.17), en waarachter nog vier huizen tot aan de ‘moderne hoek’ binnenkort de laatste getuigen zullen zijn van de ‘normale’ bebouwing. Maar voor hoelang nog?

Het doel van de huidige kaalslag is namelijk hier een massieve nieuwbouw neer te poten als uitbreiding van het ouderlingentehuis in de Pieter Van Hobokenstraat. Deze instelling heeft de afgelopen jaren al het grootste gedeelte van dit bouwblok systematisch heeft ingepalmd en vervangen door constructies buitenschalig voor deze buurt. Deze nietsontziende kaalslag en ongepaste schaalvergroting was reeds ingezet met de bouw van de Universitaire Faculteit Sint-Ignatius Antwerpen, nu UA, waarvoor de helft van bebouwing aan de overkant van de straat moest verdwijnen. De officiële inventaris van het bouwkundige patrimonium, uitgegeven in 1979, geeft nog een summiere opsomming van de panden die kort daarop gesloopt zijn:  toen al was de westzijde vooral getekend door kaalslag, als parking gebruikt door de universiteit, terwijl de reeks ‘overwegend XIX-lijstgevels’ telde zowaar slechts één huisje met ‘oudere kern’ (nr. 6) en ankers met het jaartal 1660, maar ook ‘enkele opvallende neogotische gebouwen’ (nrs. 18-20). Destijds was er geen bezwaar voor het opruimen van dat soort van bebouwing, en evenmin bestond er enige wetgeving binnen het Bijzonder Plan van Aanleg, dat verplichtte van rekening te houden met niet beschermde gebouwen. Enkel de stadsarcheologen hebben er destijds hun voordeel mee gedaan, aangezien dit bouwproject een interessant bodemarchief voor onderzoek ter beschikking stelde. 

Diezelfde inventaris typeert de bebouwing van de overzijde van de straat als rijhuizen met overwegend 19de-eeuwse lijstgevels, ‘afwisselend met moderne gevels’, en neemt de moeite niet eens om er ook maar één een afzonderlijk lemma te geven. Enkel van het nr. 47 wordt de ‘voormalige neoclassicistische houten winkelpui’ terloops met twee andere vermeld,  terwijl van dit pand naast de hoek van de Pieter Van Hobokenstraat, de oudere kern ook dertig jaar geleden al zelfs een blinde moet opgevallen zijn. Maar dat was toen.

Vandaag roept de procedure van de bouwhistorische evaluatie en de omgang met deze architectura minor bij elk monumentenbezorgd burger toch op zijn minstens enkele vragen op.
Hoe is een dergelijke ongebreidelde uitbreiding ten koste van de stedenbouwkundige kwaliteit zonder meer mogelijk? Hoe komt het dat voor deze panden niet eens een rapport is geëist, zoals dat sinds 1999 voorgeschreven is voor elk gebouw binnen het gebied met Culturele, Esthetische en Historische Waarde, en zeker voor de in de officiële inventaris opgenomen panden, waarvoor nota bene het principiële behoud vooropgesteld wordt? Waarom is overigens eigenaardig genoeg enkel de 19de-eeuwse erker van één van de huizen (nr. 29-31) deskundig gedocumenteerd en waarom blijft slechts dat ene gebouw overeind, terwijl de oude kern van meerdere van de pandjes vanop straat zichtbaar is (zoals bijvoorbeeld nr. 41)? Waarom is hier met andere woorden weerom het twee maten en twee gewichtenstelsel toegepast?

Dit geeft te denken over de mate van integriteit waarmee de wet lokaal wordt toegepast, en wakkert speculaties aan over cliëntelisme tussen bepaalde opdrachtgevers uit een politieke familie en politiek verantwoordelijken met dezelfde achtergrond. Tegelijk lijkt het erop dat de bevoegde schepen zijn eigen dienst voor Monumentenzorg niet eens ernstig neemt. Of mag zijn dienst Archeologie binnenkort het bodemonderzoek uitvoeren van dit bouwrijp gemaakte terrein als compensatie voor het verlies?
Voor stadskrantje en lokaal televisiestation zorgt archeologische activiteit altijd voor veel aantrekkelijker evenementen dan bouwhistorisch onderzoek. Trouwens, de stad bezit niet eens een gelijkaardige onderzoekscel voor het bovengrondse archeologische bestand. Maar is dat het excuus waarom deze panden niet op zijn minst onderzocht en gedocumenteerd worden? Dat is het minste wat de burger mag verwachten als tegenprestatie voor het verlies, in geval na rijp afwegen beslist zou worden tot afbraak. Een stad die zichzelf - en dus zijn patrimonium - respecteert zou hiervoor eisen dat dit wordt uitbesteed aan professionele bouwhistorici, net zoals dat gaat met projectarcheologie, op kosten de bouwheer, die zijn zin gekregen heeft. Het werd eens tijd dat het bovengronds en ondergronds onderzoek als evenwaardig beschouwd wordt.

In dit geval is bovendien een mooie kans gemist om de studenten van de afdeling Monumenten en Landschappen van de Artesis hogeschool - vanaf volgend academiejaar overigens onderdeel van het nieuwe Departemnt Ontwerpwetenschappen van de UA - een leerrijk oefenterrein te geven: een bouwhistorisch onderzoek vooraf en de proef op de som tijdens de afbraak, en dàt amper een straat verwijderd van het schoolgebouw. Maar hoewel er via docenten constant contacten bestaan tussen de stedelijke dienst Monumentenzorg en Artesis, is daaraan eigenaardig genoeg blijkbaar niet gedacht. Naar het goede voorbeeld van hun docenten blijken studenten – op die éne na, die niet toevallig ook actief lid is van de AVBG - niet echt begaan met wat er in de werkelijke wereld rondom hen gebeurt, zelfs niet binnen een straal van een halve kilometer van waar ze studeren of op café zitten. Dit geeft te denken over inzet en degelijkheid van deze opleiding. In dit geval was het bovendien interessant geweest deze pandenrij als praktijkoefening aan te pakken in samenwerking met het Centrum voor Stadsgeschiedenis van de Universiteit Antwerpen… Voorwaar een gemiste kans.

Blijkbaar voelt enkel de Antwerpse Vereniging voor Bouwhistorie en Geschiedenis zich aangesproken.

 

Afbeeldingen 3a-j: Ondanks hun soms recente gevels, hebben nagenoeg alle grote en kleine huizen een oude kern. Het voormalige woonhuis van schilder Willem Herreyns met laat-19de-eeuwse gedenkplaat en perfect bewaard, zeldzaam voorbeeld van een midden-19de-eeuwse winkelpui: tot de container gedoemd. (Foto’s Petra Maclot, 17.1.2013 & Frederik Janssens 31.1.2013)


En ook in deze casus roept een schampere bedenking op in verband met de viering van de Koninklijke Academie: verdwijnt ook de blauwe hardstenen herdenkingsplaat op het pand nr. 47-49, ooit genaamd Halve Maen, naast de hoek in stukken op de container? Ze herinnert er namelijk aan dat daar ooit kunstschilder Willem Herreyns woonde en werkte (°Antwerpen 1743-†1827), die bijdroeg aan de goede naam van deze school.

In de afgelopen jaren was de respectvolle behandeling van onze ‘kleine’ monumenten reeds zwaar gehypothekeerd door de onstuitbare want al te lucratieve huisvesting voor het groeiend aantal studenten. Rijkelijk laat, na de onomkeerbare verknoeiing van menig oud pand, heeft de stad die wildgroeipraktijk recent wel aan banden gelegd. Maar het valt nog te bekijken in hoeverre daarvoor al geen ‘alternatieve’ oplossingen ingang gevonden hebben, zodat de student de gewoner burger verder kan blijven verdringen. De afgelopen jaren bestond het cliënteel van bouwhistorici voor een groot percentage uit (Nederlandse) firma’s, opgestart speciaal voor de opkoop en reconversie van oude panden tot studentenhuisvesting in alle maten en prijzen, afhankelijk van het comfort ‘koten’, ‘flats’, of ‘huizen’ gedoopt. Maar ook welstellende particulieren van buiten Antwerpen investeren samen in studentenhuizen, eerst dienen ze als optrekje voor de eigen studerende kinderen, daarna als opbrengsthuis. Niet alleen heeft dit het huizenbestand letterlijk uitgehold en verschraald qua historische waarde. Door de opgefokte prijzen is gemengd wonen in de binnenstad onbetaalbaar geworden, vooral voor alleenstaanden, zelfstandig wonende ouderlingen en gehandicapten, families met kinderen.

Nu bedreigt ook de zienderogen toenemende vergrijzing het patrimonium en de leefbaarheid van dit deel van de binnenstad, tenminste, indien geen moeite gedaan wordt de aan de speciale vereisten aangepaste nieuwbouw op een doordachte manier in het bestaande weefsel in te werken. Een goed ontwerp, waarbij een aantal contactzones worden ingebouwd met de actieve omgeving zou bovendien de levenskwaliteit van de bejaarden aanzienlijk verhogen. Zoals het er nu uitziet, worden ze opgesloten in een praktisch ingericht, maar al bij al onpersoonlijk en banaal getto. Ook zij verdienen een aangenamere oude dag op een plek waar ze met de buitenwereld nog enige spontane voeling kunnen hebben.

Akkoord dat de goede dingen van een vorige beleid behouden moeten blijven. Maar misschien moest de aanpak van het zichtbaar manke monumentenbeleid van deze stad onderhand toch eens ernstig onder de loep genomen om met professionele kennis van zaken te worden hervormd. ‘Denken, durven, doen’ is de evidentie zelf. Maar best gaat daaraan ‘weten’ vooraf, na het willen luisteren naar mensen met terreinervaring en onderbouwde kennis.



De Nachtelijke Verlatenheid van de Meir

Een zopas door schepen Homans verkondigd initiatief lijkt dan weer wel een stap in de goede richting. Homans wil op de Meir de sociale controle verhogen; die is buiten de openingsuren van de winkels nagenoeg onbestaand geworden door de grote leegstand boven de winkelpanden. Daarom hoopt de schepen  de eigenaars en huurders van die vele panden bereid te vinden om de ruimten die zij niet gebruiken terug bewoonbaar te maken en te verhuren of te verkopen. Als dat mocht lukken, zou meteen het aanbod aan gunstig gelegen appartementen aanzienlijk vergroten, en zou dit een welkome herwaardering betekenen voor al die panden waarin oorspronkelijk inderdaad gewoond werd. Dit soort van leegstand is reeds eind de jaren 1970 opgetekend door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting, maar is met de jaren verergerd en het aantal gebouwen waarin nog permanent gewoond wordt is inderdaad bijzonder klein. Alles is opgeofferd aan het shoppingsgedrag van de massa en het winstbejag van de eigenaars, waarvan het merendeel niet eens in Antwerpen woont en voor wie de leefbaarheid van de stad na de sluituren echt geen zorg is.

Op de grootwarenhuizen, bankgebouwen en recente nieuwbouw na staan er langsheen de Meir – maar ook in de Huidevetterstraat en de Schoenmarkt - talrijke prachtige panden waarvan de ooit bewoonde gedeelten thans slechts dienstdoen als berg- of opslagruimte of gewoon leegstaan. Talloze platdaken die prachtige terrastuinen mogelijk maken dienen nu enkel om er tijdens de uren stiekem een sigaret te roken of even in de zon te staan. En dat alles omdat de huurceel iets méér opbrengt wanneer die enkele vierkante meters aan de straatzijde niet benut worden als toegang naar de privé appartementen op de bovenverdieping of in het achterhuis,. Een intelligent ontwerp kan dat nochtans best oplossen. Vooral bij de hoekpanden bestaat geen enkel excuus de bovenverdiepingen niet via de zijstraat bereikbaar te houden voor bewoning. Toch staan Meir 37-39 en de drie aanpalende panden in de Lange Klarenstraat boven helemaal leeg. In opvallend vele gevallen hypothekeert de winkelruimte de potentiële woonruimte op een nog absurdere manier. Want wat bewijst voor een kledingzaak de financiële meerwaarde van een dubbele hoogte, waarvoor de roostering van de eerste verdieping moet verwijderd worden, en zo kostbare woonruimte gevuld wordt met de warme lucht uit de zomer en winter openstaande deuren? Vooral historisch waardevolle panden zijn weerloos het slachtoffer geworden van dit bovendien ecologisch rampzalige ontwerpcliché: getuige de ruimte achter het charmante 18de-eeuwse geveltje van het 16de-eeuwse nr. 17, binnen de in basis even oude nrs. 37-39, de laat-18de-eeuwse residenties nr. 52, nr. 61-63, het 19de-eeuwse nr. 75.

Dergelijke vorm van ontwaarding kan makkelijk aan banden gelegd worden. Maar hoe dikwijls wordt bij een verbouwing van een commercieel pand van stadswege een onafhankelijk rapport geëist? Of is het volledig leeghalen van een aanzienlijk gedeelte van een gebouw met oude kern dan geen ingreep die ernstig overleg waard? De voorbeelden van rapportplichtige ingrepen zijn nochtans legio. En waarom mogen architecten zelf een rapport opmaken in functie van eigen ontwerp, en volgens eigen belang oordelen wat waardevol is en wat niet, zoals bij de argumentatie voor sloping van de vijf panden Meir / Lange Klarenstraat? Kwestie van de wolf als schapenhoeder te vertrouwen en meteen officieel te verklaren dat gelijk wie over voldoende kennis en integriteit beschikt om een objectief en deskundig bouwhistorisch rapport op te maken.
 





Afbeelding 4a-g: Leegstand van potentiële woonruimte op de bovenverdiepingen van Meir nrs. 37-39 / Lange Clarenstraat (Foto’s Petra Maclot en Elke Van Severen, 2012)


De stad moet het goede voorbeeld geven, onder meer door haar bouwreglement in die optiek aan te passen en door goede, en ecologisch vooruitziende reconversies door een betoelaging te belonen of aan te moedigen.

Afgelopen jaar liet AG Vespa een bouwhistorische studie maken van een gedeelte van de monumentale bebouwing aan de noordkant van de Leysstraat in functie van een reconversieproject voor de vele appartementen op de bovenverdiepingen, die nog steeds, zoals in het oorspronkelijke, laat-19de-eeuwse concept, bereikbaar zijn via een afzonderlijke toegang. Wonen in een degelijk gerenoveerd Belle-Epoque complex, met het uitzicht op de even fraaie eclectische gevels en bedaking aan de overkant, midden in de stad, vlak bij trein, bus, tram en stadsfietsjes, bioscopen, grootwarenhuizen en Vogelmarkt, is nu meer dan ooit het verlangen van jong en oud. Dit project kan rekenen op een verzekerd succes, en zal hopelijk bijdragen tot het versnellen van een streng sanerende aanpak van de leegstand van waardevolle woongelegenheid in winkelzones.



Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)




(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur - zie boven - is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

]]>
17/12/2012: nr. 09 / De grenspaaltjes van de Brialmontomwalling Sun, 22 Mar 2015 21:58:33 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis)
‘Behalve enkele resten van het Noordkasteel, de stukjes lunet bij de Eric Sasse[n]laan en de Grotesteenweg en de consoles met leeuwtjes aan het begin van deze baan, zijn alle resten van de Brialmontomwalling verdwenen’. Dit staat te lezen in de brochure die de Stad Antwerpen uitgaf naar aanleiding van de drieëntwintigste Open Monumentendag in 2011 met als thema ‘conflict’.  Eenzelfde beperkte opsomming vinden we in het aan de ring gewijde deel van de populaire reeks ‘Waar is de tijd Antwerpen in de 20e eeuw’ uit 1999.  Deze oplijsting is zeker niet volledig.
 





De AVBG tast grenzen af (2): De grenspaaltjes van de Brialmontomwalling

 

Auteur: Jerry Driesen
Publicatie: 17/12/2012

 

‘Behalve enkele resten van het Noordkasteel, de stukjes lunet bij de Eric Sasse[n]laan en de Grotesteenweg en de consoles met leeuwtjes aan het begin van deze baan, zijn alle resten van de Brialmontomwalling verdwenen’. Dit staat te lezen in de brochure die de Stad Antwerpen uitgaf naar aanleiding van de drieëntwintigste Open Monumentendag in 2011 met als thema ‘conflict’. [1] Eenzelfde beperkte opsomming vinden we in het aan de ring gewijde deel van de populaire reeks ‘Waar is de tijd Antwerpen in de 20e eeuw’ uit 1999. [2] Deze oplijsting is zeker niet volledig.

In de onmiddellijke omgeving van de tussen 1860-1864 gebouwde en vanaf 1964 opnieuw gesloopte vestingwerken blijken er nog materiële relicten van de omwalling te bestaan. Het gaat om enkele van de blauwe hardstenen grenspaaltjes die intra-muros de punten markeerden waar de civiele stad ophield en de militaire servituten of krijgsdienstbaarheden begonnen. De grenspaaltjes werden juist voor de rooilijn van de bebouwing geplaatst en dit op elk punt waar de rooilijn in functie van de Brialmontomwalling een knik maakte. Ook extra-muros hebben dergelijke grenspaaltjes bestaan. Daar markeerden ze de punten van waar de 585 m brede zone non-aedificandi voor burgerlijke stenen gebouwen begon; het bouwvrije schootsveld. Een halve eeuw geleden bestonden er ongetwijfeld nog tientallen van deze grenspaaltjes. Momenteel staat de teller op acht. Allemaal intra-muros.

Van deze relicten zijn er twee nog helemaal intact. De andere zes zijn slechts restanten die echter ook het bewaren waard zijn. Aan de noordelijke en zuidelijke zijde van de vroegere vesting zijn alle sporen van deze grenspaaltjes uitgewist. Alle bewaarde relicten bevinden zich aan de oostelijke zijde. De twee intact bewaarde exemplaren zijn thans de meest zuidelijke. Ze zijn nog 46 cm hoog vanaf het huidige maaiveld gemeten en hun ribben zijn zowel bovenaan als aan de zijkanten onder een hoek van 45° zijn afgeschuind met vlakken van 4 cm breedte. Hun bovenvlak heeft een oppervlakte van 25 cm x 25 cm en onderaan hebben ze een kwartholle overgang naar een basis van 30 cm x 30 cm. Op de voorzijde, dat is de zijde gericht naar de vesting gericht, vertonen ze een inscriptie die bestaat uit een letter en een volgnummer. Deze inscripties hebben een hoogte van 8,5 cm. De twee palen staan op korte afstand van elkaar aan de Desguinlei en hun inscripties tonen aan de ze elkaar opvolgden. Het zijn de grenspaaltjes G 169 en G 170. Paal G 169 staat ter hoogte van de Desguinlei nummer 20, paal G 170 ter hoogte van de Desguinlei nummer 16 (naast de caféaanbouw). Door ophoging van het maaiveld zit deze laatste iets meer verzonken in het huidige loopvlak van het voetpad.
 

 
Afbeelding 1:
Grenspaaltje G 169 ter hoogte van de Desguinlei nummer 20. (Foto: Jerry Driesen 2012)

Afbeelding 2: Grenspaal G 170 aan de Desguinlei nummer 16. (Foto: Jerry Driesen 2012)
 

Door hun opeenvolging en hun gaafheid vormen deze twee grenspaaltjes een unicum dat bijzondere bescherming verdient.

Op de onderstaande kaart uit 1909 zijn de beide grenspaaltjes aangeduid als Bne 170 en Bne 169. [3]  Ze bevonden zich dus vlak tegenover de verdwenen Wilrijkse poort en de zuidelijke vleugel van de naastgelegen kazerne.

 
Afbeelding 3:
Detail uit plan nr. 917-9 van de Enceinte fortifiée d’ Anvers Fronts 9-10, 10-11 et 11-12, door ingenieurs van Bruggen en wegen in februari 1909 opgemaakt ten behoeve van de Commission d’ études de l’ aménagement de l’ agglomération Anversoise. De bornes (Bne) of grenspalen 169 en 170 zijn rechts onderaan te zien, tegenover de Wilrijkse poort. (Collectie F. Janssens)

De overige zes bewaarde grenspaaltjes zijn, zo als al aangehaald, slechts restanten. Nadat de demilitarisatie van de Brialmontvesting op 10 maart 1906 verloren de grenspaaltjes hun functie. Ongetwijfeld zullen verschillende eigenaars het nutteloze paaltje voor hun gevel hebben laten verdwijnen. De Brialmontvesting en al wat er met samenhing was per slot van rekening nooit geliefd bij de toenmalige Antwerpenaars. Het gros van de paaltjes verdween waarschijnlijk tijdens de vele infrastructuurwerken rondom de vesting, met als voornaamste ingreep de aanleg van de Antwerpse Ring in de jaren zestig van de twintigste eeuw.

Bij één van de zes ‘onthoofde’ grenspaaltjes dateert de beschadiging blijkbaar wel al van voor de declassering van de vesting in 1906. Op het vlakgekapte bovenvlak is namelijk de verloren gegane inscriptie 193 G opnieuw aangebracht. Niet enkel de inscriptie is er verzorgd uitgevoerd. Ook een frijn- en randslag zijn op het nieuwe bovenvlak aangebracht. Deze thans met het loopvlak van het voetpad gelijk liggende ‘grenspaal’ bevindt zich aan de Uitbreidingstraat nummer 546. Grenspaal G 193 bevond zich vroeger iets ten noorden van de Borsbeekse poort.

 
Afbeelding 4:
Het restant van grenspaaltje G 193 met een naar alle waarschijnlijkheid voor 1906 terug aangebrachte inscriptie. (Foto: Jerry Driesen 2012)

Een tweede gelijk met het loopvlak van het voetpad liggend restant van een grenspaaltje, bevindt zich op de zuidelijke hoek van de Uitbreidingstraat met de Gulden Vliesstraat. Maar daar is schijnbaar nooit een nieuwe inscriptie aangebracht.

 
Afbeelding 5:
Detail uit plan nr. 917-8 van de Enceinte fortifiée d’ Anvers Fronts 5-6, 6-7, 7-8 et 8-9, door ingenieurs van Bruggen en wegen in maart 1909 opgemaakt ten behoeve van de Commission d’ études de l’ aménagement de l’ agglomération Anversoise. Grenspaal 193 is links onderaan op de afbeelding te zien, iets ten noorden van de Borsbeekse poort. Bovenaan op de afbeelding zijn aan de veldzijde van de vestinggracht ook de extra-muros grenspalen 105 t/m 108 aangegeven. Vanaf die punten begon de 585 meter brede zone non-aedificandi voor burgerlijke stenen gebouwen. (Collectie F. Janssens)

Van de overige vier grenspaaltjes zijn slechts enkele centimeters boven het maaiveld bewaard gebleven. De paaltjes bevinden zich aan de Desguinlei ter hoogte van de nummers 74 en 86-88, en aan de Uitbreidingstraat ter hoogte van de nummers 296 en 534. Van de laatste twee is het voortbestaan acuut bedreigd. De achterliggende bebouwing is er recent gesloopt en het relict is momenteel half achter de schutting gelegen. Zonder expliciete vermelding bij een bouwtoelating, is deze steen bij een toekomstig nieuwbouwproject haast zeker een vogel voor de kat.
Net als voor de Antwerpse/Borgerhoutse grensstenen durven we ook voor deze grensstenen de hoop uitdrukken dat een inventarisatie en historische kadering de bevoegde diensten zullen aansporen de bescherming van dit kleine onroerend erfgoed ter harte te nemen. Deze onopvallende stenen bepaalden via hun functie per slot van rekening in grote mate de stedebouwkundige en ruimtelijke evolutie van Antwerpen in zowel de tweede helft van de negentiende- als de gehele twintigste eeuw. Op de verplaatste Koninklijke poort en de resten van de burcht na heeft Antwerpen al haar omwallingen en stadspoorten verloren. Maar met deze grenspaaltjes kan de grootste stad van Vlaanderen toch nog uitpakken met het kleinste militair erfgoed!


Foto-inventaris van de bewaarde grenspalen van de Brialmontomwalling (toestand september 2012):
 

 
Afbeelding 6_1 (links): Desguinlei 16 / Afbeelding 6_2 (rechts): Desguinlei 20
Afbeelding 6_3 (links): Desguinlei 74 / Afbeelding 6_4 (rechts): Desguinlei 86-88

Afbeelding 6_5 (links): Uitbreidingstraat 296 / Afbeelding 6_6 (rechts): Uitbreidingstraat 534

Afbeelding 6_7 (links): Uitbreidingstraat 546 / Afbeelding 6_8 (rechts): Uitbreidingstraat - Gulden Vliesstraat

 

Noten:

[1] Open Monumentendag 2011 Conflict (Antwerpen 2011), p. 20.
[2] ‘Antwerpen in de 20e eeuw - De Ring’, in: Waar is de tijd, deel 36 (Zwolle 1999), p. 877.
[3] De afkorting Bne  staat voor 'borne', Frans voor grenspaal.
.
 

Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)




(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur - zie boven - is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

]]>
17/11/2012: nr. 08 / De grensstenen tussen Antwerpen en Borgerhout Sun, 22 Mar 2015 21:58:47 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis)
In 2011 verscheen in Gazet van Antwerpen een artikel over een verdwenen grenssteentje dat aan de Cruyslei de grens aanduidde tussen de gemeenten (thans districten) Borgerhout en Deurne. Tot ongenoegen van verschillende buurtbewoners verdween deze steen tijdens de heraanleg van de Cruyslei. Op de vraag naar het lot van dit grenssteentje moest het kabinet van Guy Lauwers - de schepen van openbare werken, stads- en buurtonderhoud, patrimoniumonderhoud, binnengemeentelijke decentralisatie en leefmilieu - het antwoord schuldig blijven.
 





De AVBG tast grenzen af (1): de grensstenen tussen Antwerpen en Borgerhout

 

Auteur: Jerry Driesen
Publicatie: 17/11/2012

 

In 2011 verscheen in Gazet van Antwerpen een artikel over een verdwenen grenssteentje dat aan de Cruyslei de grens aanduidde tussen de gemeenten (thans districten) Borgerhout en Deurne. [1] Tot ongenoegen van verschillende buurtbewoners verdween deze steen tijdens de heraanleg van de Cruyslei. Op de vraag naar het lot van dit grenssteentje moest het kabinet van Guy Lauwers - de schepen van openbare werken, stads- en buurtonderhoud, patrimoniumonderhoud, binnengemeentelijke decentralisatie en leefmilieu - het antwoord schuldig blijven. Afgevoerd in een container met puin zal waarschijnlijk de ware toedracht zijn.

Op grenslijn tussen de districten Antwerpen en Borgerhout liggen eveneens markeringsstenen. De grensstenen Antwerpen-Borgerhout zijn enkele decennia ouder dan die aan de Deurnse grens. Ook van deze jongere exemplaren zijn er doorheen de jaren vele verdwenen ten gevolge van herprofilering- of andere straatwerken. Deze markante, maar acuut bedreigde grensrelicten zijn in geen enkele officiële inventaris van onroerend erfgoed opgenomen. Een inventarisatie van de actuele toestand dringt zich daarom op.

In de literatuur of in archiefstukken werden tot nu toe nog geen directe verwijzingen naar de plaatsing van de grensstenen gevonden. Door interpretatie van indirecte gegevens is het niettemin mogelijk het tijdstip van plaatsing vrij nauwkeurig te bepalen.

Kenmerken

De grensstenen tussen Antwerpen en Borgerhout zijn steevast op hetzelfde niveau als het loopvlak van de voetpaden aangebracht. De sobere vormgeving toont de louter praktische functie ervan aan; elke vorm van versiering ontbreekt volkomen. Het materiaal waaruit ze vervaardigd zijn is steeds blauwe hardsteen; het zichtbare bovenvlak heeft een oppervlakte van ca. 24 cm x24 cm; en de letters hebben een hoogte van 8 cm.

 
Afbeelding 1:
De grenssteen aan de Tuinbouwstraat 14-16. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Een opvallend kenmerk van deze grensstenen is dat ze nooit het legpatroon van de stoepstenen volgen. Ongetwijfeld droeg deze ‘lastige’ eigenschap er toe bij dat vele exemplaren bij herprofileringwerken verdwenen. Nochtans is de oriëntatie van de grensstenen een bijkomend interessant historisch-landschappelijk gegeven. De natuurlijke grens tussen Antwerpen en Borgerhout werd gevormd door een onbevaarbare waterloop genaamd de Potvliet; later ook bekend onder de pejoratieve benaming Vuilbeek. [2] De Potvliet vloeide vanaf de al in de vijftiende eeuw gegraven Herentalse vaart (op het tracé van de huidige Plantin en Moretuslei, eveneens een grens tussen Antwerpen en Borgerhout) in noordelijke richting en mondde uit in het Groot Schijn. De grillige weg die de waterloop doorheen het rurale landschap volgde bepaalt dus tot op vandaag de grenslijn tussen de twee districten en is een verklaring voor de soms merkwaardige oriëntatie van de grensstenen.

De grensstenen en de Potvliet

De vervuilde Potvliet werd voor de bewoners van de groeiende voorstad, en dan vooral de inwoners van Sint-Willibrordus, een alsmaar grotere bron van (milieu)overlast. In de tweede helft van de negentiende eeuw besloot het Antwerpse stadsbestuur daarom de beek te overwelven. De Potvliet zelf lag volledig op Antwerps grondgebied. De gemeente Borgerhout begon pas op de oostelijke oever. De uitvoering van de overwelvingwerken was om die reden in Antwerpse handen. Toch diende ook de gemeente Borgerhout haar duit in het zakje te doen. Antwerpen stelde in 1860 aan Borgerhout voor om de Vuilbeek te overwelven vanaf de Herentalse vaart tot aan de Groenstraat, een afstand van anderhalve kilometer. De voorziene kostprijs van de werken bedroeg 82.000 frank. Hiervan zou 27.000 frank voor rekening van Borgerhout zijn. Borgerhouts burgemeester Jozef Mellaerts en zijn college wilden echter alleen tussenkomen in de kosten voor de werken aan de Potvliet in het dichtst bevolkte deel van de gemeente: de loop van de beek tussen de Turnhoutsebaan en de Groenstraat. Antwerpen ging akkoord en zo werd in een eerste fase een stuk van 353 meter overwelfd. [3] Op 4 maart 1868 verwierp de Borgerhoutse raad een nieuw Antwerps voorstel om bij te dragen voor eenen grooten collecteur of moerriool die de Potvliet zou vervangen vanaf de Bleekhof tot aan den Dam. [4] De Borgerhoutse tegenkantingen noopten Antwerpen tot een stelselmatig overwelven van delen van de Potvliet. Later in 1868 werd zo een tweede klein gedeelte, ter hoogte van de uit 1838 daterende Borgerhoutsestraat, overwelfd. [5] In 1875 volgde dan het hele stuk tussen de Bleekhofstraat en de Ketsstraat. [6]

 
Afbeelding 2:
Doorsnede van de constructie voor het kanaliseren en overwelven van de Potvliet tussen de Bleekhofstraat en de Ketsstraat uit 1875 (detail uit SAA. MA-PLAN#7368). Links een bovenaanzicht van een blauwe hardstenen dekselomlijsting zoals die in de rijwegen van de betrokken straten werden aangebracht. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Oorspronkelijk waren de straatgedeelten van de nog zo goed als onbebouwde oudste grensstraten aan de Borgerhoutse zijde smaller dan deze aan de Antwerpse zijde. Deze verschillen zouden met de latere bestratingwerken weggewerkt worden, de Antwerpse straatbreedte is daarbij telkens door Borgerhout overgenomen. Het ontwerp en de opvolging van de uitvoering van de bestratingwerken uit de tachtiger jaren van de negentiende eeuw was, te oordelen naar de bewaarde plannen, voor de volledige lengte van de straten telkens in handen van Antwerpen.

 
Afbeelding 3:
De aansluiting van de ingebuisde Potvliet op de uit 1699 daterende grachten van de blekerij, op dat moment (1875) een wasserij, aan de Bleekhofstraat. (Detail uit: SAA. MA-PLAN#7368) Het straatje bovenaan, langs de boord van de Potvliet aan de Borgerhoutse zijde, was de Watergang. Deze steeg is nu volledig verdwenen. (Foto: Jerry Driesen, 2012

Afbeelding 4: Een beeld op de aansluiting tussen de brede Antwerpse Borgerhoutsestraat en de smalle Borgerhoutse Achterstraat in 1875. (Detail uit: SAA. MA-PLAN#7368) Nadat enkele jaren later de beide straten op dezelfde breedte waren gebracht nam Borgerhout ook de Antwerpse straatnaam over. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Afbeelding 5: De aansluiting tussen de brede, uit 1870 daterende, Antwerpse Ketsstraat en de smalle, uit 1852 daterende, Borgerhoutse Vredestraat in 1875. (Detail uit: SAA. MA-PLAN#7368) In 1889 werd de op gelijke breedte gebrachte straat ook aan Borgerhoutse zijde officieel Ketsstraat genoemd. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Datering

1860 is dus een terminus ante quem voor de hier besproken grensstenen. Toch verschenen de eerste exemplaren waarschijnlijk pas tijdens de hoger aangehaalde bestratingwerken in het begin van de jaren tachtig. Uit de bewaarde grensstenen is ook een chronologie af te lezen. Ze zijn namelijk niet allemaal identiek en vertonen twee, mogelijk zelfs drie fasen. Bij de oudste grensstenen is de inscriptie steeds BA  (vgl. breuk B over A) met uiteraard de B aan de Borgerhoutse zijde van de grenslijn en de A (toen nog geen stralende) aan de Antwerpse. Opvallend is dat de letters steeds zo zijn geplaatst dat ze vanaf de Antwerpse zijde gelezen dienen te worden. Dit type grenssteen is bij de bewaarde exemplaren aangetroffen in het gedeelte vanaf de Borgerhoutsestraat tot in de Van der Keilenstraat. Deze laatste straat is geopend in 1883 en werd in hetzelfde jaar van een bestrating voorzien. Ook hier weer volledig uitgevoerd naar ontwerp en onder toezicht van de stad Antwerpen. [7] Dit gegeven zal dan ook verklaren waarom de toegepaste leesrichting van de inscripties vanuit een Antwerps oogpunt is aangebracht

Een tweede type, met inscriptie B|A, kan enkel nog aangetroffen worden in de Somméstraat. Deze straat is iets jonger dan de bovenvermelde straten. Ze is geopend in 1885. Had het bestuur van Borgerhout toen al haar ongenoegen geuit aangaande de eenzijdige leesrichting van de eerder geplaatste grensstenen? Deze nieuwe leesrichting zorgde er in elk geval voor dat geen van de betrokken partijen zich benadeeld kon voelen.

Een mogelijk derde type volgde vanaf 1893. In de in 1893 geopende Kersbeeckstraat treffen we een grenssteen aan waarvan de twee letters, naast de centrale verticale scheidingslijn, in de tegenovergestelde richting ten opzichte van elkaar zijn aangebracht. Doordat van dit type maar één steen bewaard is, kan onmogelijk met zekerheid worden bepaald of het hier om een apart type of gewoon om een toevalligheid gaat?

 
Afbeelding 6:
Een grenssteen van het eerste type. Dit exemplaar is in 1883 aangebracht in de Van der Keilenstraat t.h.v. het nummer 7. De leesrichting is aangebracht vanuit Antwerps oogpunt. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Afbeelding 7: Een grenssteen van het tweede type; met een leesrichting die niet in het nadeel van één van de twee betrokken partijen kon zijn. De lezer dient in feite neutraal, schrijlings over de grenslijn te gaan staan om de inscripties te lezen. Dit exemplaar is te zien aan de Somméstraat nummer 69 en is aangebracht in, of kort na, 1885. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Afbeelding 8: Een grenssteen van het tweede type; met een leesrichting die niet in het nadeel van één van de twee betrokken partijen kon zijn. De lezer dient in feite neutraal, schrijlings over de grenslijn te gaan staan om de inscripties te lezen. Dit exemplaar is te zien aan de Somméstraat nummer 69 en is aangebracht in, of kort na, 1885. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Inventaris

Momenteel bestaan er in het straatbeeld nog 13 Antwerpen-Borgerhoutse grensstenen die de loop van de Potvliet aangeven. Gezien het gegeven dat er aan elke straatzijde op het Potvliettracé minstens één exemplaar werd geplaatst, moeten er ooit een 40-tal grensstenen hebben bestaan. De Milisstraat, de Van Geertstraat, de Van der Keilenstraat en de Somméstraat bezitten nog aan de beide straatzijden hun grensstenen en zijn dus op dit vlak nog volledig intact te noemen. Straten die ondertussen geen grenssteen meer bezitten zijn de Bleekhofstraat, de Huybrechtsstraat, de Lammekensstraat, de Groenstraat, de Schapenstraat, de Kistemaeckersstraat, de Eggestraat/Groeningherplein, de Turckstraat, de Lange Kongostraat en de Vlagstraat. [8] Bij deze twee laatste straten dient wel opgemerkt te worden dat ze pas vanaf 1914 tot over de Borgerhoutse grens werden doorgetrokken. Het is niet geweten of deze twee ‘jongste’ grensstraten intra muros ooit voorzien werden van grensstenen.

Slechts een minderheid van de grensstenen is dus tot ons gekomen. Een positieve vaststelling is dat bij de meest recente herprofileringwerken in de betrokken straten (in casu de Van der Keilenstraat en de Borgerhoutsestraat)  de aanwezige grensstenen gerespecteerd werden. Het voorbeeld van de Cruyslei toont evenwel aan dat dit niet als een vanzelfsprekendheid mag beschouwd worden. Het kan zeker geen kwaad bij geplande of gestarte wegenwerken de betrokken aannemer en stadsdienst even aan de grensstenen te doen herinneren. Hopelijk mag dit artikel en de bijgevoegde inventaris de bescherming van dit kleine onroerende erfgoed, deze onopvallende ‘puntrelicten’ in het stedelijk landschap, ten goede komen.

Andere Borgerhoutse grensstenen

Afsluitend verdienen ook de ‘Borgerhoutse’ grensstenen extra muros een vermelding; meer bepaald deze met de in 1836 verlaten ‘moedergemeente’ Deurne. Deze grensstenen dateren vermoedelijk van net voor de Eerste Wereldoorlog (wanneer de meeste van deze straten geopend werden) en ze zijn de helft kleiner dan de grensstenen die de Antwerpse grens afbakenen. Van vorm zijn ze rechthoekig en uiteraard voorzien van het opschrift B|D of D|B, zoals te zien is in de Herrystraat. [9] De ietwat stuntelige vorm van de inscripties doet veronderstellen dat ze het werk waren van een eerder occasionele letterkapper. Sommige van deze grenssteentjes hebben geen uitgehouwen scheidingslijn, maar een grenslijn die is aangegeven door een, tussen twee schuine vlakken, iets hoger gelegen rib. Een voorbeeld hiervan is te zien in de Van Havrelei, ter hoogte van het nummer 92.

Tot slot is nog te vermelden dat nergens B|B –grensstenen, op de grens met het district Berchem, (meer) werden aangetroffen. Zijn deze allemaal verdwenen? Had het toenmalige Borgerhout minder vrees voor deze buurgemeente dan voor de grote stad en de vroegere moedergemeente? Kwam het initiatief voor de grensstenen met Deurne, net als deze met Antwerpen, niet van Borgerhout? Of was in de eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog (het moment waarop de meeste grensstraten met Berchem tot ontwikkeling kwamen) de drang om de gemeentegrenzen zichtbaar af te bakenen niet meer zo groot? Deze vraag blijft nog onbeantwoord. 

 
Afbeelding 9:
Een grenssteentje tussen de districten Deurne en Borgerhout aan de Van Hovestraat 16. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Afbeelding 10: Een grenssteentje tussen de districten Borgerhout en Deurne aan de Van Havrelei nummer 92. Hier is de begrenzing niet aangegeven door een scheidingslijn, maar door een hoger gelegen rib tussen twee schuine vlakken. (Foto: Jerry Driesen, 2012)


Foto-inventaris van de bewaarde grensstenen op het tracé van de Potvliet, tussen de districten Antwerpen en Borgerhout (toestand september 2012):
 

 
Afbeelding 11_1 (links): Borgerhoutsestraat 41 / Afbeelding 11_2 (rechts): Carnotstraat 169 - Turnhoutsebaan 13
Afbeelding 11_3 (links): Kersbeeckstraat 23 / Afbeelding 11_4 (rechts): Ketstraat 40

Afbeelding 11_5 (links): Milisstraat 37 / Afbeelding 11_6 (rechts): Milisstraat 48

Afbeelding 11_7 (links): Somméstraat 42 / Afbeelding 11_8 (rechts): Somméstraat 71

Afbeelding 11_9 (links): Tuinbouwstraat 14-16 / Afbeelding 11_10 (rechts): Van der Keilenstraat 20

Afbeelding 11_11 (links): Van der Keilenstraat 7 / Afbeelding 11_12 (rechts): Van Geertstraat 13-15

Afbeelding 11_13: Van Geertstraat 26 - Dodoenstraat 49 

 

Noten:

[1] http://www.gva.be/regio-antwerpen-stad/borgerhout/buurt-mist-grenssteen-op-cruyslei.aspx
[2] Deze vervuiling werd in de loop van de achttiende eeuw veroorzaakt door de het afvalwater van de grote blekerij of bleekhof aan de huidige Bleekhofstraat. In de negentiende eeuw evolueerde deze tot een wasserij. Twee eeuwen lang onttrok het bedrijf zuiver water aan de Herentalse vaart en loosde het zijn afvalwater in de Potvliet die zodoende letterlijk een vuile beek werd.
[3] J.B. Stockmans, Deurne en Borgerhout sedert de vroegste tijden tot heden. Derde deel, Brecht 1899 (p.21)
[4] Ibidem (p.32)
[5] SAA. MA-PLAN#7360
[6] SAA. MA-PLAN#7368
[7] SAA. 107#1196
[8] Volledigheidshalve dient ook de Hollandselei nog vermeld te worden; deze tijdens de aanleg van de Noordersingel en de ring verdwenen straat met een Antwerps en een Borgerhouts deel bezat ongetwijfeld ook twee grensstenen.
[9] Ter hoogte van de nummers 13 en 14.

 

 

Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)




(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

]]>
11/11/2012: nr. 07 / Verborgen gotiek in de Boterhamstraat? Sun, 22 Mar 2015 21:58:56 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis)
Op de zuidoostelijke hoek van de Falconrui en de Boterhamstraat nr.1 staat een onopvallend, op het eerste zicht zelfs enigszins banaal te noemen, gebouw met op de gelijkvloerse verdieping het volkscafé Skagerrak. Van het exterieur verraden enkel de gevelankers van de balkenlaag tussen de eerste en tweede verdieping dat dit gebouw met zijn platte dak wel eens een veel oudere geschiedenis kan hebben.
 





Verborgen gotiek in de Boterhamstraat?

 

Auteur: Jerry Driesen
Publicatie: 11/11/2012

 

Op de zuidoostelijke hoek van de Falconrui en de Boterhamstraat nr.1 staat een onopvallend, zelfs banaal te noemen gebouw met op de gelijkvloerse verdieping het volkscafé Skagerrak. Enkel de gevelankers van de balkenlaag tussen de eerste en tweede verdieping verraden aan het exterieur dat dit gebouw met zijn platte dak wel eens een oudere geschiedenis kan hebben dan het op het eerste gezicht doet vermoeden. In de westelijke gevel, de zijde van de Boterhamstraat, zijn ter hoogte van de balkenlaag van de gelijkvloerse verdieping ook nog twee gevelankers zichtbaar die beide aangebracht zijn op een iets verschillende hoogte.

 
Afbeelding 1:
Het hoekhuis Boterhamstraat nr. 1 / Falconrui. Rechts is de grijs geschilderde zijgevel te zien van huis de Gecroonde Swaen, het hoekhuis aan de Paardenmarkt nr. 1 (Foto: Jerry Driesen, 2012)

De Boterhamstraat leidde oorspronkelijk vanaf de Paardenmarkt / Klapdorp naar één van de bruggen over de Falconrui. De brug en het straatje stonden in 1495 al bekend als Nieuwebrug en Nieuwstraatje. Sommige zestiende-eeuwse vogelperspectieven vanuit het oosten, zoals de bekende kaarten van Virgilius Bononiensis (1565) en vooral de kaart van Georg. Hoefnagel (vóór 1598), suggereren het om brug een gemetselde dubbele boogbrug ging. Op deze kaarten is ook te zien dat de bebouwing aan de westzijde van de Boterhamstraat beperkt was tot de zijgevel, met daarnaast nog een lagere annex, van het hoekhuis met het Klapdorp. De op deze iconografische bronnen niet zichtbare oostzijde zal naar alle waarschijnlijkheid een min of meer vergelijkbare constellatie gehad hebben. 

 
Afbeelding 2:
De Nieuwe brug, de latere Boterhamstraat, over de Falconrui omstreeks 1565. Bebouwing was er in die periode enkel aan het voorste stuk, vanaf het Klapdorp aan de westzijde en vanaf de Paardenmarkt aan de oostzijde. Detail uit: Urbs Antverpia naar ontwerp van Virgilius Bononiensis (Antwerpen, Museum Plantin-Moretus)

De bebouwing en daarmee samenhangende systematische overwelving van de Falconrui langs de zuidzijde van de huidige gelijknamige straat kwam pas op gang in de loop van de zeventiende eeuw. [1] Ook het hoekpand Boterhamstraat nr. 1 zal in die eeuw opgetrokken zijn. Tot in het jaar 1900 was de kopgevel van dit pand aan de Boterhamstraat overigens voorzien van een getrapte topgevel, wat eveneens een zeventiende-eeuwse oorsprong doet veronderstellen.

Op 13 juli 1900 kreeg de toenmalige eigenaar J. Bindenbergh de toestemming om de geveltop af te breken. [2] Anders dan gebruikelijk werd de bestaande geveltop hier niet aangepast tot een (schijn)lijstgevel, maar werd de hele zolderverdieping opgeheven en zodoende ook de gevelhoogte verlaagd. Volgens het bij de bouwaanvraag bijgevoegde plan bestond de oorspronkelijke geveltop uit een traditionele trapgevel, met acht treden en een overhoeks topfiaal, en eveneens een typisch drielicht waarin centraal een rondboogvormig middenluik zat. De aannemer van deze werkzaamheden was ene L. Spruyt die woonde aan de Driesch 16. Eigenaar J. Blindenberg(h) hield volgens de adresboeken van Ratinckx estaminet in dit huis tot in 1905, vanaf dat jaar verscheen als nieuwe kroegbaas J. Van Welde. Een vermeldenswaardig gegeven is dat in dit huis, sinds de tweede helft van de negentiende eeuw tot op vandaag, steeds een café gevestigd bleef. 

 
Afbeelding 3:
Bijgevoegd plan bij de bouwaanvraag uit 1900 om de getrapte bovengevel, inclusief de volledige zolderverdieping, af te breken en te vervangen door een lagere lijstgevel. SAA. Bouwdossier 1900#908 (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Twee jaar later liet J. Blindenberg(h) opnieuw enkele aanpassingen aan zijn zaak uitvoeren. Het is het bouwplannetje dat bij deze bouwaanvraag werd gevoegd dat een bijzonder interessant bouwhistorisch gegeven aan het licht brengt. [3] Op 17 april 1902 vroegen Aug. Sas, Meester metser, en J.B. Van Elst, gevestigd aan de Falconrui 37-5,  namens de eigenaar, de heer J. Blindenberg(h) woonachtig Somersstraat nr.35 t/s, de toelating 'tot het maken de volgende werken aan het huis nr.1 wijk 2 in de Boterhamstraat t/s.'

'1ste Bestaande hoek te veranderen in eene schuinschen hoek met dubbele deur'

'2de Bestaande poort te veranderen in eene deur'

De schuine deuropening op de hoek, waarvoor op 30 april 1902 toelating verleend werd, bestaat vandaag nog steeds. Bijzonder boeiend is echter de poort die tengevolge van die bouwaanvraag grotendeels werd dichtgemetseld om een gewone deuropening te creëren. Deze poort had volgens de tekening een gedrukte spitsboog, een gotische vormgeving die op deze locatie zeker terug te voeren is tot de zestiende eeuw.

Het plan toont ook een duidelijke erfscheiding aan tussen het eigenlijke hoekpand, met twee traveeën aan de zijde van de Boterhamstraat, en de aparte poorttravee zonder bovenbouw. Mogelijk lag toen achter de poort nog een open koertje.

 
Afbeelding 4:
Het bij de bouwaanvraag van 17 april 1902 bijgevoegde plan met in het rood de aanduiding van de nog bestaande schuine hoekdeur en, helemaal rechts, de aparte travee zonder bovenbouw met daarin een poortomlijsting in gedrukte spitsboogvorm. SAA. Bouwdossier 1902#996 (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Indien de werken zijn uitgevoerd zoals ze werden aangegeven op het bouwplan kan er van uitgegaan worden dat slechts een klein gedeelte van deze poortomlijsting vernield is. Ook bij verder verbouwingen in de loop van de twintigste eeuw hebben de restanten van de gotische poortomlijsting waarschijnlijk de dans der destructie grotendeels weten te ontspringen. Een via een bouwaanvraag gedocumenteerde verbouwing, ditmaal van het interieur, volgde namelijk in 1939.

Het nog altijd als café fungerende pand (anno 1939 café Den Anker) was ondertussen eigendom geworden van de Hobokense brouwerij Van der Lee & De Witte. [4] Op 26 april 1939 deden ze via bouwmeester Fr. Cools, Maria-Henriëttalei 18 Hoboken, een aanvraag tot aanpassing van het interieur. Bij deze ingreep is de muur tussen de gelagzaal en de berging aan de open koer afgebroken. Hierdoor kon de vloeroppervlakte van de berging (285 cm x 134 cm) ook aan de gelagzaal toegevoegd worden. De geringe breedte van de daartoe afgebroken muur doet vermoeden dat dit muurdeel al een eerdere aanpassing van de originele voetsdikke scheidsmuur was. De authentieke breedte van de scheidsmuur was dieper in het pand nog wel bewaard. Indien ook deze werken volgens plan werden uitgevoerd bleef de gotische poortomlijsting, waarvan de noordelijke helft zich ter hoogte van de berging bevond, normaal onaangetast. 

 
Afbeelding 5:
De bestaande toestand van de gelijkvloerse verdieping voor de aanpassing van 1939. De gotische poortomlijsting is te situeren in de straatgevel ter hoogte van de berging en de naastgelegen deuropening die de koer met de straat verbond. Detail uit: SAA. Bouwdossier 18#2411 (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Indien deze veronderstellingen kloppen, dan zit momenteel nog altijd een gotische poortomlijsting verscholen achter de onopvallende muur aan de onpare zijde van de Boterhamstraat. De aandachtige waarnemer kan zelfs zien dat kleine scheuren in de huidige cementbepleistering het verloop van de gedrukte spitsboogomlijsting lijken aan te duiden. Zo is er een verticale scheur tussen het linkse raampje en de rechtse reclameplaat en hogerop, rechts van het hoogste anker, een dubbele evenwijdige scheur dit in het verlengde van de verticale scheur ietwat gebogen naar rechtsboven verder doorloopt. Uiteraard kunnen deze scheuren toeval zijn, maar op basis van de overeenkomsten met de archivalische bronnen lijkt het bijzonder waarschijnlijk dat de Boterhamstraat nog een opmerkelijke gotische constructie bevat van een type dat, zeker voor de burgerlijke bouwkunst, eigenlijk volledig uit het Antwerpse stadsbeeld verdwenen is.

De oorspronkelijke functie van de poort is momenteel nog onduidelijk. Het gegeven dat ze pal boven de rui is gebouwd doet het vermoeden rijzen dat ze er ooit de toegang toe verleende. Verder archivalisch en (bouw)archeologisch onderzoek kan hierover mogelijk uitsluitsel brengen. Ook een vergelijkend onderzoek naar de situatie in gelijkaardige straatjes over deze veertiende-eeuwse rui kan mogelijk verheldering brengen.

Te concluderen is dat de volledige oostelijke straatkant van de Boterhamstraat, het huisnummer 1 en de zijgevel van huis De Gecroonde Swaen (Paardenmarkt 1), nog een bijzonder hoog potentieel aan authentiek zestiende- en/of zeventiende-eeuws bouwkundig erfgoed bezit. Noch Boterhamstraat 1; noch Paardenmarkt 1 genieten echter de status van beschermd monument. [5] Het voortbestaan van de vermeende resten van de gotische poortomlijsting, en bij uitbreiding het hele hoekpand aan de Falconrui, is dus precair te noemen. Zeker omwille van de toekomstige ontwikkelingen op de site van het Internationaal Zeemanshuis, waardoor ongetwijfeld ook in de onmiddellijke omgeving een dynamiek van (ver)nieuwbouw zal ontstaan. Helaas blijkt uit de praktijk dat bij dergelijke ontwikkelingen meestal weinig of geen aandacht geschonken wordt aan een respectvolle omgang met het bouwkundig erfgoed.

 
Afbeelding 6:
De vroegere poorttravee waarachter vermoedelijk nog de gotische poortomlijsting verborgen zit. De erfscheiding met het hoekhuis aan de Falconrui bevond zich ter hoogte van het linkse publiciteitsbord. Indicatieve scheuren zijn te zien tussen het rechtse publiciteitsbord en het linkse venstertje (verticaal) en rechtsonder het hoogste anker (gedrukte spitsboogvorm). De plaats van de huidige deur waarschijnlijk nog dezelfde als die van 1902. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

 

Noten:

[1] Zie hierover ook: Peter Van der Wee, 'Het pand Falconrui 34-36 anno 1656', Antwerpse vereniging voor bodem- en grotonderzoek Bulletin nr.6-7, jaargang 1980.
[2] SAA. Bouwdossier 1900#908
[3] SAA. Bouwdossier 1902#996
[4] Gelegen aan de Antwerpsesteenweg 215.
[5] Paardenmarkt 1 is wel vastgesteld op de inventaris van het bouwkundig erfgoed van het agentschap Onroerend Erfgoed van de Vlaamse overheid.

 

 

Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)




(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

]]>
14/09/2012: nr. 05 / Beschermd monument Sint-Pieter-en-Paulusstraat 2 zwaar verminkt Sun, 22 Mar 2015 21:59:14 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis)
Op woensdag 5 september 2012 is het laatclassicistische hoekhuis Sint-Pieter-en-Paulusstraat 2 / Jezuïetenrui 10 ontdaan van alle pleisterwerk, inclusief het lijstwerk en de fraaie, goed bewaarde ornamentiek. Enkel de eerste en tweede travee van de voorgevel bleven gespaard. Nochtans zijn van het gebouw de gevels, de bedaking en het Onze-Lieve-Vrouwebeeld wettelijk beschermd als monument.
 





Beschermd monument Sint-Pieter-en-Paulusstraat 2 zwaar verminkt

 

Auteur: Jerry Driesen
Publicatie: 14/09/2012

 

Op woensdag 5 september 2012 is op een schandelijke wijze het laatclassicistische hoekhuis Sint-Pieter-en-Paulusstraat 2 / Jezuïetenrui 10 ontdaan van alle pleisterwerk, inclusief het lijstwerk en de fraaie, goed bewaarde ornamentiek. Enkel de eerste en tweede travee van de voorgevel bleven gespaard omdat ze horen tot een afgesplitst deel van het goed. Nochtans zijn zowel de gevels, de bedaking en het Onze-Lieve-Vrouwebeeld wettelijk beschermd als monument.[1] De architecturale waarde van het gebouw is dan ook niet gering, en niet voor niets werden zowel de gevel als het Onze-Lieve-Vrouwebeeld afzonderlijk afgebeeld in de officiële inventaris Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen.[2]

 
Afbeelding 1: De nog intacte gevels in 2006. (Foto: Kris Vandevorst, 2006 ©Vlaamse Gemeenschap)

Afbeelding 2: De toestand van de gevels op 9 september 2012 (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Het gebouw is overigens niet enkel belangwekkend om de architecturale waarde van haar façade; het herbergt ook een boeiend stukje Antwerpse geschiedenis. De oorsprong van de thans verminkte gevel is direct gelieerd aan de Belgische omwenteling in oktober 1830. Het allerlaatste projectiel dat tijdens het bombardement van 27 oktober 1830 vanuit het Zuidkasteel op de stad afgevuurd werd, dat was rond 22.30u, vernielde de oude gevel van het gebouw. Er vielen bij die inslag gelukkig geen gewonden. Het is uit erkentelijkheid daarvoor dat de toenmalige eigenaar, de heer Gouy-van Broeckhoven, het nog bestaande Onze-Lieve-Vrouwbeeld op de nieuwe gevel liet plaatsen.[3] Tijdens hun ‘werkzaamheden’ op 5 september laatstleden vonden de bouwvakkers zelfs niet nodig dit nog recent gerestaureerde Onze-Lieve-Vrouwebeeld enigszins te beschermen.[4]

Op 21 maart 1833 diende de heer Gouy-van Broeckhoven, een fabrikant van zijdedraad [5], de bouwaanvraag in voor de herstelling van zijn eigendom en vier dagen later al kreeg hij een goedkeuring. Stadsbouwmeester Bourla formuleerde slechts één opmerking bij het ingediende plan; namelijk ‘de schoorsteenpijp die boven de cornische staat moet agter in den bouw gebragt worde en niet tegen den cornische gelijk op het plan te zien is’.[6] Het bewaarde bouwplan toont een statige laatclassicistische gevel, de naam van de ontwerper wordt nergens vermeld. 

 
Afbeelding 3: Het gevelplan uit 1833 (SAA. Bouwdossier 1833#71). Een laatclassicistische gevel, nog zonder een spoor van de Italianiserende neorenaissanceornamentiek. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Van het fraaie pleisterwerk in Italianiserende neorenaissanceornamentiek is op dit bouwplan geen spoor te zien. Deze decoratie dateert dan ook uit een latere bouwfase. De laatste persoon die het pand in zijn volle classicistische glorie bewoonde was Pieter Génard (°Antwerpen 1830 - † Antwerpen 1899); geen onbekende voor de Antwerpse geschiedschrijving. Génard verhuisde in, of kort na 1893 van zijn woning aan de Van Leriusstraat naar dit huis om praktische redenen. Een hartaanval op 9 maart 1893 had hem gedeeltelijk verlamd, en zijn nieuwe woonst was dichter bij zijn werkplek in het stadhuis gelegen.[7] Op 3 maart 1899 stierf Pieter Génard op 68-jarige leeftijd in dit huis. De overlijdensakte geeft merkwaardig genoeg aan dat deze uiterst ijverige stadsarchivaris-bibliothecaris-geschiedschrijver ‘zonder beroep was en officier der orde Leopold’.[8]


Afbeelding 4: Pieter Génard (°Antwerpen 1830 - † Antwerpen 1899) op  oudere leeftijd (©AMVC, G272/B1 en G272/B1a). Deze stadsarchivaris en onvermoeibaar strijder voor het Antwerps bouwkundig erfgoed stierf op 3 maart 1899 op 68-jarige leeftijd in het huis Sint-Pieter-en-Paulusstraat nummer 2. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Dat uitgerekend het sterfhuis van Pieter Génard, de man die zonder overdrijven de vader van de erfgoed- en monumentenzorg in Antwerpen genoemd mag worden, nu zo respectloos behandeld is maakt dit gegeven nog schrijnender.

De nieuwe eigenaar na de dood van Génard was notaris Joseph Lombaerds. Hij is degene die in 1900 het interieur van dit ‘Meesterhuis’ liet aanpassen en ook de ornamentiek op de voorgevel liet aanbrengen. De eerste bouwaanvraag dateert van 1 februari 1900 en behelst het omvormen van de ‘grote zaal’ op de tweede verdieping tot drie slaapkamers en een naastgelegen gang.[9 ] Deze zaal was effectief opmerkelijk groot, ze omvatte de drie rechtse traveeën van de voorgevel en de volledige lengte van de zijgevel en was onderverdeeld in vier balkvakken. De ligging ervan op de tweede verdieping is moeilijk in overeenstemming te brengen met een representatieve functie; mogelijk  fungeerde deze voordien als atelier of opslagruimte van handel in zijdedraad van Gouy.

Een tweede bouwaanvraag van notaris Lombaerds volgde al een drietal maanden later (15 mei 1900).[10] Deze aanvraag behelsde enerzijds een grondige herinrichting en reorganisatie van het interieur (o.a. het overdekken van de open binnenkoer en wijzigen van trappen, schouwen en kamers in functie van het notariaat) en anderzijds het aanpassen van de bepleistering van de voorgevel. De Italianiserende neorenaissanceornamentiek is dus een toevoeging uit 1900; enkel de zijgevel behield zijn authentieke strakke classicistische ornamentiek van het oorspronkelijke bouwplan uit 1833. Tot op woensdag 5 september 2012. De blinde eerste travee in de zijgevel is eveneens het resultaat van de bouwfase van 1900. Deze ingreep was noodzakelijk voor het creëren van een nieuw schouwlijf. Door het decaperen van de gevel zijn de drie dichtgemetselde vensteropeningen van deze travee nu opnieuw zichtbaar. De enige wijziging in de geleding van de voorgevel is het iets naar links opschuiven van de vensteropeningen van de eerste travee. Ook de bewaarde tralies voor de gelijkvloerse vensters zijn tenslotte een toevoeging van deze bouwfase.

 
Afbeelding 5: Interieurwijzigingen op de gelijkvloerse verdieping (SAA. Bouwdossier 1900#634). Het gelijkvloers verruilde een zuiver residentiële functie voor gecombineerde functie van wonen en werken (notariaat). Twee schoorsteenmantels bleven hierbij bewaard, deze van de Grote Eetzaal en de middelste kamer aan de zijgevel. Over de huidige toestand van het interieur is niets bekend. (Foto: Petra Maclot, 2012)

 Afbeelding 6: De voorgevel voor en na de verfraaiingwerken van 1900, naar ontwerp van architectenduo Cols – Defever (SAA. Bouwdossier 1900#634).  Deze toestand was tot voor kort bewaard, met uitzondering van het bossagewerk in pleisterwerk. Maar mogelijk werd dit nooit aangebracht? (Foto: Petra Maclot, 2012)

Uit macroscopisch stratigrafisch onderzoek van enkele uit het puin gerecupereerde fragmenten is af te leiden dat het pleisterwerk slechts een drietal afwerkingslagen gekend heeft. Zowel het lijstwerk als de geornamenteerde panelen waren steeds monochroom wit afgewerkt. De kalkmortelbepleistering met koehaar heeft op de vlakke delen een dikte van ca. 12mm. De geornamenteerde panelen zijn geprefabriceerd seriewerk, vervaardigd uit gegoten gips. Deze vertonen onder de afwerklagen duidelijk een, vermoedelijk met lijnolie, geïmpregneerd oppervlak. De dikte van deze gipsen panelen is ca. 20mm. 

 
Afbeelding 7: Een nog intact paneel en pilastertjes met kandelabergrotesken uit de bouwfase van 1900 in de eerste travee van de voorgevel. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Afbeelding 8: Gerecupereerde restanten van het pleisterwerk. Het lijstwerk (boven) werd ter plaatse getrokken in kalkmortel, de italianiserende neorenaissanceornamentiek (onder) is geprefabriceerd in gips. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

In tegenstelling tot de bouwfase uit 1833 is van deze van 1900 wel geweten wie de ontwerpers zijn. Dit waren August Cols (1870 – 1947) en Alfred Defever (1874 – 1929). Een architectenduo dat tijdens het eerste decennium van de twintigste eeuw vooral actief was in de wijk Zurenborg.[11] Op de Cogels-Osylei ontwierpen zij bijvoorbeeld in hetzelfde jaar de art nouveau-woning De Waterlelies (nummer 42). Hun allerbekendste werk is ongetwijfeld de neo-Griekse eenheidsbebouwing aan de Transvaalstraat nummer 23 tot en met 35 uit 1904, toch wel één van de iconische gebouwencomplexen van de Scheldestad.

Het blijft onbegrijpelijk hoe de vernieling van het monument Sint-Pieter-en-Paulusstraat / Jezuïetenrui 10 kon gebeuren.[12] De instandhouding- en onderhoudsplicht voor de eigenaar van een beschermd monument en het verbod om het monument te beschadigen of te vernielen zijn hier schromelijk overtreden. Volgens het monumentendecreet dient de plaats binnen de drie jaar in zijn oorspronkelijke toestand hersteld te worden (Hoofdstuk V art. 15. § 1.). Gezien de gegeven omstandigheden rijst de vraag welke oorspronkelijke toestand nu voor de voorgevel te verkiezen valt: opnieuw de oorspronkelijke laatclassicistische toestand uit de bouwfase van de gevel of de oorspronkelijke toestand uit 1900? Voor beide opties zijn evenveel argumenten pro en contra te geven en beide opties zijn ongeveer evengoed gedocumenteerd. Wat zeker geen optie mag zijn is gewoon vlak bepleisteren en wit schilderen zonder rekening te houden met de historische waarde en kwaliteiten van het gebouw. We wachten af en hopen dat dit niet het zoveelste bouwkundig erfgoed is dat in Antwerpen roem- en geruisloos te onder gaat.


Afbeelding 9 (links): Een blik ‘achter de schermen’ op woensdag 5 september 2012. (Foto: Jerry Driesen, 2012)Afbeelding 10 (rechts): Het trieste lot van het beschermde pleisterwerk (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Afbeelding11: De gedecapeerde drie rechtse traveeën van de voorgevel aan de Sint-Pieter-en-Paulusstraat. (Foto Wim Strecker, 2012)




Noten:

[1] Het Onze-Lieve-Vrouwbeeld werd als monument beschermd bij K.B. van 2 september 1976 en de gevels en de bedaking bij K.B. van 17 juli 1981.
[2] Goossens M.& Plomteux G. met medewerking van Linters A., Steyaert R., Illegems P. & De Barsée L.: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen 3NA, Brussel – Gent 1976, p. 342-343.
[3] Thyssen Augustinus: Antwerpen vermaard door den Eeredienst van Maria Geschiedkundige Aanmerkingen over de 500 Mariabeelden in de straten der stad, Antwerpen 1922, p. 274.
[4] Het beeld werd na restauratie door Jeroen Boel herplaatst op 3 juli 2004. Bron: Nieuwsbrief Vrienden van de Antwerpse Madonna’s, nr. 5 [3de j. (2004), nr.2, p. 9.
[5] SAA. MF105K Le Double Guide Commercial, ou livre d’ adresses, de la ville d’ Anvers. Pour l’ Année 1838, p. 88-89.
[6] SAA. Bouwdossier 1833#71
[7] AMVC, G272/B1 en G272/B1a (briefwisseling van Pieter Génard)
[8] SAA, Overlijdensakte 1031 van 1899.
[9] SAA. Bouwdossier 1900#137
[10] SAA. Bouwdossier 1900#634
[11] Elaut Alex en Possemiers Jan: Op wandel door de belle epoque Cogels-Osylei Zurenborg Antwerpen Berchem, Antwerpen 2004, p. 80.
[12] Daags nadien gaf de Stad Antwerpen het bevel de werken te staken; doch op dat moment was alle pleisterwerk al reddeloos verloren.

 

 

Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)




(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

]]>
14/09/2012: nr. 06 / Balans van een renovatie. De Distel van Alfons Francken Sun, 22 Mar 2015 21:59:06 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis)
De Distel, het gebouw op de hoek Blindestraat-Gratiekapelstraat dat de modernistische architect Alfons Francken in 1923 ontwierp als winkel van benodigdheden voor kunstenaars en academiestudenten, werd onlangs omgevormd tot studentenstudio's. De verbouwing ging gepaard met de sloop van waardevolle onderdelen. Momenteel (sinds juli 2012) wordt het kantoorgebouw van Stynen en De Meyer onder handen genomen, en daarbij is alvast het achterliggende gedeelte van het complex gesloopt.
 





Balans van een renovatie. De Distel van Alfons Francken

 

Auteur: Stefaan Grieten
Publicatie: 14/09/2012

 

Eerder al werd in het Infoblad aandacht besteed aan De Distel, het gebouw op de hoek Blindestraat-Gratiekapelstraat dat de modernistische architect Alfons Francken in 1923 ontwierp als winkel van benodigdheden voor kunstenaars en academiestudenten. [1] De firma breidde zijn gebouwenpatrimonium gevoelig uit, en bij de sluiting in 2008 besloeg het behalve het oorspronkelijke hoekgebouw nog vier aanpalende panden in de Blindestraat, waaronder het kantoorgebouw dat Léon Stynen en Paul De Meyer in 1948 ontwierpen voor koffiegroothandel Wuyts en Installé. De panden met huisnummers 18 en 16 zijn sindsdien omgevormd tot studentenkoten. De verbouwing ging gepaard met de sloop van waardevolle onderdelen. Momenteel (sinds juli 2012) wordt het kantoorgebouw van Stynen en De Meyer onder handen genomen, en daarbij is alvast het achterliggende gedeelte van het complex gesloopt.

 
Afbeelding 1: De Distel vóór de verbouwing. (Foto S. Grieten, november 2009)

Afbeelding 2: De Distel na de verbouwing. (Foto S. Grieten, juli 2012)


Afbeelding 3 (links): De winkelingang van De Distel vóór de verbouwing. (Foto S. Grieten, juli 2008)
Afbeeldingen 4-5 (rechts en onder): De zone van de winkelingang na de verbouwing. (Foto S. Grieten, juli 2012)

De gevolgen van de renovatie zijn alvast duidelijk voor het in 1923 door Francken ontworpen hoekgebouw. De buitengevels werden gereinigd, waardoor de expressieve kwaliteiten van het metselwerk opnieuw  tot hun recht komen. Tegelijk echter zijn tal van onderdelen die deel uitmaken van het oorspronkelijke ontwerp en die nog intact bewaard waren, onherroepelijk verdwenen. De winkelingang met links en rechts van de doorgang kleine vitrines, en met een bovenlicht dat fungeerde als extra uitstalraam, is herleid tot een muurelement met raamopening. Het bovenlicht zelf is weggewerkt, en ook het geraffineerde houtwerk dat het bovenlicht aan de buitenzijde sierde, werd niet behouden. Ook de oorspronkelijke ramen zijn gesloopt. In de plaats daarvan kwamen ramen in gemoffeld staal met brede profielen, van een model dat momenteel frequent wordt toegepast in nieuwbouw en bij renovaties, ongeacht de bouwhistorische context. De oorspronkelijke  raamindeling is in dit geval weliswaar geïmiteerd. Ook de aanpassing van de vroegere winkelingang en voor de kleinere deur links in de gevel is uitgevoerd in dit materiaal. Ramen en deuren zijn uitgevoerd in een donkergrijze kleur, terwijl de bestaande raamomlijstingen en de gevelmast geschilderd zijn in een daaraan verwante tint. De lijst tussen beneden- en eerste verdieping, de  verticale banden links en rechts van de ramen en de ondiepe nis onder de gevelmast waren eerder al in die kleur geschilderd, al is dit niet de oorspronkelijke afwerking. [2

 
Afbeelding 6: Vitrines zoals de nu verdwenen exemplaren van De Distel komen hier en daar nog in het straatbeeld voor, zoals in het hoekpand Minderbroedersrui-Minderbroedersstraat, met rechts van de ingang een kleine muurvitrine. (Foto’s  S. Grieten, juli 2012)

Het verwijderen van de genoemde oorspronkelijke onderdelen betekent een verlies voor de architecturale en architectuurhistorische waarde van dit gebouw. Ze maakten immers als bepalende elementen deel uit van het oorspronkelijke ontwerp. Bovendien heeft de verbouwing de typologische en historische identiteit van het pand zwaar verminkt. Precies de duidelijk gedefinieerde winkelingang met links ervan het grote etalageraam had daarin een essentiële functie. De identiteit van De Distel – waaraan ook het bewaarde reliëf van een distel in de gevel van de Blindestraat refereert - had een functionele relatie met de omgevende academiebuurt en een historische relevantie van 85 jaar. De nieuw toegevoegde elementen verlenen het gebouw door hun banale vormgeving een gevoelige minwaarde, nog versterkt door de donkere kleur. Dergelijke donkere tinten worden overigens de laatste jaren vaak toegepast bij renovaties van historische panden, als een schijnbare passe-partoutoplossing die een stijlvol en trendy cachet dient te verlenen aan gelijk welk gebouw, ongeacht de individuele (bouw)historische eigenschappen en kwaliteiten ervan. Die kwaliteiten waren in het geval van De Distel nochtans zichtbaar en gekend. De gesloopte onderdelen waren in goede staat of konden gerestaureerd worden, en integratie in de nieuwe bestemming van het hoekpand als woongelegenheid voor studenten was zeker mogelijk. Het is onduidelijk in hoeverre de oorspronkelijke interieurafwerking nog aanwezig was, maar alleszins was in het winkelgedeelte nog schrijnwerk en meubilair bewaard, evenals het mechanisme voor de rolluiken. In de gang die leidde naar de hogerop gelegen wooneenheden was de tegelvoer en de muurafwerking ook bewaard. 

 
Afbeelding 7 (links): De panden Blindestraat 18 en 16 vóór de verbouwing (Foto S. Grieten, november 2009)
Afbeelding 8 (rechts): Het pand Blindestraat 18 na de verbouwing. Deur en ramen zijn vervangen door typische ramen in gemoffeld staal. Het typische uithangbord van De Distel is verwijderd (Foto S. Grieten, juli 2012)

 

De renovatie heeft niet alleen een gevoelige verminking van het historische gebouw van Francken met zich mee gebracht, maar ook een aantal banaliserende elementen toegevoegd die de architecturale en erfgoedwaarden van De Distel eroderen. Een ontwerp dat deze waarden bewust respecteerde en ze combineerde met de nieuwe functie van het gebouw was nochtans haalbaar geweest en had deze mislukking kunnen verhinderen. Het probleem is echter algemener dan de aanpak van De Distel: in de heersende renovatiepraktijk in Antwerpen spelen de intrinsieke kwaliteiten, mogelijkheden en beperkingen van het monument in kwestie doorgaans geen rol. De economische belangen van de opdrachtgever, in combinatie met de praktische voordelen van standaardoplossingen dicteren daarentegen de praktijk. Vrijwel elke renovatie van een historisch pand impliceert daarom een gevoelig verlies, en het verhaal van De Distel keert in varianties terug op andere bouwwerven, zoals de aanpassing van het kantoorgebouw van Marc Appel (1960) in de nabij gelegen Keizerstraat. Niet toevallig geldt het ook daar een verbouwing ten behoeve van studentenhuisvesting. De vraag naar studentenkoten is groot en stijgt, zodanig dat veel woonhuizen, bedrijfs- en kantoorgebouwen stelselmatig worden omgevormd tot koten. De druk weegt niet enkel op de erfgoedwaarden van het gebouwenpatrimonium in de typische studentenbuurten, maar ook op de gezonde sociale mix van de buurten en hun bevolking, een begrip waaraan zoveel lippendienst bewezen wordt. Dit is slechts één van de factoren die het bestaande gebouwenpatrimonium in de stad uithollen. Voor De Distel maken dergelijke overwegingen alvast niets meer uit. Au suivant? 
 

 

Noten:

[1] S. Grieten, 'Oog voor modernisme in de Blindestraat', Infoblad Antwerpse Vereniging voor Bouwhistorie en Geschiedenis, 2007/4, p. 4-7; Id., 'Een prikkel voor De Distel, stekels voor Francken, Stynen & co?', Infoblad Antwerpse Vereniging voor Bouwhistorie en Geschiedenis, 2009/4, p. 4-11.
[2] Cf. de plannen van Francken, afgebeeld bij de in noot 1 geciteerde artikels.

 

 

Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)




(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

]]>
<![CDATA[11/08/2012: nr. 04 / De BAM & co. op ’t verkeerde spoor: de sloop van de spoorwegbrug over [...]]]> Sun, 22 Mar 2015 21:59:23 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis)
Antwerpen verliest binnenkort het kenmerkende beeld dat men te zien krijgt bij het binnenrijden van de kernstad vanuit het noordoosten via de Ingenieur Menneslaan. In het weekend van 17-18 augustus 2012 start namelijk de sloop van de vijfentachtig jaar oude spoorwegbrug over de IJzerlaan. Deze werken vormen een onderdeel van het Masterplan 2020 van de Vlaamse regering en zijn nodig om de vaargeul van het Albertkanaal te kunnen verbreden..
 





De BAM & co. op ’t verkeerde spoor: de sloop van de spoorwegbrug over de IJzerlaan

 

Auteur: Jerry Driesen
Publicatie: 11/08/2012

 

Antwerpen verliest binnenkort het kenmerkende beeld dat men te zien krijgt bij het binnenrijden van de kernstad vanuit het noordoosten via de Ingenieur Menneslaan. In het weekend van 17-18 augustus 2012 start namelijk de sloop van de vijfentachtig jaar oude spoorwegbrug over de IJzerlaan. Deze werken vormen een onderdeel van het Masterplan 2020 van de Vlaamse regering en zijn nodig om de vaargeul van het Albertkanaal te kunnen verbreden tot 63 meter. Een gelijkaardige brug, de zogenaamde België-Holland-spoorwegbrug, over het Albertkanaal werd een tijdje terug al gesloopt en zal vervangen worden door een hogere brug die een vrije doorvaart tot een hoogte van ca. 9 meter moet toelaten. De werken zijn een samenwerking tussen de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM), Infrabel en de nv De Scheepvaart. [1]

Het is echter de vraag in hoeverre het vervangen van de oude brug over de IJzerlaan écht noodzakelijk is in functie van een nieuwe brug over het Albertkanaal? Toegegeven, door jarenlange verwaarlozing (wie kan zich de laatste schilderbeurt nog herinneren?) is de monumentale constructie veel van haar glans kwijtgeraakt. Maar met de sloop gaat onherroepelijk een beeldbepalend en voor de wijk Dam karakteristiek industrieel-archeologisch kunstwerk verloren. Een kunstwerk met een boeiende historie bovendien.

De spoorwegbrug is een van de laatste grote landschapselementen die herinneren aan het tracé van de Kempische vaart; de negentiende-eeuwse (1853) voorloper van het Albertkanaal die in het midden van huidige IJzerlaan liep en uitmondde in het Asiadok. Het treinverkeer naar Nederland dwarste al sinds 1854 op deze plaats de Kempische vaart via een gelijkgrondse draaibrug. Die gelijkgrondse spoorweg veroorzaakte heel wat tijdsverlies voor het scheepvaart- en wegverkeer. [2] Als verkeerstechnische oplossing werd daarom rond 1927 een verhoogde spoorwegberm aangebracht. De huidige stalen spoorbrug is een onderdeel van deze ingreep. De onderstaande prentbriefkaart toont aan dat de ‘vrye hoogte’ voor de scheepvaart op dat moment precies 5 meter en 16 centimeter bedroeg.

 
Afbeelding 1: De nog splinternieuwe spoorwegbrug over de Kempische vaart. De foto is in westelijke richting genomen ter hoogte van het nog bestaande pakhuis Le Globe (thans IJzerlaan 54-56). De brug overspande maar enkele jaren de Kempische vaart. De vaart werd gedempt omstreeks 1935. Afbeelding uit: Merksemse Nostalgie in Prentkaarten (Antwerpen-Merksem, 1992) p. 312

Afbeelding 2: Zicht op de spoorbrug in westelijke richting vanaf de vroegere Vaartdijk-Noord, vanaf 1920 IJzerstraat en sinds 1935, na het dempen van de Kempische vaart, IJzerlaan geheten. (Foto: Jerry Driesen 2012©)

De nieuwe constructie betrof een volledig met klinknagels geklonken stalen vakwerkbrug met een overspanning van 52 meter. Aan de bruggenhoofden zorgen enkele imposante scharnieropleggingen voor de opvang van de trillingen die de overrijdende treinen veroorzaken.

De bruggenhoofden zelf werden in een traditionele vormgeving opgetrokken uit baksteenmetselwerk en blauwe hardsteen. De blauwe hardsteen is aangewend voor de hoekkettingen, een hoge geprofileerde plint en als deksteen onder de scharnieropleggingen. Ook deze architecturaal minder spectaculaire, maar kwaliteitsvol uitgevoerde bruggenhoofden zullen binnenkort verdwijnen. In ruil zal men de omgeving nogmaals trakteren op troosteloos beton zoals dit al te ‘bewonderen’ valt bij de naastgelegen bruggenhoofden van de HST-spoorwegbrug.
 

 
Afbeelding 3: Twee van de imposante scharnieropleggingen op het zuidelijke bruggenhoofd en een deel van het overvloedig van klinknagels voorziene stalen vakwerk van de brug. Vandaag nog markant industrieelarcheologisch erfgoed, binnen enkele weken oud ijzer voor de schroothoop. (Foto: Jerry Driesen 2012 ©)

Afbeelding 3: Links het kwalitatieve en esthetisch verzorgde metselwerk van het zuidelijke bruggenhoofd uit 1927, rechts het troosteloze beton van het zuidelijke bruggenhoofd van de enkele jaren geleden gebouwde HST-spoorwegbrug. Een voorafspiegeling van hoe ook het linker deel er binnen enkele jaren zal uitzien? Een opvallende vaststelling is hier wel dat graffitispuiters, in tegenstelling tot bepaalde spoorwegingenieurs, wel het onderscheid kunnen maken tussen een constructie die de leefomgeving positief beïnvloedt en één die er zich niets van aantrekt. (Foto: Jerry Driesen 2012 ©)

Tussen de spoorwegbruggen van de IJzerlaan en het Albertkanaal ligt nog een derde spoorwegbrug, of correcter een spoorwegviaduct, die eveneens deel uitmaakt van de verhoogde spoorwegbedding uit 1927. Het is de viaduct van de Merksemsestraat. Deze nu wat vergeten en geïsoleerde straat was tot tijdens het interbellum één van de noordelijke toegangswegen tot de binnen de Brialmontomwalling gelegen kernstad. Die toegang geschiedde via de Bredapoort; een doorgang in de omwalling die net als de Schijnpoort en de Ekersepoort nooit letterlijk een poort was. Ook de tramverbinding tussen de Varkensmarkt en de Oude Bareel liep vele jaren langs de Merksemsestraat.


Afbeelding 5: De oostzijde van de spoorwegviaduct over de Merksemsestraat. (Foto: Jerry Driesen 2012 ©)

Ook deze korfboogvormige viaduct is opgetrokken uit baksteenmetselwerk met constructief en decoratief gebruik van blauwe hardsteen voor bepaalde onderdelen. Opmerkelijk zijn de steunberen waarvan de bekroningen zijn uitgevoerd in een soort van gestileerde art nouveau waarin al de polsslag van de art-deco voelbaar wordt. De repetitieve metalen borstweringen vertonen eenzelfde karakter. Vermeldenswaardig is dat verschillende woningen in de Merksemsestraat een vergelijkbare spaarzame, eclectische en gestileerde art nouveau ornamentiek bezitten, vooral in het noordoostelijke deel van de straat. [3] Deze gebouwen vormen een passend stedenbouwkundig geheel met de spoorwegviaduct. Nochtans is geen enkel van deze gebouwen of de Merksemsestraat tout court ooit opgenomen in de inventaris van het cultuurbezit 3nc en bijgevolg ook niet op de actuele inventaris van het bouwkundig erfgoed van het agentschap Onroerend Erfgoed van de Vlaamse overheid. [4]

De viaduct van de Merksemsestraat zou volgens de communicatie van Infrabel en de BAM gelukkig niet gesloopt worden maar wel ‘gerenoveerd’. Er wordt wel nergens dieper ingegaan op wat deze ‘renovatie’ omvat.  Hopelijk is het te interpreteren als een vakkundige reiniging met maximaal behoud van de oorspronkelijke constructie? En hopelijk keren bij deze renovatie meteen de twee steunmuurtjes van de metalen borstwering terug die enkele jaren geleden werden weggenomen en vervangen door metalen hekwerk. We wachten af en genieten ondertussen nog heel even van de brute schoonheid van de spoorwegbrug over de IJzerlaan.

 
Afbeelding 6: Noordwestelijke steunbeer van de spoorwegviaduct over de Merksemsestraat. (Foto: Jerry Driesen 2012 ©)

 Afbeelding 7: Steunbeerbekroning in gestileerde art nouveau van de spoorwegviaduct aan de Merksemsestraat. (Foto: Jerry Driesen 2012 ©)

Afbeelding 8: Eén van de twee recent toegevoegde stukken metalen borstwering (de uitstulping) aan de oostzijde van de spoorwegviaduct van de Merksemsestraat. Hopelijk brengt men bij de renovatie opnieuw de gemetselde steunmuurtjes aan. (Foto: Jerry Driesen 2012 ©)

Afbeelding 9: De spoorwegviaduct aan de Merksemsestraat anno 1996, toen waren de steunmuurtjes van de borstwering nog intact. (Foto: Jerry Driesen 1996 ©)

Afbeelding 10: De nummers 41 tot 49 aan de noordoostelijke zijde van de Merksemsestraat. Een diverse en toch homogene aaneensluitende reeks huizen in een spaarzame, eclectische en gestileerde art nouveau ornamentiek die een mooi geheel vormt met de spoorwegviaduct in dezelfde straat. (Foto: Jerry Driesen 1996 ©)

Afbeelding 11: Art nouveau balkonnetje van Merksemsestraat nummer 47. (Foto: Jerry Driesen 1996 ©)


Noten:

[1] Meer informatie hierover op: http://www.antwerken.be/projects/spoorbruggen/news.aspx?84578e69-c30c-4b9f-9f0e-f9b7665d8b0f en http://www.infrabel.be/nl/nieuws/infrabel-vernieuwt-de-spoorbruggen-over-het-albertkanaal (links geldig op 11/08/2012).
[2] Door de toenemende industrialisatie en zeker sinds de ingebruikname van het Groot Dok (1874), het Klein Dok (1876) en het Lobroek- of Noordschippersdok (1878).
[3] De nummers 39 tot 49 vormen zo een relatief goed bewaarde aaneensluitende reeks.
[4] S. Van Aerschot - Van Haeverbeeck (red.), Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Deel 3nc. Stad Antwerpen (Turnhout, 1989)

 

Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)


Bekijk ook de foto's van de spoorwegbruggen over de IJzerlaan en het Albertkanaal,
genomen door AVBG-lid Frederik Janssens (© Frederik Janssens) 




(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

]]>
05/08/2012: nr. 03 / 'Het Noord' verliest alweer een blikvanger. [...] Sun, 22 Mar 2015 21:59:37 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis)
Aan de Oudesteenweg 38 staat een bescheiden voormalig winkelhuis dat tot enkele weken geleden tot één van de best bewaarde gebouwen van dit type in Antwerpen Noord (2060) kon gerekend worden. De bijzonder goed bewaarde honderdenzes jaar oude pareltjes van uitstalramen verdwenen enkele weken geleden spoorloos uit het straatbeeld en zijn ondertussen vervangen door kunststofschrijnwerk van het laagste allooi.
 





“Het Noord” verliest alweer een blikvanger. Vernieling van een negentiende-eeuwse gevel met art nouveau winkelpui aan de Oudesteenweg.

 

Auteur: Jerry Driesen
Publicatie: 05/08/2012

 

Aan de Oudesteenweg 38 staat een bescheiden voormalig winkelhuis dat tot enkele weken geleden tot één van de best bewaarde gebouwen van dit type in Antwerpen Noord (2060) kon gerekend worden. Het huis werd in de tweede helft van de negentiende eeuw gebouwd op de zuidhoek met de Vliegenstraat, dus op de hoek tegenover de oude herberg IN HET VLIEGENHUIS die de naam aan de Vliegenstraat gaf. [1]

In 1906 liet de toenmalige eigenaar Joseph Rothera enkele aanpassingswerken aan het huis nr. 38 uitvoeren. [2] De negentiende-eeuwse bovengevel met verdiepte panelen in het fries en de opmerkelijke hoekketting in pleisterwerk bleef hierbij ongemoeid, wel werden er naar de smaak van de tijd twee nieuwe vitrienen en een fransch dak (met mansardekamers) aangebracht. [3]
.

 
Afbeelding 1: Toevoeging van een Frans dak en twee nieuwe vitrines met winkeldeur anno 1906. Detail uit: SAA. Bouwdossier 1906#1112 (Foto: Jerry Driesen, 2012).

De volledige winkelpui bleef enkel aan de zijde van de Oudesteenweg bewaard; aan de zijde van de Vliegenstraat werd de winkeldeur links naast de vitrine al dichtgemetseld in 1932. Dit gebeurde toen de eigenaar, nog steeds dhr. Joseph Rothera en nu wonende aan de Oudesteenweg 34, aanpassingen liet uitvoeren aan de zijde van de Vliegenstraat om er een garage te maken. [4]

 
Afbeelding 2: Aanpassingen aan de zijgevel langs de Vliegenstraat voor het creëren van een garage. Detail uit SAA. Bouwdossier 1932#41076, tekening van bouwmeester J. Delveaux. (Foto: Jerry Driesen, 2012)

De fraaie dakkapellen en de houten kroonlijst zijn nu (voorlopig?) nog aanwezig; hetzelfde kan helaas niet meer gezegd worden van de vitrines die uitgevoerd werden in een eclectische art nouveau vormgeving. [5] Zonder twijfel kwam dit schrijnwerk uit het eigen werkhuis van de eigenaar Rothera; hij was namelijk zaakvoerder van een met stoommachines aangedreven houtzagerij (scierie et raboterie à vapeur) eveneens gelegen aan de Oudesteenweg (nr.33).

De bijzonder goed bewaarde honderdenzes jaar oude pareltjes van uitstalramen verdwenen enkele weken geleden spoorloos uit het straatbeeld en zijn ondertussen vervangen door kunststofschrijnwerk van het laagste allooi.

 
Afbeelding 3_1 (links): De gaaf bewaarde art nouveau vitrine aan de zijde van de Vliegenstraat in het voorjaar van 2012. Afbeelding 3_2 (rechts): Dezelfde vitrine nu (zomer 2012) na ‘renovatie’ (Foto's: Jerry Driesen, 2012)

Maar niet enkel dit historisch schrijnwerk werd schandelijk vernietigd; ook de hele gevel is op een beschamende manier verknoeid. De authentieke gladde witte bepleistering, waardoor de nu eveneens verdwenen hoekketting extra geaccentueerd werd, is verwijderd en vervangen door een cementbezetting waarover thans een blauwgrijze verf aangebracht wordt.

Uiteraard is ook het oude (zinken of loden) Securitas Antverpia 1819 brandverzekeringsplaatje weggenomen, dat zich in de rechtse travee van de voorgevel onder het venster van de eerste verdieping bevond, en hoogstwaarschijnlijk samen met het schrijnwerk gedumpt in een containerpark.

 
Afbeelding 4_1 (links): De intacte houten winkelpui, helaas met gesloten rolluik, aan de voorgevel tijdens het voorjaar 2012. Ook nog intact waren de originele bepleistering, de fraaie hoekketting en de stucwerkprofileringen onder de vensterdorpels. Onder de vensteropening in de rechtse travee is ook het zinken brandverzekeringsplaatje Securitas Antverpia 1819 nog zichtbaar. Afbeelding 4_2 (rechts): De huidige toestand (24 juli 2012); een zoveelste triomf voor de wansmaak in Antwerpen Noord. (Foto's: Jerry Driesen, 2012)

Deze ingrepen zijn jammer genoeg exemplarisch voor een proces dat zich al jarenlang afspeelt in deze stad, maar nog het meest expliciet in de wijken Seefhoek, Stuivenberg, ’t Faboert en omgeving. Vooral langs de vroegere kleinhandelsassen Diepestraat, Lange Beeldekensstraat, Sint-Gummarusstraat, Offerandestraat, Handelstraat, enz. die tot in het midden van de twintigste eeuw een zo goed als aaneenschakeling van verzorgde houten winkelpuien vormden. Vanzelfsprekend werden er in de loop van de twintigste eeuw vele gemoderniseerd en aangepast naar een eigentijdse vormgeving. Maar tot voor kort kon men op verschillende plaatsen toch nog verschillende intacte exemplaren van rond de vorige eeuwwisseling aantreffen. Sinds de jaren negentig valt echter een schijnbaar onstuitbare opmars van smakeloos plastic schrijnwerk op te merken, wat ontegensprekelijk een bijzonder negatieve stempel drukt op de visuele kwaliteit van het straatbeeld in deze wijken. Ook bij de bovengevels langs deze winkelassen zijn een steeds verdergaande banalisering en verschraling vast te stellen, analoog aan het voorbeeld van de Oudesteenweg.

Gelukkig zijn er ook enkele witte raven in Antwerpen Noord die wel respectvol omgingen met dit weliswaar eenvoudige, maar typerende architecturale patrimonium van negentiende-eeuwse stadswijken. Vermeldenswaardig in dit opzicht zijn de gevel en pui van het pand Diepestraat 68 waar niet alleen het oude schrijnwerk intact gelaten werd, maar ook de brandverzekeringsplaatjes op de gevel en vooral het opschrift DRUKKERIJ bovenaan de winkelpui. Dit is een voor Antwerpen zeer uitzonderlijk overlevend voorbeeld van een opschrift volgens de Verre églomisé-techniek (zie ook bijlage). De vervaardiger is volgens de signatuur op de glasplaat L. Klaessen – Anvers. In de adresboeken stond hij destijds vermeld voor ‘peint. d’enseignes, dorure, lettres émaillées et réclames’, gevestigd in de Lombaardenvest nr. 58, en in 1911 had hij reeds telefoon! [6]  Bij deze techniek werd op de achterzijde van een glasplaat een zwarte lak aangebracht waarbij dan de letters of figuren werden uitgespaard en waar dan vervolgens een vergulding op aangebracht werd. Het breekbare karakter van deze glasplaten droeg ongetwijfeld bij tot het zeer geringe aantal overlevende van dit type opschriften. [7]

 
Afbeelding 5_1 (links): Diepestraat 68, één van de weinige nog bestaande puien met een opschrift volgens de Verre-églomisé-techniek. Afbeelding 5_2 (rechts): Een kleine houten winkelpui uit 1908 aan de Geraniumstraat 6; een type dat ooit veelvuldig voorkwam in Antwerpen-Noord maar ondertussen zo goed als volledig uit het straatbeeld verdween. (Foto's: Jerry Driesen, 2012)

Een ander positief voorbeeld van een gerespecteerde eenvoudige winkelpui kan men zien aan de Geraniumstraat 6. Dit exemplaar van een zo goed als verdwenen type is twee jaar jonger dan de onlangs vernielde exemplaren aan de Oudesteenweg/Vliegenstraat; het werd in 1908 aangebracht voor de daar gevestigde bakkerij van bakker August De Wever.[8]

Vermeldenswaardig is dat geen van de drie hier aangehaalde gebouwen of hun winkelpuien opgenomen werden in de inventaris van het cultuurbezit 3nc en bijgevolg ook niet op de actuele inventaris van het bouwkundig erfgoed van het agentschap Onroerend Erfgoed van de Vlaamse overheid. [9] In dat deel 3nc uit 1989 is de oververtegenwoordiging van wat men grofweg de postcode 2018 ten opzichte van de postcode 2060 kan noemen, opvallend.[10] De pronkerige herenhuizen in de meer zuidelijke stadsdelen van de negentiende-eeuwse gordel werden in de snelinventaris toen duidelijk meer naar waarde geschat dat de meer bescheiden woningen en vooral de winkelhuizen in het noordelijke stadsgedeelte. Ze zijn inderdaad meestal van minder belang voor de architectuurgeschiedenis, maar door hun representativiteit voor het dagelijkse leven in die wijken vormen ze wel belangrijke materiële getuigen en valt hun erfgoedwaarde niet te loochenen. Gelet op het hoge aantal (ver)bouwactiviteiten in Antwerpen Noord, die maar al te vaak nefaste gevolgen hebben voor het bouwkundig erfgoed, is een herinventarisatie dààr (samen met de kernstad) meer dan voor welke andere stadswijk dan ook, prioritair te noemen wil men er de verdere afkalving van het historisch patrimonium enigszins tegengaan. Voor het mooie, beeldbepalende en tot voor kort bijzonder gave winkelhuis aan de Oudesteenweg is het jammer genoeg alweer te laat.

Bijlage:
Het merkwaardige art nouveau winkelhuis aan de Turnhoutsebaan 229 (district Borgerhout, foto's 1-5 infra) waarin ook nog Verre-églomisé glaspanelen aanwezig zijn. De vervaardiger hier was J. Goossens Rue Van Artevelde 10 e/v. Verder onderzoek naar de bouwgeschiedenis van het gebouw werd nog niet ondernomen; ook dit gebouw is niet opgenomen in de inventaris van het cultuurbezit en staat ook niet op de actuele inventaris van het bouwkundig erfgoed van het agentschap Onroerend Erfgoed van de Vlaamse overheid.

Een derde opschrift in Verre églomisé-techniek bestaat nog in de pui van Borzestraat 18 (foto's 6-7 infra), het duidde er de handelszaak van een glazenmaker - inlijster aan. Dit exemplaar is bijzonder goed geconserveerd, maar ontbreekt ook weer op de officiële inventarissen van het bouwkundig erfgoed. Momenteel is het paneel helaas amper zichtbaar door een overwoekerende gevelbeplanting. De vervaardiger was hier E. Olivier uit de Lombardenstraat 32.

Het feit dat de drie nog bewaarde voorbeelden elk afkomstig zijn van een andere producent in Antwerpen is een indicatie voor de toenmalige populariteit van dit procedé. Zonder twijfel was het een vrij dure techniek waarmee de 'betere' handelszaken zich wilden onderscheiden van de meer eenvoudige die zich moesten behelpen met enkel een schildering op de etala! ge of een houten uithangbord.  Het is evenzeer een indicatie van de grote hoeveelheid van dergelijke glaspanelen die gedurende de twintigste eeuw al verdwenen uit het straatbeeld en uit winkelinterieurs. Een reden temeer om de schaarse overlevenden te koesteren!

Foto’s: Jerry Driesen 2012©

 

Turnhoutsebaan 229:



Borzestraat 18:

 

 

Noten:

[1] Deze naam en functie waren nog in gebruik anno 1870, gezien de aanhef in een bouwaanvraag uit dat jaar: Ik ondergeteekende Bruno Bruns Herbergier, wonende Oudensteenweg nr.38 in het Vliegenhuis. Bron: SAA. Bouwdossier 1870#266
[2] Joseph Rothera was zaakvoerder van de firma Rothera et Cie die haar werkhuis had aan de Oudesteenweg 33. Hij woonde met zijn echtgenote aan de Sint-Gummarusstraat 2; dit is de stedelijke kleuterschool nr. 10 waarvan mevrouw Rothera directrice was.
[3] SAA. Bouwdossier 1906#1112
[4] SAA. Bouwdossier 1932#41076
[5] De werken werden uitgevoerd door de aannemers J. Vollemans en N. Van der Heijden; hun zaak was eveneens gehuisvest aan de Oudesteenweg in nr. 23.
[6] Livre d’Adresses d’Anvers. Editions Ratincx Frères 1911 (Antwerpen, 1911) p. 367.
[7] Een tweede, maar verwaarloosd, Antwerps voorbeeld van deze techniek is te vinden in de pui van het vroegere handelspand IN DE PLOEG aan de Turnhoutsebaan 229 (district Borgerhout). De opschriften in een art nouveau lettertype zijn er verdeeld over zes glaspanelen (2x drie aaneensluitende) en luidden bovenaan MAGAZIJN VAN / IJZERWERK " IN / DE PLOEG ͈" en onderaan GEREEDSCHAPPEN / BOUWARTIKELEN / KEUKENGERIEF. Ook hierop is (tweemaal) een signatuur aangebracht, de vervaardiger was J. Goossens Rue Van Artevelde 10 e/v.
[8] SAA. Bouwdossier 1908#431
[9] S. Van Aerschot - Van Haeverbeeck (red.), Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Deel 3nc. Stad Antwerpen (Turnhout, 1989)
[10] Zo kregen van heel de Diepestraat slechts twee gebouwen een vermelding en dan nog enkel onder de straatbeschrijving (p. 124). Het gevolg hiervan is dat ook deze twee gebouwen niet opgenomen werden in de huidige digitale inventaris. De Geraniumstraat kreeg zelfs als straat geen vermelding, noch in het boekdeel noch in de digitale inventaris.

 

Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)




(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

]]>
05/05/2012: nr. 01 / Twee hardstenen puien opnieuw zichtbaar [...] (de Cleyne Logie) Sun, 22 Mar 2015 21:59:54 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis)
In de loop van de eerste maanden van 2012 verschenen twee blauwe hardstenen puien opnieuw in het straatbeeld. De eerste pui is die van het huis Cleyne Logie aan de Wolstraat 42 en de tweede die van huis D’Oude Maelassyse aan de Suikerrui 23. In dit eerste deel bespreken we de pui van de Cleyne Logie.
 





Twee hardstenen puien opnieuw zichtbaar in het Antwerpse straatbeeld (deel 1: de Cleyne Logie)

 

Auteur: Jerry Driesen
Publicatie: 05/05/2012

 

In de loop van de eerste maanden van 2012 verschenen twee blauwe hardstenen puien opnieuw in het straatbeeld. De eerste pui is die van het huis Cleyne Logie aan de Wolstraat 42 en de tweede die van huis D’Oude Maelassyse aan de Suikerrui 23. In dit eerste deel bespreken we de pui van de Cleyne Logie. Het blootleggen van de pui van huis Cleyne Logie gebeurde door het verwijderen van een dik pakket afwerkingslagen; een taak die de eigenaar/bewoner eigenhandig uitvoerde.

De puien in de Wolstraat en aan de Suikerrui zijn vertegenwoordigers van de lange traditie om puien volledig in blauwe hardsteen uit te voeren, een traditie die in Antwerpen bestond van in de tweede helft van de zestiende eeuw en voortduurde tot in het begin van de negentiende eeuw. De pui van D’Oude Maelassyse is een vroeg voorbeeld uit de zestiende eeuw en die van Cleyne Logie een vrij laat voorbeeld uit de achttiende eeuw. Beide bezitten ze bijzonderheden die aanleiding geven tot een nadere beschouwing

De perceelsbreedte van het huis Cleyne Logie bedraagt 15 voet en ook de hoogte van de pui bedraagt 15 voet. De pui is verdeeld in drie traveeën met elk een breedte van 3 voet en 10 duim. De twee centrale penanten hebben een traditionele breedte van 1 voet en de eindpenanten een breedte van ½ voet. De hoogte van de vensteropeningen bedraagt 11 voet; een veel voorkomende vensterhoogte in de tweede helft van de achttiende eeuw. De aanwezigheid van kwartholprofileringen op de penanten wijst op een totstandkoming in het midden van de tweede helft van de achttiende eeuw; tijdens de laatste twee decennia van die eeuw waren de aloude kwartholprofileringen namelijk definitief op hun retour en paste men stelselmatig eerder ongeprofileerde penanten toe.
Er werd één groevemeestermerk aangetroffen op deze pui. Het staat op de penant tussen de eerste en de tweede travee, in de dagkant van de deuropening. Het is een nog ongeïdentificeerd groevemeestermerk dat bestaat uit een drukletter A met een geknikt tussenstreepje en daarnaast een drukletter S. Dit merk werd al op verscheidene plaatsen aangetroffen in Antwerpen, doch in tegenstelling tot dit voorbeeld dan steeds met de S voor de A en de S niet in spiegelbeeld zoals het hier wel het geval is.[1]

De pui vertoont ook enkele negatieve sporen; zo zijn er de rechthoekige uitsparingen aan de randen van de vensteropeningen die aangebracht werden in het midden van de negentiende eeuw voor het vastzetten van bevestigingsijzertjes voor de zgn. glazen kaskes, de kleine voorlopers van de latere etalages of vitrines. In de centrale vensteropening is in de beide dagkanten op een hoogte van 7 ½ voet een inboeting waarneembaar met een hoogte van 12 cm. Mogelijk is dit ook in verband te brengen met de vroegere winkeluitstalling in het glazen kaske; bvb. voor het aanbrengen van een balkje waaraan koopwaar werd opgehangen?

 
Afbeelding 1: Links de blootgelegde pui van huis Cleyne Logie (Wolstraat 42) in zijn huidige voorkomen (april 2012). Rechts het niet geïdentificeerde achttiende-eeuwse groevemeestermerk dat te zien is op de penant tussen de eerste en tweede travee, aan de dagkant van de deuropening. (Foto’s: Jerry Driesen 2012)Andere negatieve sporen op de penanten wijzen op aanhechtingspunten voor de vroegere rolgordijnen die de koopwaar in de glazen kaskes moest beschutten tegen regenval en zonnestralen.

Het meest bijzondere detail van deze pui is echter te zien bovenaan op de penant tussen de tweede en derde travee; het betreft een oude geschilderde wijknummer. De huisnummering per wijk werd in Antwerpen door de Fransen ingevoerd op het einde van de achttiende eeuw, maar deze werd al voorafgegaan door een huisnummering per kwartier. Deze huisnummering per kwartier werd, ter vervanging van de aloude huisnamen, dus al ingevoerd onder het Oostenrijks bewind (de stad werd toen opgedeeld in 32 kwartieren). Om precies te zijn verschenen die kwartiernummers vanaf 29 juli 1779, toen 'wirden van stadswegen alle huysen en gebouwen, binnen dese stad gelegen, genombreert, ofte geteekent met nombers, geschildert met swerte olieverven, boven de respectieve poorten en deuren; welke nombers niet sullen mogen uytgevaegt, verandert ofte verset worden, op boete van 12 gulden' aldus tijdgenoot Jan Frans Van der Straelen (°6 juli 1731 - †15 juli 1801). [2]   De Franse overheerser verdeelde later de stad in vijf wijken en voerde in juli 1797 de huisnummering per wijk in. Deze huisnummering per wijk bleef in gebruik tot in het jaar 1856. Vanaf dat jaar werd de huisnummering per straat ingevoerd. [3]

Ook de wijknummering werd op kosten van de stedelijke overheid door schilders aangebracht met een zwarte verf. [4]   Dat gebeurde telkens binnen een gelijnde omkadering van 21 cm breed en 20 cm hoog, met kenmerkende afgeschuinde bovenhoeken, bovenaan werd een S: geschilderd (van section) gevolgd door één van de vijf wijknummers. Daaronder werd dan het specifieke wijknummer van het betrokken huis aangebracht. De oudste exemplaren schijnen uit de hand geschilderd te zijn, nadien gebruikte men duidelijk sjablonen.


Afbeelding 2: Het blootgelegde wijk- of kwartiernummer op de pui van Cleyne Logie (Wolstraat 42). (Foto: Jerry Driesen, 2012)

Het wijknummer van Cleyne Logie is nu het derde nog bestaande, zichtbare exemplaar in Antwerpen. De andere bewaarde exemplaren zijn die van huis Koning Balthasar aan de Koningstraat 23, nadien omgedoopt in S:2 1308 en Oude Beurs 36, voor 1856 S:1 449. Deze bewaarde exemplaren zijn nog zichtbaar omdat ze rechtstreeks op de blauwe hardsteen werden aangebracht. Daaruit is af te leiden dat die penanten op het moment van het aanbrengen van de huisnummering geen afwerkingslagen hadden en de blauwe hardsteen dus zichtbaar was.
Bij de invoering van de huisnummering per straat in 1856 werden de oude wijknummers doorstreept; een niet doorstreepte wijknummer wijst bijgevolg wel op de aanwezigheid van een bedekkende afwerkinglaag anno 1856, wat dus het geval was bij het huis Cleyne Logie.

Zowel bij Cleyne Logie in de eerste wijk als bij Koning Balthasar in de tweede wijk staat boven het kader met het wijknummer nog een A2 geschilderd; de betekenis hiervan is me tot nu toe onbekend. Nog bijzonder is dat boven de A2 van Cleyne Logie ook nog een rode S1 is aangebracht; een gegeven dat bij de andere bewaarde wijknummers volkomen ontbreekt? Daar komt nog bij dat het wijknummer van Cleyne Logie volgens de concordantietabel uit 1856 923 zou moeten zijn. [5]  Maar het onleesbare cijfer achter de N° bestaat slechts uit twee cijfers. Een nog onopgehelderde kwestie dus.

 
Afbeelding 3: De twee andere nog zichtbare voorbeelden van de zelden bewaarde oude wijknummering. Links een uit de hand geschilderd exemplaar dat mogelijk nog uit de Franse periode stamt, toen werd het huis Koning Balthasar (Koningstraat 23) omgedoopt in S:2 1308. De betekenis van het bovenstaande A2 is hier, net als bij Cleyne Logie, onbekend. Rechts tweemaal het wijknummer S:1 449 (het tweede exemplaar is waarschijnlijk aangebracht omdat het eerste door een toevoeging aan de gevel niet voldoende zichtbaar meer was), tussen de beide wijknummeringen is ook het huisnummer 46 leesbaar, dit nummer werd in 1856 toegekend (thans is het er Oude Beurs 36). Links bovenaan op deze foto is ook nog een stuk te zien van een, momenteel ook al vrij zeldzame, rolluikkastbekleding in geperst zink. (Foto’s: Jerry Driesen 2011)

 

Noten:

[1] Dit merk is ook te zien op de volgende plaatsten: Eiermarkt 29 (3x), Gildekamersstraat 9 (3x), Pieter Van Hobokenstraat 4 (latei), Prinsstraat 7, Prinsstraat 17, Reyndersstraat 4-6, Sint-Jacobsmarkt 15, Stoelstraat 13 (linker deurpost) en Zirkstraat 34 (vensterdorpel).
[2] J.-F. en J.-B. van der Straelen, De Kronijk van Antwerpen 1770-1819 Deel I. 1770-1785 (Antwerpen, 1929), p.74.
[3] Bij gemeenteraadsbesluit van 6 september 1856. Bron: Robert Vande Weghe, Geschiedenis van de Antwerpse straatnamen (Antwerpen, 1977), p.41. In verband met de invoering van de wijknummering: A. Thys, Historiek der straten en openbare plaatsen van Antwerpen (Antwerpen, 1893) p. 67.
[4] SAA. MA-937/3(A)
[5] Ville d’Anvers, Tableau de concordance des anciens et nouveaux Numéros des maisons, p.12.

 

Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)




(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

]]>
05/05/2012: nr. 02 / Twee hardstenen puien opnieuw zichtbaar [...] (d’Oude Maelassyse) Sun, 22 Mar 2015 21:59:46 GMT joeri_gielis@hotmail.com (Joeri Gielis)
In de loop van de eerste maanden van 2012 verschenen twee blauwe hardstenen puien opnieuw in het Antwerpse straatbeeld. De eerste pui is die van het huis Cleyne Logie aan de Wolstraat. De tweede pui, die we in dit deel behandelen, is die van huis D’Oude Maelassyse aan de Suikerrui 23. Van de twee puien is deze voor de Antwerpse architectuurgeschiedenis de belangrijkste.
 





Twee hardstenen puien opnieuw zichtbaar in het Antwerpse straatbeeld (deel 2: d’Oude Maelassyse)

 

Auteur: Jerry Driesen
Publicatie: 05/05/2012

 

In de loop van de eerste maanden van 2012 verschenen twee blauwe hardstenen puien opnieuw in het Antwerpse straatbeeld. De eerste pui is die van het huis Cleyne Logie aan de Wolstraat. De tweede pui, die we in dit deel behandelen, is die van huis D’Oude Maelassyse aan de Suikerrui 23. Deze pui kwam weer tevoorschijn ten gevolge van de gelukkige beslissing van het stadsbestuur om al de aanbouwsels voor de horecazaken aan de Suikerrui verplicht te doen afbreken in functie van de heraanleg van de straat. Een geslaagd initiatief dat hopelijk nog een vervolg zal krijgen aan de zuidzijde van de Grote Markt, de noordzijde van de Handschoenmarkt en op de hoek Torfbrug / Lijnwaadmarkt.

Samen met huis D’Oude Bierassyse (Suikerrui 25) en het verdwenen huis D’Oude Wynassyse vormde D’Oude Maelassyse een geheel dat als de Dry Assysen bekend stond en dat gelegen was aan de toenmalige Zoutrui. Bij D’Oude Maelassyse kwam tijdens de afbraak van de voorbouw een zo goed als intacte blauwe hardstenen pui te voorschijn die, op de iets smallere traveeën na (4 voet breed en deuropeningen van 11 voet hoog), opmerkelijke gelijkenissen vertoont met de oorspronkelijke pui van het reeds lang verdwenen huis De Rekenkamer. Dit huis De Rekenkamer maakte deel uit van het achttien huizen tellende huizenblok dat opgericht werd op de plaats van het oude stadhuis tussen de Suikerrui en de verdwenen straten Paardenstraatje, Suikerstraat en Ijzerenbrug. Dit is de plaats waar momenteel (april-mei 2012) archeologische opgravingen plaatsvinden door de dienst Archeologie van de Stad Antwerpen en verschillende kelders opnieuw zichtbaar zijn. Dit huizenblok naast het stadhuis werd op de kelders na, volledig afgebroken in 1907. Op dat moment waren de meeste puien van de huizen ook al sterk verbouwd. Maar het Felixarchief bezit nog wel een authentiek gevelplan van het huis De Rekenkamer, een huis dat aan de Ijzerenbrug stond, naast het hoekhuis Oudt Stadhuys aan het Paardenstraatje. [1]

Het huis De Rekenkamer had een binnenbreedte van 15 voet (4,30m) en de gelijkvloerse verdieping bestond uit één ruimte met achter de woning nog een klein koertje. De doorgang naar het koertje lag in het verlengde van de eerste travee, dus aan de zuidelijke scheidsmuur. Juist voorbij de helft van de diepte van het huis stond, halverwege de breedte van deze eerste travee, de spiltrap. De haard van de gelijkvloerse verdieping stond tegen de noordelijke scheidsmuur. Al deze gegevens zijn af te lezen op een eveneens bewaard grondplan van heel dit bouwblok. [2]

 
Afbeelding 1: Links de pui van huis D’Oude Maelassyse zoals hij thans bestaat en rechts de pui van De Rekenkamer op het in het Felixarchief bewaarde zestiende-eeuwse gevelplan (SAA. 12#4783). De verwantschap tussen de beide puien is groot, temeer als men er rekening mee houdt dat de bovenlichten van D’Oude Maelassyse een stuk verlaagd werden. (Foto’s: Jerry Driesen 2012)

De pui van De Rekenkamer was, afgaande op de grijzige inkleuring ervan op het gevelplan, volledig opgetrokken uit blauwe hardsteen. Onderaan bevonden zich vier penanten die door de sokkels en kapitelen het uitzicht hadden van Toscaanse pilasters. Door de drie gekoppelde rondbogen bovenaan gaf de pui de impressie van een arcade. Volgens de gegevens van de grondplannen betrof het een schijnarcade, er was dus zeker geen publiek toegankelijke gaanderij achter. De sluitstenen van de rondbogen waren voorzien van een diamantmotief. Zowel het grondplan als de geveltekening doen uitschijnen dat de pui voorzien was van drie deuropeningen. Hetzelfde is te zien bij het buurpand Oudt Stadhuys, dat ook op een kopergravure van Franciscus Hogenberg enkel van deuren is voorzien.

Deze puien vormden zo een visuele continuering van de stadhuispui, waarmee ze dus volgens de ideeën van de renaissancearchitectuur en –stadsaanleg een perspectivisch geheel dienden te vormen. [3]  Het lijkt er dus op dat die principes ook gehanteerd werden voor de Dry Assysen aan de Zoutrui. Die opvallende gelijkenissen zijn dan ook niet zo toevallig. Voor de bouw van de achttien huizen van het bouwblok naast het stadhuis werd in 1564 namelijk een compagnie gevormd waarvan o.a. de meester-metselaars Pauwels Aelwijns en Dierick Hackaert deel uitmaakten. Deze compagnie kocht op 19 september 1566 ook de huizen Den Osch en Den Struys aan de Gildekamersstraat, alsook de drie aanpalende accijnshuizen aan de Zoutrui. De bestaande bebouwing werd er vervolgens afgebroken en in de plaats kwamen vijf nieuwe huizen die samen met de achttien huizen van het huizenblok naast het stadhuis werden opgetrokken. [4] De Rekenkamer, D’Oude Maelassyse en D’Oude Bierassyse maken dus in feite deel uit van één bouwproject, dat omstreeks 1567 traditionele getrapte witstenen bovengevels combineerde met renaissancistische blauwe hardstenen puien waarmee men een stedenbouwkundige eenheid wilde nastreven met het nieuwe stadhuis.


Afbeelding 2: Zicht vanaf de Grote Markt doorheen de Paardenstraatje naar de Zoutrui op het moment van de Spaanse Furie op 4 november 1576. Het huis Het Oudt Stadthuys links vertoont een continuering van de rondboogpoorten van het stadhuis. De sluitstenen en de imposten in de rondbogen van de puien ondersteunden als horizontale geledingen het centraal perspectief dat als ideaal gold in een rationeel renaissancistisch straatbeeld. Weliswaar is dit perspectivische vista in realiteit onmogelijk doordat de Zoutrui meer naar links ligt en de huizen den Struys en den Osch aan de Gildekamersstraat achter het stadhuis het uitzicht afsluiten. (Detail uit kopergravure Franciscus Hogenberg 1579). [5]

Bij D’Oude Bierassyse zijn thans van de oorspronkelijke pui enkel de twee zijpenanten bewaard gebleven, doch zij bevatten nog voldoende informatie om aan te tonen dat ook hier een gelijkaardige pui als bij D’Oude Maelassyse aanwezig was. De penant voor de scheidsmuur maakt zelfs deel uit van beide puien, wat ontegensprekelijk één doorlopende pui en dus één bouwfase aantoont. Bij D’Oude Maelassyse werden in het verleden de bovenlichten naar onderen toe verlaagd waardoor het gesloten gevelvlak met blauwe hardsteenblokken boven de rondbogen kwam te verdwijnen, de oorspronkelijke hoogte van de bovenlichten is nog wel te zien bij D’Oude Bierassyse[6]

 
Afbeelding 3: Links de povere overblijfselen van het onderste deel van de pui van D’Oude Bierassyse aan de erfscheidingen. De bovenlichten behielden hier wel hun oorspronkelijk uitzicht. Rechts een detail van de oostelijke eindpenant met daarop nog duidelijk aftekenend de kapsporen die het gevolg zijn van het weghouwen van de impost en de aanzet van de archivolt van de rondboog. (Foto’s: Jerry Driesen, 2012)



Afbeelding 4: Deel van de reconstructietekening van de gekoppelde puien van de huizen D’Oude Maelassyse (Suikerrui 23) en D’Oude Bierassyse (Suikerrui 25) op basis van een opmeting ter plaatse en het voorbeeld van de geveltekening van huis De Rekenkamer. De bewaarde onderdelen zijn in volle lijn aangegeven en de verdwenen onderdelen in een streepjeslijn. De rondboogpoorten hadden elk een breedte van 4 voet en een hoogte van 11 voet. (Tekening: Jerry Driesen, 2012)


Een zeer spijtig gegeven bij de pui van D’Oude Maelassyse is dat al de blauwe hardsteen in het verleden machinaal geschuurd is geworden. [7] Hierdoor zijn interessante bouwhistorische sporen zoals beitelslagen en vooral groevemeestermerken verloren gegaan of nu te vaag om correct te interpreteren. Enkel onderaan op de meest rechtse penant en tussen de rondbogen van de tweede en derde travee zijn nog groevemeestermerken te herkennen. De aangetroffen merken zijn deze van de familie Hanicq. Deze spijtige abrasieve bewerking is gelukkig niet toegepast op de restanten van de pui van D’Oude Bierassyse waardoor ook daar nog een duidelijk groevemeestermerk kon aangetroffen worden, eveneens dat van Hanicq. Deze groevemeestermerken wijzen ook op een zestiende-eeuwse oprichtingsdatum en verwantschap met het stadhuis en de blauwe hardstenen renaissancepuien van de huizen Gulden Cruys (Zirkstraat 2) en ’t Steenken (Kaasstraat 11). Ook op de penanten tussen de bovenlichten van beide puien is op drie plaatsen een groevemeestermerk te ontwaren. Deze konden helaas nog niet van nabij bekeken worden; maar het zijn in elk geval andere merken dan deze op de onderzijde van de pui. Is dit mogelijk een indicatie dat de bovenlichten, in tegenstelling tot het onderste deel van de pui, na de brand van de Spaanse furie heropgebouwd werden samen met de rest van de bovengevel? De kans is reëel, want het is bekend dat dit stuk van de Zoutrui mee te lijden had van de overslaande brand van het stadhuis.

In elk geval kan uit al het voorgaande besloten worden dat de pui van D’Oude Maelassyse een uniek relict is van het streven om tijdens de late jaren ’60 van de zestiende eeuw van Antwerpen een renaissancestad te maken, vetrekkende van het toen gloednieuwe stadhuis.Het is dan ook bijzonder jammer dat deze authentieke renaissancepui, na deze van het huis Sint-Joris van Cornelis II Floris de Vriendt aan de Everdijstraat de oudste bewaarde van de stad, niet op een correcte wijze gerestaureerd is geworden. Er van uitgaande dat het uiterst amateuristische en destructieve afschuren van de steen al een oudere ingreep betreft, is het aanbrengen van de fantasievolle plinten met vensterdorpels in de eerste en derde travee tijdens de laatste restauratie-ingreep een spijtige keuze die volledig voorbijgaat aan de originele compositie met de drie deuren die zo een renaissancistisch rondbogenarcade wilde simuleren. Desondanks is het straatbeeld van de Suikerrui nu toch een blikvanger rijker en kan men zich nu toch een idee vormen van het originele uitzicht.

 

Noten:

1. SAA. 12#4783
2. SAA. 12#5048
3.Deze toestand was nog intact anno 1715; dat is te zien op een schilderij uit dat jaar dat toegeschreven is aan Frans Casteels (Collectie Stadhuis).
4. Gustaaf Asaert, Honderd huizen aan de Grote Markt van Antwerpen Vijf eeuwen bewoningsgeschiedenis (Zwolle, 2005). (p.158-159)
5. Afbeelding genomen uit: Het Oude Antwerpen Stadsbeeld en Stadsleven, uitgegeven door het gemeentebestuur van Antwerpen (Antwerpen, 1923) (Plaat 16).
6. Net boven de bovenlichten van D’Oude Bierassyse is ook nog een spoor van een gevelsteen zichtbaar, thans wel volledig afgevlakt.
7. Het is niet bekend of het afschuren een gevolg is van de recente renovatiewerken. Op foto’s uit de jaren ’50 van de twintigste eeuw is te zien dat de pui toen donker geschilderd was.

 

Galerij afbeeldingen (klik op foto om te openen)




(Gepubliceerd door Tim Bisschops. De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn artikel)

]]>